Sector Civiel
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 449782 / KG ZA 10-209 en 449790 / FA RK 10-696 (JG FW)
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 1 februari 2010 betreffende tijdelijk huisverbod
(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)
Zitting hebben:
mr. J.F.A.M. Graafland, als voorzieningenrechter,
mr. F.K. van Wijk, als griffier.
[verzoeker], verzoeker (hierna: de man)
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende op een onbekend adres,
gemachtigde mr. H.J.J. Hendrikse te Amsterdam,
de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder.
zetelende te Amsterdam,
hierna: verweerder
gemachtigde: mr. J. Pot te Amsterdam,
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
(hierna: de moeder)
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
(hierna: de vader)
Bij besluit van 8 januari 2010 heeft verweerder aan de man een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit is door de man beroep ingesteld (448340 / FA RK 10-214) waarbij tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen (448339 / KG ZA 10-75). Het beroep is door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 15 januari 2010 ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen.
De burgermeester heeft het huisverbod bij besluit van 18 januari 2010 verlengd tot 5 februari 2010.
Tegen dit laatste besluit heeft de man bij brief van 28 januari 2010 beroep ingesteld.
Tevens heeft de man bij brief van 28 januari 2010 de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het verzoek en het beroep zijn ter zitting gevoegd behandeld.
De man is daar verschenen, bijgestaan door mr. Hendrikse. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. Pot.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 1 februari 2010 heeft de rechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter gewezen op de rechtsmiddelen, zoals onder aan dit proces-verbaal vermeld.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb (hierna: Awb) af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De man en de ouders wonen gezamenlijk op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) en zijn daar allen ingeschreven.
Bij besluit van 8 januari 2010 heeft verweerder de man gelast de woning onmiddellijk te verlaten en deze niet te betreden of zich in de omgeving daarvan op te houden, gedurende de periode van 8 januari 2010 te 18.45 uur tot 18 januari 2010 te 18.45 uur, alsmede hem verboden om met de ouders contact op te nemen gedurende die periode.
Op 14 januari 2010 is verweerder bekend geworden dat de man op last van de rechter commissaris in voorlopige hechtenis is geplaatst voor de duur van in ieder geval 14 dagen.
Op 14 januari 2010 is door het Steunpunt Huiselijk Geweld Amsterdam een advies uitgebracht tot verlenging van het huisverbod.
Op 25 januari 2010 heeft de rechtbank te Amsterdam de gevangenhouding van de man bevolen voor een periode van dertig dagen. Bij beschikking van gelijke datum heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis met ingang van 27 januari 2010 geschorst onder meer onder de voorwaarde dat de man geen contact zal opnemen met de aangevers.
Blijkens een door de zaaksofficier van justitie aan de rechter gerichte mail van 1 februari 2010, waarvan de inhoud ter zitting aan partijen is bekendgemaakt, zijn de aangevers de vader en de buurvrouw van de man.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder verlenging van het huisverbod van 8 januari 2010 gelast, namelijk over de periode 18 januari 2010 te 18.45 uur tot 5 februari 2010 te 18.45 uur. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op artikel 9 van de Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod, Stb 2008, 421, hierna: Wth).
Voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit is de man niet gehoord over het voornemen het huisverbod te verlengen, nu hij, ondanks schriftelijk verzoek daartoe, geen contact (met verweerder) heeft opgenomen. Ook belanghebbenden zijn ondanks pogingen daartoe over dit voornemen niet gehoord.
Het bestreden besluit heeft verweerder gegrond op de stelling dat de dreiging van het gevaar, dan wel het ernstig vermoeden daarvan, als uiteengezet in het besluit van 8 januari 2010, zich thans voortzet en dat het belang bij verlenging van het huisverbod, namelijk het bieden van veiligheid aan belanghebbenden en het op gang komen van hulpverlening, zwaarder weegt dan het belang van de man om zich vrijelijk in en rondom de woning te kunnen begeven. Ter onderbouwing van de stelling dat de dreiging van gevaar of het ernstig vermoeden daarvan niet is geweken heeft verweerder aangevoerd dat er een historie is van huiselijk geweld, dat de hulpverlening nog niet op gang is gekomen door in eerste instantie weigering van de man en vervolgens detentie en dat er onzekerheid bestaat over de duur van de voorlopige hechtenis. De situatie is naar het oordeel van verweerder onveranderd gebleven.
Verweerder heeft zijn besluit mede gegrond op het advies van 14 januari 2010 van het Steunpunt Huiselijk Geweld Amsterdam.
Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat de omstandigheid dat de aan de man opgelegde voorlopige hechtenis van 30 dagen, geschorst is, onder de voorwaarde dat de man geen contact zal opnemen met de vader, niet met zich brengt dat het besluit niet langer in stand kan blijven, aangezien het contactverbod geen betrekking heeft op de moeder van de man en de voorwaarde niet ziet op een verbod de woning te betreden, daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden.
De man heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat er geen gronden zijn die de noodzaak van het huisverbod zouden kunnen rechtvaardigen, nu de man ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in detentie zat. Er was dan ook geen belang en/of noodzaak om het huisverbod te verlengen. De voorlopige hechtenis van de man is met ingang van 27 januari 2010 geschorst. Nu een van de voorwaarden is dat de man geen contact met zijn vader zal opnemen sluit dit als consequentie tevens in dat de man niet in de woning aan de [adres] zal kunnen verblijven. De belangen die met de verlenging van het huisverbod worden beoogd, worden derhalve reeds voldoende beschermd door de opgelegde schorsingsvoorwaarden.
Tevens verzoekt de man een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de man op de korst mogelijke termijn in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn persoonlijke bezittingen uit de woning te halen. De man heeft dringend behoefte aan schone kleding en andere persoonlijke bezittingen.
Op grond van artikel 9 Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
De rechter heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning op 18 januari 2010 nog steeds een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.
Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
De man heeft ter zitting aangegeven dat de gronden die hij tegen het besluit tot oplegging van het huisverbod zelf heeft aangevoerd, dienen te worden ingelezen in zijn huidige beroepschrift, en dat om die reden het besluit dient te worden vernietigd. De rechter verwerpt dit betoog, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 januari 2010, waarbij het beroep van man tegen het besluit van 8 januari 2010 ongegrond is verklaard.
Voor zover de man heeft betoogd dat het besluit niet in stand kan blijven omdat hij, zoals hij ter zitting heeft gesteld, met in ieder geval een tweetal hulpverleners contact heeft gehad, is de rechter van oordeel dat op basis van de stand van zaken waarin de hulpverlening zich thans bevindt niet kan worden aangenomen dat de dreiging van het gevaar dan wel het ernstig vermoeden daarvan is geweken.
Verweerder was naar het oordeel van de rechter dan ook bevoegd tot het opleggen van een huisverbod.
De rechter staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van een huisverbod heeft kunnen komen.
Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zat de man in voorlopige hechtenis voor de duur van 14 dagen. Verweerder heeft op grond daarvan naar het oordeel van de rechter het huisverbod kunnen verlengen, aangezien de man nog voor de afloop van het huisverbod kon vrijkomen.
De man heeft betoogd dat instandhouding van het huisverbod niet langer noodzakelijk is omdat, als gevolg van de voorwaarden die aan de schorsing van zijn detentie zijn gesteld, de belangen van belanghebbenden voldoende worden beschermd. De rechter volgt de man hierin niet. Een van de voorwaarden die de officier van justitie aan de schorsing heeft gesteld, betreft een contactverbod met de aangevers. Echter, gebleken is dat de vader van de man en de buurvrouw de aangevers zijn en dat het contactverbod derhalve geen betrekking heeft op de moeder van de man, hetgeen wel het geval is bij het bestreden besluit. Ook houdt het contactverbod zoals dit uit de voorwaarde blijkt – in tegenstelling tot het huisverbod in de zin van de WTH – geen verbod in om de woning aan de [adres] te betreden, daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Het bestreden besluit is derhalve op essentiële punten ruimer geformuleerd dan de schorsingsvoorwaarde. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder dan ook bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid het bestreden besluit kunnen handhaven.
Gelet op het voorgaande ziet de rechter geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep is dan ook ongegrond.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen plaats. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
De griffier: De voorzieningenrechter: