vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 459612 / KG ZA 10-984 WT/MRSB
Vonnis in kort geding van 22 juni 2010
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 25 mei 2010,
advocaat mr. J.N.M. van Trigt te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.F. Schukking te Voorschoten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 10 juni 2010 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat hij zijn eis heeft verminderd en thans vergoeding vordert van een bedrag van € 4.669,27. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Beide partijen hebben ter zitting nog stukken overgelegd. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig partijen met hun advocaten.
2. De feiten
2.1. In het pand aan het adres [adres] heeft van donderdag 4 februari op vrijdag 5 februari 2010 een feest plaatsgevonden van het Amsterdamse Studenten Corps (hierna: ASC). Het ASC bestaat uit een aantal disputen. Het dispuut waarvan [eiser] deel uitmaakt beheerde op voornoemde avond een bar in het pand (verder: de bar). [gedaagde] is geen lid van het dispuut van [eiser]. [gedaagde] heeft op voornoemde avond zijn jas achter de bar gelegd. Het was verboden voor niet-leden van het dispuut van [eiser] om die avond achter de bar te komen.
2.2. [gedaagde] is op enig moment op de bar geklommen. Hij heeft toen [eiser] in het gezicht getrapt. Hierbij heeft hij twee voortanden van [eiser] ernstig beschadigd en schade aan zijn gezicht toegebracht, bestaande uit een bloedende neus en mond. [eiser] heeft medische verzorging nodig gehad, waaronder een aantal tandheelkundige ingrepen wegens avulsie (volgens Van Dale: gewelddadige afrukking) van een voortand rechtsboven en de wond aan zijn lip moeten laten hechten.
2.3. [eiser] heeft van het voorval aangifte gedaan bij de politie op vrijdag 9 februari 2010. Voor zover van belang staat in het proces-verbaal van de aangifte het volgende opgenomen;
“Ik stond of zat op dat moment met een vriend van mij te praten genaamd [naam 1]. Ik heb op dit moment niet meer op NN1 ([gedaagde], vzr) gelet.
Na een hele korte periode voelde ik opeens een hele harde klap en een hevige pijnscheut op mijn mond. Door de kracht van de klap werd het zwart voor mijn ogen en zakte ik door mijn knieën op de grond. Ik heb geen klap zien aankomen. Ik voelde toen ik op de grond zat aan mijn mond en ik voelde dat mijn voortand los zat. Tevens stroomde er heel veel bloed uit mijn mond.”
2.4. Van het voorval waren een aantal personen getuige, waarvan door mr. Van Trigt, ter voorbereiding van de onderhavige zaak, verklaringen zijn opgesteld. Een van deze verklaringen, van [naam 1], luidt voor zover van belang als volgt:
“Die jongen liep achter de bar vandaan maar sprong vrijwel onmiddellijk bovenop de bar. Ik dacht eerst dat hij er over heen zou springen, maar hij hurkte op de bar en ging toen staan liep naar onze kant toe.
[…]
Toen schopte hij, rechtopstaand, vol in het gezicht van [eiser].
[…]
2.5. Een andere bij het voorval aanwezige, [naam 2], verklaart voor zover van belang het volgende:
“ Ik aan de zijkant van de bar. Ik zag plotseling diezelfde jongen boven op de bar staan en vandaar met zijn voet [eiser] hard vol in diens gezicht schoppen. Daarna sprong de jongen van de bar af en verdween weer snel in de zaal in de menigte.”
3.1. [eiser] vordert samengevat en na vermindering van eis - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 4.669,27 als voorschot op schadevergoeding, vermeerderd met de proceskosten.
3.2. [eiser] voert hiertoe aan dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door hem zonder aanleiding in het gezicht te schoppen waardoor hij schade heeft opgelopen aan zijn gezicht en aan zijn tanden. [eiser] vordert thans een voorschot op de schade die [gedaagde] in een bodemprocedure zal blijken verschuldigd te zijn. Het gevorderde bedrag heeft [eiser] als volgt gespecificeerd:
- materiele schade conform producties:
bestaande uit: factuur apotheek: € 12,62
factuur tandarts: € 477,06
factuur tandarts: € 732,02
afrekening van Ohra van 20 maart 2010 € 175,30
afrekening van Ohra van 21 april 2010 € 77,27
Totaal € 1.474,27
- taxikosten, telefoonkosten, andere kleine uitgaven, € 75,--
- kosten rechtsbijstand
bestaande uit: 90 min bespreking cliënt + Rody hier
30 min studie
18 min correspondentie tp +cl
180 min conc. Verklaringen van getuigen conc. corr. pij
48 min dagvaarding
30 min corr tp, cl, appointering
12 min Correspondentie aan partijen
18 min Correspondentie griffie + cl. + pij
60 min Bespreking cliënt hier + voorber. zitting
486 min (= 8,10 uur) € 1.600,--
- immateriële schade wegens letsel € 1.500,--
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De door [eiser] in het proces-verbaal opgenomen verklaring van de gang van zaken, zoals weergegeven bij de feiten, is door meerdere bij het voorval aanwezigen bevestigd. [naam 1] en [naam 2] verklaren beiden dat zij gezien hebben dat het [gedaagde] was die de trap in het gezicht van [eiser] uitdeelde. [gedaagde] heeft dit ter zitting ook erkend. Door de trap heeft [eiser] letsel aan zijn tanden en zijn gezicht opgelopen. [gedaagde] is voor deze uit zijn onrechtmatig handelen jegens [eiser] voortgevloeide schade in beginsel aansprakelijk.
