RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/4863 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. H. Beekelaar,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde A.A. Brouwer.
Bij besluit van 29 april 2009 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstand van eiseres met ingang van 27 augustus 2007 ingetrokken.
Bij besluit van 7 mei 2009 (het primaire besluit II) heeft verweerder over de periode van 27 augustus 2007 tot en met 16 november 2008 een bedrag van € 16.627,38 bruto aan ten onrechte betaalde bijstand van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 10 september 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2010.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden.
1.1. Eiseres ontving sedert 1 maart 2007 (aanvullende) bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande en sedert 27 augustus 2007 naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Naar aanleiding van een melding op 24 januari 2008 van de bewoner van de [adres] te [woonplaats], dat hij al geruime tijd het vermoeden heeft dat de woning aan de [adres] onrechtmatig wordt onderverhuurd aan steeds wisselende personen en eiseres zo’n drie jaar geleden bij haar vriend is ingetrokken, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. In dat kader is - onder meer - dossieronderzoek verricht, is een huisbezoek afgelegd op het door eiseres opgegeven adres [adres], zijn buurtbewoners van het uitkeringsadres en van het adres van [persoon 1], moeder van eiseres, gehoord en hebben eiseres en Finisie een verklaring afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen met afsluitdatum 4 september 2008 en een proces-verbaal 2008/405 met afsluitdatum 20 november 2008.
1.3. Bij besluit van 18 november 2008, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 27 maart 2009, heeft verweerder de bijstand van eiseres per 17 november 2008 ingetrokken op de grond dat eiseres over voldoende middelen beschikt om in de kosten van het bestaan te voorzien.
1.4. Voorts zijn de onder 1.2 genoemde onderzoeksresultaten voor verweerder aanleiding geweest om bij de primaire besluiten I en II de bijstand van eiseres in te trekken met ingang van 27 augustus 2007 en de over de periode van 27 augustus 2007 tot en met 16 november 2008 betaalde bijstand van eiseres terug te vorderen.
2. Standpunten van partijen.
2.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - samengevat - op het standpunt gesteld dat eiseres in de periode van 27 augustus 2007 tot en met 16 november 2008 haar hoofdverblijf niet heeft gehad op het opgegeven adres [adres] te [woonplaats]. Omdat volgens verweerder achteraf niet meer kan worden vastgesteld waar eiseres wel heeft gewoond, kan haar recht op bijstand niet meer worden vastgesteld. Eiseres heeft bij haar verhoor op 22 augustus 2008 en in de bezwaarfase tegenstrijdige verklaringen afgelegd ten aanzien van de periode dat zij bij haar moeder zou hebben gewoond. Ook de verklaringen van de moeder van eiseres zijn volgens verweerder inconsistent. Gelet op de verklaringen van de buren van eiseres en de omstandigheid dat bij het huisbezoek op 4 februari 2008 andere mensen in de woning van eiseres zijn aangetroffen en in de woning weinig meubilair aanwezig was en niets wees op de aanwezigheid van een kind, acht verweerder het aannemelijk dat er andere personen op het adres van eiseres hebben gewoond.
2.2. Eiseres heeft in beroep - onder meer - aangevoerd dat zij weliswaar vanaf augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 wegens medische klachten als gevolg van haar bevalling bij haar moeder heeft gewoond, maar dat zij vanaf eind februari 2008 weer in haar eigen woning aan de [adres] woont. Eiseres heeft niet aan verweerder gemeld dat zij de genoemde periode bij haar moeder heeft verbleven, maar ondanks deze schending van de inlichtingenplicht kan haar recht op bijstand wel worden vastgesteld. Ten aanzien van de periode 25 februari 2008 tot en met 16 november 2008 heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende grondslag bieden voor verweerders conclusie dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Eiseres heeft de juistheid en betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen gemotiveerd betwist.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder de bijstand heeft ingetrokken per 27 augustus 2007 en de intrekking niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. In beginsel bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. In dit geval is de bijstand van eiseres echter bij besluit van 18 november 2008 al ingetrokken per 17 november 2008. Dit betekent dat het hier aan de orde zijnde besluit tot intrekking geen verdere reikwijdte kan hebben dan de periode van 27 augustus 2007 tot en met 16 november 2008 en derhalve ook slechts rechtsgevolgen heeft voor die periode.
