ECLI:NL:RBAMS:2010:BM3907
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.W.K. van der Valk Bouman
- J.M. van Hall
- K.A. Baggerman
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schadevergoeding op basis van verzekeringsovereenkomst en de uitleg van vervalbeding
In deze zaak vorderde ING Bank N.V. schadevergoeding van verschillende verzekeraars naar aanleiding van een brand die op 27 april 1995 had plaatsgevonden. De schade was ontstaan aan gebouwen, machines en inventaris die verzekerd waren onder een verzekeringsovereenkomst. ING stelde dat de verzekeraars hun aandeel in de schade moesten vergoeden, maar de verzekeraars voerden aan dat de vorderingen van ING waren verjaard of vervallen. De rechtbank diende te beoordelen of het vervalbeding in de polisvoorwaarden van toepassing was en of ING tijdig had voldaan aan de meldingsplicht.
De rechtbank constateerde dat de verzekeringsovereenkomst een vervalbeding bevatte dat stelde dat elk recht op schadevergoeding vervalt na verloop van vijf jaren na het voorval. ING had de verzekeraars pas in april 2009 in rechte betrokken, wat na de vervaltermijn was. ING betoogde dat het beroep van de verzekeraars op het vervalbeding onaanvaardbaar was, omdat zij niet tijdig waren geïnformeerd over de status van de gevolmachtigden die de polis hadden ondertekend. De rechtbank oordeelde echter dat ING, als professionele partij, zelf verantwoordelijk was voor het bewaken van haar rechten en dat zij had moeten begrijpen dat het vervalbeding betekende dat na de vervaltermijn geen aanspraken meer konden worden gemaakt.
Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van ING af en veroordeelde ING in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden van het geval, waaronder de professionele status van ING en de betrokken tussenpersoon, meebrachten dat het beroep op het vervalbeding niet onaanvaardbaar was. Dit vonnis is gewezen op 10 maart 2010 en is openbaar uitgesproken door de rechters G.W.K. van der Valk Bouman, J.M. van Hall en K.A. Baggerman.