vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 458446 / KG ZA 10-879 WT/JS
Vonnis in kort geding van 23 juni 2010
de vennootschap naar het recht van Isle of Man
LLANOS OIL EXPLORATION LTD.,
woonplaats gekozen hebbende te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 26 mei 2010,
advocaat mr. F.H.J. van Schoonhoven te Amsterdam,
de naamloze vennootschap
THE ROYAL BANK OF SCOTLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam.
Eiseres zal hierna Llanos Oil worden genoemd. Gedaagde partij zal hierna als RBS en ook wel als “de Bank” worden aangeduid.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 7 juni 2010 heeft Llanos Oil gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Llanos Oil heeft haar vorderingen aanvankelijk zowel tegen ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) als tegen RBS ingesteld. Llanos Oil heeft daarbij verklaard dat haar, vanwege de overname- en splitsingsperikelen waarin ABN AMRO de afgelopen tijd is betrokken, niet duidelijk is of ABN AMRO dan wel RBS in verband met de hierna te bespreken derdenbeslagen als derde heeft te gelden. Ter terechtzitting hebben ABN AMRO en RBS verklaard dat RBS de derde is onder wie het beslag is gelegd. De huidige rechtspersoon ABN AMRO is bij de onderhavige beslagleggingen niet betrokken. Van deze verklaring is proces-verbaal opgemaakt, waarna Llanos Oil haar vorderingen jegens ABN AMRO ter terechtzitting heeft ingetrokken. Het voorgaande brengt met zich dat, waar in het navolgende ABN AMRO als derde wordt genoemd, moet worden gelezen “ABN AMRO, thans RBS”.
RBS heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren aanwezig: aan de zijde van Llanos Oil [naam 1], directeur, met mr. Van Schoonhoven en aan de zijde van de Bank: [naam 2], [naam 3] en mr. Van Rijswijk.
2. De feiten
2.1. Eind 2002 heeft Llanos Oil met het Colombiaanse staatsbedrijf Ecopetrol S.A. (hierna Ecopetrol) een overeenkomst gesloten. Op 23 juni 2003 heeft Ecopetrol deze overeenkomst beëindigd. Llanos Oil heeft zich op het standpunt gesteld dat deze beëindiging onrechtmatig is geschied en dat zij als gevolg hiervan schade heeft geleden. Llanos Oil heeft die schade voorshands begroot op zeven miljard euro.
2.2. Ter verzekering van de vordering van Llanos Oil op Ecopetrol heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag Llanos Oil op 17 oktober 2008 verlof verleend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Ecopetrol onder ABN AMRO. Op 22 oktober 2008 heeft Llanos Oil onder ABN AMRO beslag gelegd. De voorzieningenrechter heeft de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv bepaald op zes maanden na de eerste beslaglegging.
2.3. Bij brief van 19 november 2008 heeft ABN AMRO het deurwaarderskantoor dat het beslag heeft gelegd onder meer het volgende medegedeeld:
(…)
Tussen ondergetekende en de schuldenaar bestaat een rechtsverhouding of heeft een rechtsverhouding bestaan. De rechtsverhouding betreft een rekening-courant overeenkomst (bankrekening en spaarrekening e.d.)
Ten tijde van de beslaglegging waren er uitsluitend rekeningen met een debetpositie in onze boeken. Derhalve resteert er niets onder het beslag en beschouwen wij deze zaak als afgehandeld.
(…)
2.4. Bij brief van 8 december 2008 heeft de raadsman van Llanos Oil ABN AMRO onder meer het volgende medegedeeld:
(…)
De verklaring van de ABN AMRO is uiterst summier en voldoet niet aan de eisen die wet en in het bijzonder het Besluit Verklaring derdenbeslag stelt aan een verklaring ex artikel 476a Rv.
Nu de ABN verklaart dat er een rechtsverhouding bestaat, had de ABN AMRO de gegevens van de bankrekening alsmede de hoogte van het debetsaldo op datum beslaglegging dienen te vermelden.
(…)
Daarnaast is de ABN AMRO op grond van artikel 476 lid 2 Rv. verplicht de verklaring zo veel mogelijk te vergezellen van afschriften van tot staving dienden bescheiden. ABN AMRO dient cliënte dan ook te voorzien van bankafschriften waaruit blijkt dat op de datum van beslaglegging (22 oktober 2008) alle rekeningen een debetsaldo hadden.
(…)
2.5. Bij brief van 9 december 2008 heeft ABN AMRO de raadsman van Llanos Oil hetzelfde medegedeeld als in de brief van 19 november 2008 (zie 2.3). Bij de brief van 9 december 2009 was een bijlage gevoegd. Hierop is het volgende vermeld:
Soort rekening Rekeningnummer Muntsoort Saldo
Garantie 471239348 USD -51.401.700,00
2.6. Bij brief van 24 december 2008 heeft de raadsman van Llanos Oil ABN AMRO onder meer het volgende medegedeeld:
De verklaringen van ABN zijn innerlijk tegenstrijdig en roepen vraagtekens op. Cliënte heeft derhalve een aantal aanvullende vragen:
1) Kunt u aangeven waarom de ABN op 19 november 2008 verklaart dat er uitsluitend rekeningen (meervoud) met een debetpositie in de boeken staan en op 9 december 2008 verklaart dat er maar één (garantie)rekening is.
2) Kunt u aangeven waarom de ABN op 19 november 2008 verklaart dat rechtsverhouding bestaat uit een rekening-courant overeenkomst (bankrekening en spaarrekening e.d.) en op 9 december verklaart dat er een garantierekening is?
3) Kunt u aangeven hoe het kan zijn dat Ecopetrol S.A. beschikt over uitsluitend één garantierekening met een debetsaldo van € 51.401.700,00 en er kennelijk geen zekerheid bestaat in de vorm van een tweede rekening-courant met een creditsaldo.
4) Kunt u aangeven waaruit de zekerheid bestaat die het negatieve saldo van de garantierekening afdekt?
5) Kunt u aangeven of voor Ecopetrol S.A. de verplichting bestaat het saldo op de garantierekening op enig moment aan te vullen.
(…)
Ter voorkoming van een verklaringsprocedure ex artikel 477a lid 2 Rv, reken ik op uw medewerking.
(…)
2.7. Bij brief van 10 juli 2009 heeft ABN AMRO de raadsman van Llanos Oil onder meer het volgende medegedeeld:
Ter aanvulling althans rectificatie van de op 9 december 2008 aan u afgelegde verklaring (…) verklaren wij nader als volgt.
Tussen Ecopetrol S.A. en ABN AMRO Bank N.V. bestond ten tijde van voormelde beslaglegging geen rechtsverhouding uit hoofde waarvan Ecopetrol S.A. op dat tijdstip (nog) iets te vorderen had of te vorderen zou krijgen van ABN AMRO Bank N.V..
De verklaring dat er op dat moment tussen Ecopetrol S.A. en ABN AMRO Bank N.V. een rekening-courant verhouding bestond (bankrekening en spaarrekening e.d.) berust op een misverstand althans miscommunicatie binnen de bank: op dat punt herroept de bank hierbij haar verklaring.
2.8. Bij brief van 17 juli 2009 heeft de raadsman van Llanos Oil ABN AMRO onder meer het volgende medegedeeld:
(…)
Dien ik uw, aangepaste verklaring zo te lezen dat tussen geen enkele van deze ABN AMRO Bank N.V.-branchekantoren (waar ook ter wereld) enerzijds en Ecopetrol S.A. anderzijds een rechtsverhouding bestond ten tijde van de beslaglegging uit hoofde waarvan Ecopetrol S.A. op dat tijdstip iets te vorderen had of te vorderen zou krijgen?
2.9. Bij brief van 31 juli 2009 heeft ABN AMRO de raadsman van Llanos Oil onder meer het volgende medegedeeld:
Tussen Ecopetrol S.A. en ABN AMRO Bank N.V.-branchekantoren waar ook ter wereld) geen enkele rechtsverhouding bestond ten tijde van de beslaglegging uit hoofde waarvan Ecopetrol S.A. op dat tijdstip iets te vorderen had of te vorderen zou krijgen van ABN AMRO Bank N.V.
2.10. Op 10 december 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag Llanos Oil opnieuw verlof verleend om ten laste van Ecopetrol conservatoir derdenbeslag te leggen onder ABN AMRO. Dit beslag is gelegd op 30 december 2008. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Llanos Oil begroot op zeven miljard euro. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv is bepaald op zes maanden na de eerste beslaglegging.
2.11. Bij brief van 27 januari 2009 heeft ABN AMRO de deurwaarder die het onder 2.10 genoemde beslag heeft gelegd onder meer het volgende medegedeeld:
Tussen ondergetekende en de schuldenaar(s) bestaat geen enkele rechtsverhouding of heeft geen enkele rechtsverhouding bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar(s) op het tijdstip van het beslag nog iets van de ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
Derhalve beschouwen wij het derdenbeslag als afgehandeld.
Deze verklaring is naar waarheid afgelegd en ondertekend.
2.12. Bij brief van 9 september 2009 heeft de raadsman van Llanos Oil ABN AMRO onder meer het volgende medegedeeld:
(…)
De verklaring van 27 januari 2009 is verifieerbaar onjuist. Llanos Oil Exploration
Ltd. heeft informatie voorhanden waaruit blijkt dat op 30 december 2008 o.a. bij het branchekantoor van ABN AMRO Bank N.V. in New York (Verenigde Staten) op de volgende bankrekeningnummers van Ecopetrol S.A. een positief saldo van $ 50.000,- aanwezig was:
- 456158353710
- 456160815710
Een en ander heeft tot gevolg dat ABN AMRO Bank N.V. op 27 januari 2008 een onjuiste derdenverklaring heeft afgegeven en derhalve in strijd heeft gehandeld met haar wettelijke verplichting ex artikel 476a jo. 720 Rv.
De ABN AMRO Bank N.V. heeft hierdoor onrechtmatig gehandeld jegens Llanos Oil Exploration Ltd. Llanos Oil Exploration Ltd. houdt ABN AMRO Bank N.V. dan ook aansprakelijk voor alle schade die zij lijdt als een gevolg van de onjuiste derdenverklaring.
(…)
2.13. Bij dagvaarding van 4 november 2009 heeft Llanos Oil ABN AMRO gedagvaard voor de voorzieningenrechter te Amsterdam en, kort gezegd, gevorderd om ABN AMRO als derdebeslagene te veroordelen om naar aanleiding van de beslagen van 22 oktober 2008 en 30 december 2008 volledig en naar waarheid te verklaren omtrent de vorderingen die Ecopetrol op haar heeft, met inbegrip van de vorderingen die Ecopetrol heeft uit hoofde van in het buitenland geadministreerde bankrekeningen.
2.14. Bij brief van 12 november 2009 heeft ABN AMRO de raadsman van Llanos Oil onder meer het volgende medegedeeld:
(…)
Betreft: conservatoire beslagen d.d. 22 oktober 2008 en 30 december 2008 (…)
(…)
Uit de op 4 november 2009 aan de Bank betekende dagvaarding in kort geding (…) maken wij op dat de juistheid van deze verklaringen door u in twijfel wordt getrokken en u deze innerlijk tegenstrijdig, onvolledig en verifieerbaar onjuist acht. Wij delen die opvatting niet, maar zullen (…) de verklaringen als volgt toelichten.
“Garantierekening” 47.12.39.348
Deze rekening (…) reflecteert een garantieverplichting van de Bank jegens een derde. Het in dit verband genoemde bedrag van USD 51.401.700,-- behelst derhalve een voorwaardelijke vordering van de Bank op Ecopetrol S.A. Deze voorwaardelijke vordering is ongesecureerd. Waar dit een (voorwaardelijke) vordering van de Bank op Ecopetrol S.A. betreft – en dus niet een vordering van Ecopetrol S.A. op de Bank – , had de Bank dienaangaande niet hoeven te verklaren. Dat dit wel is geschied berust op een misverstand.
USA-rekeningen
(…) In dit verband wordt door u gerefereerd aan bankrekeningnummer 456158353710 en 456160815710. Inderdaad is er sprake van enige (een viertal) door Ecopetrol S.A. bij de Bank in New York aangehouden rekeningen, waaronder de rekeningen met de door u genoemde bankrekeningnummers. De op deze rekeningen geadministreerde tegoeden (…) zijn echter niet door het beslag getroffen nu het beslag in casu extraterritoriale werking ontbeert.
Zo dit al anders zou zijn, geldt dat de Bank gerechtigd is zich te verhalen op deze saldi, zo meergenoemde voorwaardelijke vordering onvoorwaardelijk zou worden.
(…)
2.15. Op 20 november 2009 heeft Llanos Oil voor de derde keer conservatoir beslag gelegd ten laste van Ecopetrol onder ABN AMRO.
2.16. Bij vonnis van 26 november 2009 (hierna: het vonnis van 26 november 2009) heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam de vorderingen van Llanos Oil als vermeld onder 2.13 afgewezen, op grond van het oordeel dat, kort gezegd, de conservatoire beslagen van 22 oktober 2009 en 30 december 2008 van rechtswege waren vervallen, omdat de verlenging van de termijn voor het instellen van de vordering in de hoofdzaak niet schriftelijk aan ABN AMRO was medegedeeld.
2.17. Llanos Oil heeft tegen het vonnis van 26 november 2009 hoger beroep ingesteld.
2.18. Bij brief van 17 december 2009 heeft de bank aan de beslagleggende deurwaarder, voor zover hier van belang, het volgende bericht:
Inzake het hierboven onder ABN AMRO Bank N.V., hierna “de Bank”, gelegde derdenbeslag legt de Bank middels deze brief, in plaats van op het verklaringsformulier, de volgende verklaring af:
Tussen de Bank en Ecopetrol SA bestaat geen rechtsverhouding of heeft geen rechtsverhouding bestaan, uit hoofde waarvan Ecopetrol SA op het tijdstip van het beslag iets van de Bank had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
Ter vermijding van misverstanden hieromtrent voegt de Bank aan het vorenstaande toe dat, gezien de territoriale werking van het onderhavige beslag, deze verklaring betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen de Bank en Ecopetrol SA in Nederland en derhalve niet op mogelijk in het buitenland bij de Bank geadministreerde tegoeden van Ecopetrol SA.
Nu er, gezien het vorenstaande, geen belang bestaat bij handhaving van het beslag neemt de Bank aan dat dit als opgeheven kan worden beschouwd. De Bank verzoekt u haar de juistheid van deze veronderstelling te bevestigen.
Deze verklaring is naar waarheid afgelegd en ondertekend.
3.1. Llanos Oil vordert, samengevat:
primair:
RBS te veroordelen om binnen 2 weken na dit vonnis een naar waarheid en met redenen omklede opgave te doen ten aanzien van alle gelden en geldswaarden die RBS op 20 november 2009 onder zich had of op grond van een reeds bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen of verschuldigd worden aan Ecopetrol, inclusief de gelden en geldwaarden die geadministreerd stonden bij filialen van RBS in het buitenland, vergezeld van afschriften van tot staving van die opgave dienende bescheiden, een en ander op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
RBS te bevelen binnen 2 weken na dagtekening van dit vonnis schriftelijk de verklaring van 17 december 2009 naar waarheid en met redenen omkleed aan te passen zodat zij mede omvat alle gelden en geldswaarden die RBS op 20 november 2009 onder zich had of op grond van een reeds bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen of verschuldigd worden aan Ecopetrol, inclusief de gelden en geldwaarden die geadministreerd stonden bij filialen van RBS in het buitenland, vergezeld van afschriften van tot staving van die opgave dienende bescheiden, een en ander op straffe van een dwangsom
3.2. Llanos Oil legt aan haar vorderingen ten grondslag, kort samengevat, dat de Bank in gebreke blijft te voldoen aan haar wettelijke verplichting ex art. 720 en 723 jo. 476a en 476b Rv om aan de beslaglegger te verklaren welke goederen door het conservatoire beslag zijn getroffen.
3.3. RBS voert verweer. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In deze procedure is als meest essentiële punt van geschil aan de orde of de Bank met haar brief van 17 december 2009 (zie 2.18) heeft voldaan aan haar verplichting om op grond van art. 720 en 723 jo 476a en 476b Rv te verklaren welke goederen door het beslag zijn getroffen.
Llanos Oil meent dat dat niet het geval is en vordert een aanvullende dan wel aangepaste verklaring. Het geschil tussen partijen spitst zich daarbij toe op de vraag of eventuele tegoeden, die Ecopetrol als beslagdebiteur heeft op rekeningen die worden gehouden bij een in de staat New York gevestigd filiaal van RBS, onder het beslag vallen.
De voorzieningenrechter zal er, kennelijk met partijen, van uitgaan dat de vorderingen van Llanos Oil niet zozeer betrekking hebben op het verkrijgen van een verklaring van de Bank omtrent, zoals Llanos Oil in haar petitum heeft omschreven, gelden en geldswaarden van Ecopetrol die buitenlandse filialen van RBS onder zich mochten hebben, als wel op het verkrijgen van een verklaring omtrent eventuele (girale) geldvorderingen van Ecopetrol op buitenlandse filialen van RBS. Aangenomen wordt dat Llanos Oil een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen, die er immers mede toe strekken dat zij zo spoedig als mogelijk zal vernemen welke verhaalsmogelijkheden haar ten dienste staan.
4.2. Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat artikel 723 Rv bepaalt, kort gezegd, dat de in art. 477a Rv aan de beslaglegger gegeven bevoegdheid om de verklaring van de derde geheel of gedeeltelijk te betwisten dan wel aanvulling daarvan te eisen, niet ingaat voordat vier weken zijn verstreken sedert de executoriale titel (op de beslagdebiteur) aan de derde is betekend. Deze regel brengt met zich dat ingeval van een conservatoir derdenbeslag de derde gehouden is tijdig verklaring te doen van hetgeen hij aan de beslagdebiteur verschuldigd is dan wel voor deze onder zich heeft, en dat enig geschil over die verklaring in de verklaringsprocedure dient te worden beslecht.
4.3. Llanos Oil heeft gesteld dat door haar ingestelde vordering niet moet worden beschouwd als een vordering op grond van artikel 477a Rv die de inhoud van de verklaring betreft, maar als een vordering die ertoe strekt om de omvang van de wettelijke verplichting tot verklaring van in dit geval RBS vast te stellen en dus moet worden beschouwd als een vordering tot het doen van verklaring.
4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet op grond van een redelijke uitleg van de artikelen 723, 476a en 477a Rv worden aangenomen dat het instellen van een vordering tot het doen van verklaring in kort geding in beginsel niet is uitgesloten. Dienaangaande wordt in aanmerking genomen dat in het Ontwerp van de Invoeringswet Boeken 3-6 Nieuw B.W. eerste gedeelte, bevattende wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en de Faillissementswet (nummer 16 593) artikel 723 aanvankelijk bepaalde dat de termijn van artikel 476a eerste lid Rv tot het doen van verklaring begint te lopen vanaf de betekening van de executoriale titel aan de derde, zodat de derde daartoe pas in de executoriale fase kon worden verplicht. Artikel 723 is in de zogeheten Bezemwet echter aangepast aan de huidige redactie, waarbij de toelichting vermeldt: “Hier is een misslag hersteld. De bestaande redactie sloot onbedoeld elke mogelijkheid uit dat de beslaglegger te weten komt of het beslag doel getroffen heeft, voordat hij, wellicht jaren later, een executoriale titel heeft verkregen. ” (Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6) blz. 328). Gelet op deze passage is verdedigbaar dat ook in de conservatoire fase in kort geding kan worden gevorderd dat een derde wordt veroordeeld naar aanleiding van een beslag te verklaren, bijvoorbeeld wanneer de derde daarmee volledig in gebreke blijft of wanneer aan die verklaring zodanige (formele) gebreken kleven dat deze de beslaglegger geen enkel houvast biedt bij de beoordeling of zijn beslag doel heeft getroffen.
4.5. Dit alles doet zich in het onderhavige geval echter niet voor. Uit de hiervoor bij de feiten vermelde beslagleggingen door Llanos Oil, de door de Bank afgelegde verklaringen en de naar aanleiding daarvan gevoerde correspondentie volgt dat de Bank zich op het standpunt stelt dat eventuele vorderingen van Ecopetrol op de Bank uit hoofde van bankrekeningen die in het buitenland worden geadministreerd niet onder het beslag vallen, en dat Llanos Oil dit standpunt betwist. De vordering tot het afleggen van een aanvullende dan wel aangepaste verklaring komt in dit geval dus feitelijk neer op een inhoudelijke betwisting van de verklaring. Voor een dergelijk debat is in de conservatoire fase echter nog geen plaats.
4.6. Llanos Oil wordt daarbij niet gevolgd in haar stelling dat ten aanzien van de door de derde af te leggen verklaring dient te worden onderscheiden in enerzijds de vraag welke vorderingen de beslagdebiteur op de derde heeft, ongeacht of deze onder het beslag vallen, en waaromtrent de derde volledig moet verklaren, en anderzijds wat uiteindelijk onder het beslag kan worden uitgewonnen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter past een dergelijke tweedeling niet in het systeem van de wet. Immers, de door de derdebeslagene af te leggen buitengerechtelijke verklaring van artikel 476a Rv strekt ertoe vast te stellen welke vorderingen door het beslag worden getroffen. Wordt de buitengerechtelijke verklaring niet door de beslaglegger betwist, dan staat daarmee vast wat onder het beslag valt. De blokkerende werking van het beslag blijft dan beperkt tot de vorderingen zoals deze in de buitengerechtelijke verklaring zijn vermeld. Indien de beslaglegger op de voet van art. 477a Rv de verklaring van de derde betwist stelt het vonnis in de verklaringsprocedure tussen de beslaglegger en de derde vast wat door het beslag is getroffen. De vraag over welke vorderingen de derde is gehouden te verklaren kan derhalve niet los worden bezien van vraag wat onder het beslag kan worden uitgewonnen.
4.7. De door Llanos Oil bepleite tweedeling kan daarnaast niet worden aanvaard omdat het wettelijke systeem er rekening mee houdt dat de derde in een positie kan verkeren waarin hij niet kán verklaren wat onder het beslag valt, omdat de tussen hem en de beslagdebiteur bestaande rechtsverhouding onvoldoende vaststaat. In een dergelijk geval zal deze rechtsverhouding in de verklaringsprocedure, waarin de derde ook de beslagdebiteur kan betrekken, moeten worden vastgesteld.
Hierbij zij aangetekend dat in deze zaak alleen partijen hun respectievelijke standpunten ter terechtzitting uitvoerig gemotiveerd hebben verdedigd. Zo is aan de orde gesteld de vraag of de eventuele vorderingen, die Ecopetrol op de Bank heeft uit hoofde van in het buitenland geadministreerde rekeningen, in Nederland betaalbaar zijn. Eveneens is de vraag gerezen of een beslag als het onderhavige in New York wordt erkend en of de Bank het risico loopt dubbel te moeten betalen. In dit verband hebben partijen zich ieder beroepen op memoranda van in New York gevestigde advocaten, die evenwel met min of meer tegengestelde conclusies komen. Ook verschillen partijen van mening over de betekenis van HR 26 november 1954, NJ 1955, 698, m. nt. D.J. Veegens, waaraan zij beide argumenten ter ondersteuning van hun stellingen menen te kunnen ontlenen. Het standpunt van de beslagdebiteur is over al deze punten niet bekend.
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Bank in dit kort geding niet veroordeeld kan worden om een aanvullende dan wel aangepaste verklaring af te leggen. De vorderingen van Llanos Oil komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking. Nu de overige stellingen van partijen aan dit oordeel niet kunnen toe- of afdoen behoeven deze geen nadere behandeling.
4.9. Llanos Oil zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van RBS tot op heden begroot op:
€ 26300 aan vastrecht
€ 816,00 aan salaris advocaat
€ 1.07900
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorziening;
5.2. veroordeeld Llanos Oil in de proceskosten, aan de zijde van RBS tot op heden begroot op € 1.079,00;
5.3. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Tonkens - Gerkema, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.J.M. Saelman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.?