3.2. Ten aanzien van de periode van 27 augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.1. Eiseres heeft in bezwaar en in beroep gesteld dat zij van begin augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 bij haar moeder heeft gewoond op het adres [adres] te [woonplaats], omdat zij als gevolg van haar zwangerschap en bevalling middels een keizersnede op 27 augustus 2007 zorgbehoevend was. Vast staat dat eiseres niet aan verweerder heeft gemeld dat zij deze periode niet woonachtig was op het opgegeven adres [adres], zodat eiseres de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
3.2.2. De rechtbank is echter met eiseres van oordeel dat ondanks de schending van de inlichtingenplicht door eiseres, het recht op bijstand over deze periode wel kan worden vastgesteld. Gelet op de verklaringen van eiseres en haar moeder [persoon 1] en van [persoon 2] van 6 maart 2009 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat eiseres in de periode van 27 augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 haar hoofdverblijf op het adres van haar moeder heeft gehad. Anders dan verweerder acht de rechtbank de verklaringen van eiseres en haar moeder met betrekking tot het hoofdverblijf van eiseres in de periode van 27 augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 niet zodanig inconsistent, dat daaraan geen waarde zou kunnen worden gehecht.
3.2.3. Tijdens haar verhoor op 22 augustus 2008 heeft eiseres verklaard dat zij ten tijde van haar zwangerschap en bevalling (op 27 augustus 2007) meer bij haar moeder was, maar dat zij drie maanden na de bevalling weer naar haar eigen huis is gegaan. De rechtbank is met verweerder eens dat dit niet strookt met het in bezwaar en beroep ingenomen standpunt van eiseres dat zij (pas) eind februari 2008 naar haar eigen woning is teruggekeerd. De rechtbank acht echter aannemelijk dat de door eiseres op 22 augustus 2008 genoemde periode van drie maanden op een vergissing berust, aangezien eiseres reeds op 5 februari 2008 aan een medewerker van Bureau Zoeklicht heeft verklaard dat zij in verband met de ondergane keizersnede nog steeds in het huis van haar moeder verblijft. Voorts heeft de verklaring van eiseres op 22 augustus 2008 dat zij veel met haar vriendinnen is weggeweest en zij daar dan ook vaak blijft slapen blijkens de vraagstelling betrekking op de periode van 19 september 2003 tot 29 september 2007 en derhalve maar op een klein gedeelte van de hier in geding zijnde periode. Nu eiseres tijdens dat verhoor niet is doorgevraagd naar de exacte perioden waarin en de frequentie waarmee zij bij vriendinnen heeft verbleven, doet deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan het standpunt van eiseres dat zij van 27 augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 haar hoofdverblijf bij haar moeder heeft gehad.
3.2.4. De moeder van eiseres heeft tijdens haar verhoor op 10 november 2008 onder andere verklaard dat eiseres bijna een jaar bij haar heeft gewoond, dat zij niet meer precies weet in welke periode dat was, dat eiseres bij haar is komen wonen vanaf het moment dat zij had verteld dat zij zwanger was, dat eiseres enkele maanden bleef en dan weer naar huis ging, dat eiseres na de bevalling bij haar is komen wonen en in januari 2008 weer naar haar eigen huis is gegaan. Deze verklaring biedt steun voor het standpunt van eiseres dat zij na de bevalling op 27 augustus 2007 bij haar moeder is gaan wonen. De verklaring van de moeder dat eiseres in januari 2008 weer naar haar eigen woning is gegaan, acht de rechtbank niet zodanig afwijkend van het standpunt van eiseres dat die aan de geloofwaardigheid daarvan afdoet. Ook hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres, zoals in 3.2.3 is overwogen, reeds op 5 februari 2008 heeft verklaard dat zij nog steeds in het huis van haar moeder verblijft. Verder is van belang dat de moeder tijdens haar verklaring heeft aangegeven dat zij niet precies meer weet in welke perioden eiseres bij haar heeft verbleven.
3.2.5. Verweerder heeft ten slotte gewezen op de verklaring van [persoon 2] van 17 november 2008, wonende op het adres [adres] te [woonplaats]. Nadat de sociaal rechercheur haar een foto van eiseres had voorgehouden, heeft [persoon 2] verklaard de vrouw op de foto niet te herkennen. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze verklaring geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de stelling van eiseres dat zij van 27 augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 haar hoofdverblijf bij haar moeder heeft gehad. Hierbij acht de rechtbank van belang dat getuige [persoon 2] eerst in december 2007 op het adres [adres] is komen wonen. Verder is van belang dat de sociaal rechercheur een foto heeft getoond waarop eiseres met lang steil haar staat afgebeeld, terwijl eiseres naar eigen zeggen alsook volgens de nadere verklaring van [persoon 2] van 6 maart 2009 in de betreffende periode kort afro-haar had. Ten slotte acht de rechtbank in dit verband van belang dat de sociaal rechercheur tijdens het verhoor van [persoon 2] op 17 november 2007 niet verder heeft doorgevraagd naar de bewoners en de aanwezigheid van een baby op het adres [adres].
