ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
426607 - HA ZA 09-1418
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over polisuitsluiting na ongeval op TT-circuit

In deze zaak heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen Chubb Insurance Company of Europe S.E. naar aanleiding van een ongeval dat hij op 2 oktober 2007 heeft gehad tijdens een circuitdag op het TT-circuit in Assen. [A] had een verzekering afgesloten voor zijn Ferrari, maar Chubb weigerde dekking te verlenen op basis van artikel 25.9 van de polisvoorwaarden, dat schade tijdens het rijden op een circuit uitsluit, tenzij vooraf toestemming is gevraagd en verkregen. [A] stelde dat deze uitsluiting onredelijk bezwarend was en derhalve vernietigbaar op grond van het Burgerlijk Wetboek. Hij voerde aan dat hij wel degelijk had voldaan aan de voorwaarden voor dekking, omdat hij onder begeleiding van instructeurs had gereden en dat Chubb misbruik van recht maakte door zich op de uitsluiting te beroepen.

De rechtbank heeft de argumenten van [A] beoordeeld en geconcludeerd dat artikel 25.9 moet worden beschouwd als een kernbeding en niet als een algemene voorwaarde. De rechtbank oordeelde dat de uitsluiting van dekking voor circuitrijden niet onredelijk is, gezien de risico's die verbonden zijn aan dergelijke evenementen en de financiële gevolgen voor de verzekeraar. De rechtbank wees de vordering van [A] af, omdat hij geen toestemming had gevraagd voor het rijden op het circuit, wat een voorwaarde was voor dekking. De kosten van de procedure werden aan [A] opgelegd, aangezien hij in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 426607 / HA ZA 09-1418
Vonnis van 3 februari 2010
in de zaak van
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. C.J. Diks,
tegen
CHUBB INSURANCE COMPANY OF EUROPE S.E.,
gevestigd te Londen,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna [A] en Chubb genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juli 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 5 november 2009
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] heeft door bemiddeling van Assicuro B.V. een zogenaamde verzekering voor exclusieve motorrijtuigen afgesloten bij Chubb voor zijn auto, Ferrari, type 360, modena spider, met kenteken [B] (hierna: de Ferrari), met polisnummer [C].
2.2. In de verzekeringsvoorwaarden is onder Rubriek III Voorwaarden voor cascoverzekering het volgende opgenomen:
25 Uitsluitingen
Naast algemene uitsluitingen vermeld in Rubriek I Algemene Voorwaarden geeft deze verzekering geen dekking voor
(…)
25.9 Schade die is veroorzaakt tijdens rijden op een circuit, (…), tenzij:
a. dit rijden plaatsvindt onder begeleiding van instructeurs en/of in het kader van een rijvaardigheid geschiedt en;
b. waarvoor vooraf goedkeuring aan de Maatschappij (lees: Chubb) is gevraagd en verkregen.
(…)
2.3. Op 2 oktober 2007 heeft [A] deelgenomen aan een circuitdag op het TT-circuit in Assen. De circuitdag bestond uit een ochtend- en een middagprogramma. Het middagprogramma wordt omschreven als ‘vrijrijden’.
2.4. Tijdens de circuitdag heeft [A] een ongeval gehad, waarbij schade is ontstaan aan de Ferrari en aan de vangrail.
2.5. [A] heeft voorafgaande aan deelname aan de circuitdag daarvoor geen toestemming gevraagd en verkregen van Chubb.
2.6. [A] heeft Chubb verzocht aan hem de schade te vergoeden op grond van bovenvermelde verzekering. Chubb heeft bij brief van 22 oktober 2007 uitkering geweigerd.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, veroordeling van Chubb tot betaling van EUR 97.935,05 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 18 oktober 2007 alsmede EUR 1.788,- exclusief BTW aan buitengerechtelijke kosten en veroordeling in de proceskosten.
3.2. Daartoe heeft [A] gesteld dat artikel 25.9 van de polisvoorwaarden onredelijk bezwarend is voor hem als consument ex artikel 6:237h van het Burgerlijk Wetboek (BW) en derhalve vernietigbaar ex artikel 6:233 sub a BW. Voor het geval artikel 25.9 van de polisvoorwaarden als een kernbeding zou moeten worden beschouwd, dan zou de redelijkheid en billijkheid een derogerende werking daarop moeten hebben, aldus [A].
Voor zover bedoelde polisvoorwaarde niet vernietigbaar zou zijn, is [A] van mening dat dekking zou moeten worden verleend onder de polis omdat hij naar zijn stellige overtuiging wel heeft voldaan aan de eerste voorwaarde uit artikel 25.9 (rijvaardigheid of begeleiding) en het beroep van Chubb op het niet hebben voldaan aan de tweede voorwaarde (toestemming) in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de financiele gevolgen voor [A] als particulier relatief groot zijn. Tot slot meent [A] dat het beroep van Chubb op artikel 25.9 misbruik van recht oplevert.
3.3. Chubb voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Chubb heeft ten aanzien van het beroep op vernietigbaarheid van artikel 25.9 gesteld dat dit artikel geen algemene voorwaarde is, maar een kernbeding, zodat het regime van de artikelen 6:236 en 6:237 BW daarop niet van toepassing is.
4.2. [A] stelt daarentegen dat artikel 25.9 niet de kern van de overeenkomst weergeeft, nu die bepalingen juist zijn opgenomen in de verzekeringspolis. Nu artikel 25.9 is geplaatst in de “verzekeringsvoorwaarden”geldt deze bepaling als algemene voorwaarde, aldus [A].
4.3. Voor zover [A] met het bovenstaande bedoelt te zeggen dat alleen in het voorblad kernbedingen zijn opgenomen, en onder de verzekeringsvoorwaarden louter algemene voorwaarden, volgt de rechtbank hem daarin niet. Niet de plaats waar de bepaling is opgenomen is immers bepalend voor de vraag of sprake is van een kernbeding of een algemene voorwaarde.
4.4. Ten aanzien van verzekeringsovereenkomsten en de toepasselijke voorwaarden geldt dat een beding waarin de primaire dekkingsomschrijving is vervat niet als een algemene voorwaarde maar als een kernbeding moet worden beschouwd, voor zover dat beding volgens artikel 6:231 sub a BW duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd. De rechtbank overweegt dat in artikel 25.9 is bepaald dat rijden op het circuit in beginsel niet gedekt is, en onder welke voorwaarden alsnog dekking daarvoor kan worden verkregen. Dit artikel moet dan ook als een kernbeding worden beschouwd.
4.5. Vernietiging van artikel 25.9 wegens de onredelijk bezwarendheid daarvan op de voet van artikel 6:237h BW is dan ook niet aan de orde.
4.6. [A] heeft – subsidiair gefomuleerd- een beroep gedaan op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van artikel 25.9, althans stelt hij dat het beroep van Chubb op het ontbreken van de toestemming als vermeld in artikel 25.9 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Daartoe voert [A] aan dat wel is voldaan aan de voorwaarde vermeld onder a van artikel 25.9. Immers, er zou sprake zijn van rijvaardigheidstraining onder begeleiding van instructeurs. Anders dan het begrip ‘vrijrijden’ doet vermoeden is dit een onderdeel van de rijvaardigheidstraining en vindt dit onderdeel ook plaats onder begeleiding van instructeurs. Volgens [A] zou Chubb dan ook toestemming hebben verleend indien daarom vooraf wèl was gevraagd.
[A] heeft bovendien nog aangevoerd dat hij niet bewust heeft afgezien van het vragen van toestemming. Hij herinnerde zich dat hij iets in de polisvoorwaarden had gelezen over het rijden op een circuit en verkeerde in de - onjuiste - veronderstelling dat hij onbeperkte dekking genoot voor het rijden op circuits.
Tot slot wijst [A] nog op de uitleg die zijn assurantietussenpersoon zou hebben gegeven aan artikel 25.9. De ratio van dit artikel zou te maken hebben met het achteraf niet meer kunnen vaststellen van pre-existente schade. Van pre-existente schade was geen sprake, aldus [A].
4.7. Chubb heeft hiertegen aangevoerd dat de kern van artikel 25.9 nu juist is dat Chubb zichzelf het recht voorbehoudt om vooraf het risico te beoordelen en te bepalen of zij wel of geen dekking wenst te verlenen. Dit dient ertoe discussie achteraf te voorkomen. Volgens Chubb is het dan ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid om een beroep te doen op het ontbreken van die vooraf te verlenen toestemming op het moment dat het risico zich heeft verwezenlijkt. Volgens Chubb zou van de vraag of er wel of geen dekking is, de redelijkheidstoets geen onderdeel meer moeten uitmaken. Het gaat immers om de vraag wat partijen zijn overeengekomen.
Chubb betwist dat de assurantietussenpersoon artikel 25.9 uitlegt zoals [A] heeft gesteld, dit blijkt in elk geval niet uit de overgelegde productie 7, aldus Chubb. Overigens is een dergelijke uitleg onjuist, en kan Chubb niet worden tegen¬ge¬worpen.
Chubb weerspreekt voorts, gedocumenteerd, dat zij dekking zou hebben verleend voor het onderdeel ‘vrijrijden’ als [A] hiervoor toestemming zou hebben gevraagd.
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank kan noch de derogerende noch de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid leiden tot het door [A] gewenste resultaat, te weten het alsnog met terugwerkende kracht verlenen van dekking van het circuitrijden. Artikel 25.9 kent als uitgangspunt dat voor circuitrijden geen dekking is verleend. Dit artikel biedt evenwel de mogelijkheid om in individuele gevallen alsnog dekking te verkrijgen. Chubb heeft gemotiveerd aangevoerd dat het daarbij voor haar van groot belang is om vooraf de risico’s van een dergelijk evenement te kunnen beoordelen en aan de hand van haar eigen beoordeling te kunnen bepalen of en zo ja, voor welke onderdelen zij die dekking wenst te verlenen. De risico’s bij deelname aan zulke evenementen zijn groot net als de schadebedragen bij dit type kostbare auto’s. Gelet op het omvangrijke risico dat een verzekeringsmaatschappij op zich neemt bij dekking van een dergelijk evenement, mede in aanmerking genomen de relatief lage jaarpremie, is het naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk om van de verzekerde te verlangen vooraf toestemming te vragen. Daarmee wordt immers van de verzekerde een relatief geringe prestatie gevraagd in relatie tot het risico dat de verzekeraar op zich neemt. Ingeval die toestemming niet is gevraagd, kan het dan ook niet als in strijd met de redelijkheid en billijkheid worden geoordeeld, om zich op het ontbreken van voor dat evenement verleende dekking te beroepen. Van misbruik van recht kan om dezelfde reden evenmin sprake zijn.
4.9. Het feit dat [A] niet de moeite heeft genomen om de bepaling over circuitrijden, waarvan hij wist dat die bestond, nogmaals na te lezen alvorens deel te nemen aan het evenement, en in plaats daarvan aan te nemen dat hij verzekerd was, dient voor zijn rekening en risico te blijven en kan Chubb niet worden tegengeworpen. Dat [A] als particulier hierdoor grote financiële consequenties ervaart, maakt dat niet anders.
4.10. De rechtbank overweegt ten overvloede dat [A] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat Chubb toestemming zou hebben verleend indien daarom vooraf was gevraagd. Chubb heeft immers, uitvoerig gemotiveerd en met stukken onderbouwd, gesteld dat en waarom zij nimmer dekking verleent voor het onderdeel ‘vrijrijden’ van dergelijke evenementen. Daartegen heeft [A] niets meer ingebracht.
4.11. De stelling van [A], dat zijn assurantietussenpersoon - ná het ontstaan van de schade- tegen hem zou hebben gezegd dat de ratio van artikel 25.9 is gelegen in het kunnen vaststellen van reeds eerder bestaande schade, kan niet tot enig ander oordeel leiden, zodat de juistheid van deze stelling in het midden kan blijven.
4.12. Al het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. Nu vaststaat dat geen toestemming is gevraagd en derhalve ook niet is verleend, bestond geen dekking voor het risico dat zich op 2 oktober 2007 heeft verwezenlijkt. [A] kan dan ook geen aanspraak maken op de door hem gevorderde uitkering, zodat zijn vordering zal worden afgewezen. De vorderingen terzake rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten treft hetzelfde lot.
4.13. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Chubb worden begroot op:
- vast recht 2.195,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.037,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Chubb tot op heden begroot op EUR 5.037,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Aalders en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2010.?