4.2. [gedaagde] heeft zich echter erop beroepen dat de ontstane schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. [gedaagde] stelt hiertoe dat hij op de bar was gesprongen omdat hij anders niet bij zijn jas kon komen. Eenmaal op de bar heeft [gedaagde] een klap op zijn hoofd gekregen en zag hij daarna dat [eiser] dreigend op hem afkwam en probeerde zijn benen onder hem vandaan te trekken. [gedaagde] heeft zichzelf hiertegen verdedigd door in de richting van [eiser] te trappen en is daarna van de bar afgesprongen en weggerend.
4.3. Ter onderbouwing van dit betoog heeft [gedaagde] twee verklaringen in het geding gebracht. Deze verklaringen kunnen [gedaagde] echter voorshands niet baten. Uit deze verklaringen blijkt immers dat de personen van wie ze afkomstig zijn het voorval niet hebben gezien. [gedaagde] heeft voorts een foto in het geding gebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat hij op zijn hoofd is geslagen. Gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] (circa 1.90m lang) op de bar (circa 1.50m hoog) stond, maakt die foto voorshands niet zozeer aannemelijk dat [gedaagde] op zijn hoofd is geslagen, maar veeleer dat hij, gelet op de hoogte tussen de bar en het plafond, zijn hoofd heeft gestoten tegen het plafond.
4.4. Op grond van het bovenstaande is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter het beroep van [gedaagde] op eigen schuld van [eiser] zal honoreren. [gedaagde] is derhalve voor de volledige uit het onrechtmatig handelen voortgevloeide schade aansprakelijk. De gevorderde voorziening strekt echter tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in een kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt. In het navolgende zal de voorzieningenrechter de afzonderlijke posten van de vordering, zoals weergeven onder 3.2., bespreken teneinde te bezien of deze in dit kort geding kunnen worden toegewezen. Daarbij wordt er voorshands vanuit gegaan dat de voortand(en) (rechts)boven behouden kan/kunnen blijven.
4.5. Ten aanzien van de gevorderde materiele schadevergoeding van € 1.474,27 heeft [eiser] ter zitting verklaard dat hij een ziektekostenverzekering heeft met een eigen risico van € 600,--. De voorzieningenrechter gaat voorshands, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, ervan uit dat ook de gemaakte tandartskosten door de verzekering van [eiser] worden gedekt. Dit betekent dat deze schade in beginsel voor vergoeding door de verzekeraar van [eiser] in aanmerking komt en dat deze boven het eigen risico van [eiser] uitstijgt. Derhalve heeft [eiser] het volledige eigen risico moeten betalen en bedraagt zijn schade derhalve in elk geval € 600,--.
4.6. Vooralsnog komt de gevorderde € 75,-- voor overige kosten niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze niet voldoende is gespecificeerd.
4.7. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor gemaakte advocatenkosten geldt dat deze slechts voor vergoeding in aanmerking kunnen komen indien deze redelijkerwijs zijn gemaakt ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid, dat deze kosten in causaal verband staan met de schadeveroorzakende gebeurtenis en voorts dat deze kosten slechts voor vergoeding in aanmerking kunnen komen indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak gebruikelijk zijn. Voor de overige kosten plegen de in artikelen 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding in te sluiten. Op grond van deze vereisten komt voorshands slechts de 180 minuten uit de door [eiser] overgelegde specificatie van de uren, zoals weergegeven onder 3.2., die mr. Van Trigt aan de zaak heeft besteed voor het bespreken en opstellen van de verklaringen van de getuigen voor vergoeding in aanmerking. Op het moment dat deze kosten werden gemaakt was immers nog niet duidelijk dat [gedaagde] erkende de trap in het gezicht van [eiser] te hebben gegeven. Nu op basis van de door mr. Van Trigt opgegeven urenspecificatie is op te maken dat zijn uurtarief € 200,-- per uur bedraagt is met betrekking tot deze post derhalve voorshands een bedrag van € 600,-- toewijsbaar.
4.8. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geldt als uitgangspunt dat deze slechts voor toewijzing in aanmerking komt als het onrechtmatig handelen van [gedaagde] (psychisch) letsel bij [eiser] tot gevolg heeft gehad. [eiser] heeft voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van de mishandeling blijvend psychische schade heeft opgelopen. Met betrekking tot de fysiek aan hem toegebrachte schade moet voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding ervan worden uitgegaan dat zijn voortanden behouden zullen blijven, wat thans nog onzeker is. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat een bedrag van € 500,-- aan immateriële schadevergoeding voor de pijn en de tijdelijke gevolgen van de klap toewijsbaar is.
4.9. Het bovenstaande betekent dat de vordering tot een beloop van € 1.700,-- zal worden toegewezen. Dit bedrag geldt als voor¬schot op en ter nadere verrekening met hetgeen hij ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn. De geldvordering is voldoende spoedeisend, nu snelle vergoeding van de schade in de gegeven omstandigheden tot een meer adequate genoegdoening leidt. Ten slotte is niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] niet in staat zou zijn dit bedrag aan [gedaagde] te restitueren, zo uit een vonnis van de bodemrechter zou blijken dat [gedaagde] dit bedrag onverschuldigd heeft betaald.
4.10. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 87,93
- vast recht 314,--
- salaris advocaat 816,--
Totaal EUR 1.217,93
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 1.700,-- (éénduizendzevenhonderd euro) aan schadevergoeding, als voor¬schot op en ter nadere verrekening met hetgeen hij ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.217,93,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Tonkens - Gerkema, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.R.S. Bacon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2010.?