3.2.6. Gelet op de overwegingen onder 3.2.2 tot en met 3.2.5 komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover het de intrekking van de bijstand over de periode van 27 augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 en de gehele terugvordering betreft wegens schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met het oog op het nieuwe door verweerder te nemen besluit op het bezwaar van eiseres overweegt de rechtbank dat eiseres over deze periode recht heeft behouden op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Omdat eiseres in deze periode wegens haar woonsituatie mogelijk recht had op een lagere toeslag, is verweerder bevoegd de bijstand in zoverre te herzien op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB en de mogelijk teveel betaalde bijstand bruto van eiseres terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, van de WWB. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 6 april 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BM1920) is voor toepassing van de zogeheten zes-maandenjurisprudentie in beginsel geen plaats indien, zoals in dit geval, sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken en slaagt het namens eiseres gedane beroep op de zes-maandenjurisprudentie derhalve niet.
3.3. Ten aanzien van de periode van 26 februari 2008 tot en met 16 november 2008 overweegt de rechtbank het volgende.
3.3.1. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres gedurende deze periode niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het opgegeven adres [adres] voornamelijk gebaseerd op de getuigenverklaringen van de bewoners van de eerste en tweede etage van de [adres].
3.3.2. De rechtbank stelt voorop dat voor zover in de getuigenverklaringen wordt gesproken over de woonsituatie in de jaren voor 26 februari 2008, deze geen relevantie hebben voor de beoordeling van het hoofdverblijf van eiseres in de periode van 26 februari 2008 tot en met 16 november 2008. Verder stelt de rechtbank vast dat de getuigen [persoon 3] en [persoon 4], bewoners van de [adres], blijkens de gedingstukken vanaf 1 juli 2008 gedurende een half jaar in China hebben verbleven, zodat hun verklaringen enkel waarde zouden kunnen hebben voor de periode van 26 februari 2008 tot en met juni 2008.
3.3.3. De verklaringen van [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5], bewoner van de [adres], komen er in essentie op neer dat eiseres vanaf de tweede helft van 2005 niet meer op de [adres] woont, dat er nog wel post van eiseres op dat adres blijft komen en eiseres die regelmatig komt ophalen, dat de woning van eiseres sindsdien is onderverhuurd aan meerdere buitenlanders en dat er op dat moment (september/oktober 2008) twee Spaanse mensen op het uitkeringsadres woonden. Uit de verklaringen blijkt echter niet op grond van welke feitelijke waarnemingen en omstandigheden de getuigen tot deze conclusies zijn gekomen en blijkt niet of de getuigen door de sociaal rechercheur naar hun redenen van wetenschap zijn gevraagd. Bovendien spreken de getuigen in hun verklaringen in algemene bewoordingen over de periode vanaf 2005 en bieden de verklaringen geen concrete aanknopingspunten waaruit zou kunnen blijken dat eiseres (ook) in de hier in geding zijnde periode niet op het uitkeringsadres woonachtig is geweest. Zo heeft getuige [persoon 5] op 4 september 2008 verklaard dat hij niet weet wie er op 3 hoog woont, dat hij denkt dat er op dit moment twee Spaans sprekende mensen wonen maar dat hij nooit met hen heeft gesproken en dat het ook toeristen kunnen zijn die daar een maand wonen. Verder heeft [persoon 5] verklaard dat hij eiseres nooit heeft zien verhuizen en nooit heeft gezien dat zij haar post kwam ophalen. Getuige [persoon 3] heeft op 14 oktober 2008 verklaard dat er op dat moment volgens hem Spaanse mensen in de woning van eiseres verbleven en deze mensen er al langer dan een jaar wonen. Ten tijde van zijn verklaring verbleef [persoon 3] echter al een aantal maanden in China. Verder blijkt daaruit dat [persoon 3] de door hem bedoelde Spaanse mensen nooit heeft gesproken. Voorts heeft [persoon 3] verklaard dat de vriend van eiseres soms met haar mee komt om de post op te halen en dat de vriend in een blauwe Honda SUV rijdt. Blijkens de zich tussen de gedingstukken bevindende informatie van de RDW heeft de bedoelde vriend van eiseres, R.J. Craane, echter maar tot 7 november 2007 een blauwe Honda CR-V op zijn naam gesteld gehad. Ten slotte merkt de rechtbank op dat de getuigen [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5] goede bekenden van elkaar zijn en [persoon 3] en [persoon 4] blijkens een e-mail van 4 september 2008 door [persoon 5] zijn aangespoord om een verklaring af te leggen “omtrent de onderverhuurpraktijken van mevrouw Dap, officieel woonachtig aan de [adres].” Afgezien van hetgeen hiervoor is overwogen, doet deze gang van zaken naar het oordeel van de rechtbank in grote mate afbreuk aan de objectiviteit en betrouwbaarheid van hun verklaringen.
3.3.4. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat Bureau Zoeklicht bij een bezoek aan het uitkeringsadres op 4 februari 2008 twee Spaanse mensen heeft aangetroffen en dat er niets in de woning is aangetroffen waaruit bleek dat eiseres daar woonde. Dit bezoek heeft echter plaatsgevonden in de periode dat eiseres op het adres van haar moeder verbleef en zegt niets over het hoofdverblijf van eiseres in de periode van 26 februari 2008 tot en met 16 november 2008. Volgens het proces-verbaal van 20 november 2008 zou er vervolgens in de periode tot 5 augustus 2008 door een medewerker van Bureau Zoeklicht nog ongeveer 20 maal een bezoek zijn gebracht aan het uitkeringsadres waarbij telkens niemand werd aangetroffen. Nu echter nergens uit blijkt op welke data en op welke tijdstippen deze bezoeken zouden hebben plaatsgevonden en evenmin wat daarbij precies is gebeurd en geconstateerd, vormt dit geen enkele ondersteuning voor het standpunt van verweerder.
3.3.5. Uit de verklaring van [persoon 6] van 20 oktober 2008, dat eiseres haar zou hebben verteld dat zij in de [adres] woont, blijkt ten slotte op geen enkele wijze op welke periode die betrekking heeft. Bovendien heeft [persoon 6] op 20 februari 2009 verklaard dat zij heeft bedoeld te zeggen dat eiseres in de buurt van de [adres] woont maar zij de straatnaam niet heeft onthouden.
3.3.6. Gelet op hetgeen onder 3.3.2 tot en met 3.3.5 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen, ook in onderlinge samenhang bezien, geen toereikende grondslag vormen voor het standpunt van verweerder dat eiseres in de periode van 26 februari 2008 tot en met 16 november 2008 niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het opgegeven adres. Hieruit volgt dat verweerder niet bevoegd was tot intrekking en terugvordering van de bijstand van eiseres over deze periode. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook in zoverre vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire intrekkingsbesluit van 29 april 2009 te herroepen voor zover daarbij de bijstand is ingetrokken over de periode van 26 februari 2008 tot en met 16 november 2008, omdat dit besluit op dezelfde onhoudbaar gebleken grond is gebaseerd en niet aannemelijk is dat dit gebrek kan worden hersteld.
3.4. Ter verduidelijking voor partijen merkt de rechtbank samenvattend op dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres zal dienen te nemen voor zover het de intrekking van de bijstand over de periode van 27 augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 betreft. Over deze periode zal verweerder de bijstand mogelijk, met in achtneming van overweging 3.2.6, kunnen herzien. Tevens zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar tegen de terugvordering van bijstand, waarbij geldt dat verweerder niet bevoegd is tot terugvordering over de periode van 26 februari 2008 tot en met 16 november 2008, maar wel bevoegd is tot terugvordering van de eventueel over de periode van 27 augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 teveel betaalde bijstand.
3.5. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft moeten maken in bezwaar en beroep. Deze kosten worden voor de bezwaarfase forfaitair begroot op € 966,00 (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften en 1 punt voor de hoorzitting, vermenigvuldigd met € 322,00 en wegingsfactor 1). De kosten voor het beroep worden forfaitair begroot op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, vermenigvuldigd met € 437,00 en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 29 april 2009 voor zover daarbij de bijstand is ingetrokken over de periode van 26 februari 2008 tot en met 16 november 2008 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op de bezwaren van eiseres te nemen ten aanzien van de intrekking van de bijstand over de periode van 27 augustus 2007 tot en met 25 februari 2008 en de terugvordering, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in bezwaar tot een bedrag van € 966,00, te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in aanwezigheid van mr. T.N. van Lith, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB