ECLI:NL:RBAMS:2010:BM9275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
459684 / KG ZA 10-989 SR/BB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de totstandkoming van een overeenkomst voor de presentatie van het televisieprogramma Zapplive

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een acteur en presentator, en de Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV). De eiser vorderde dat NCRV hem zou toestaan om het televisieprogramma Zapplive te presenteren in de periode van september 2010 tot januari 2011. De kern van het geschil was of er een overeenkomst tot stand was gekomen tussen de eiser en NCRV, waarbij de rol van de eindredacteur van het programma cruciaal was. De rechter oordeelde dat het niet vaststond dat de eindredacteur zelfstandig bevoegd was om NCRV te binden aan een overeenkomst. Er was onvoldoende bewijs dat NCRV de eindredacteur een volmacht had gegeven of dat de eiser in redelijkheid mocht vertrouwen op de bevoegdheid van de eindredacteur. De rechter concludeerde dat de partijen niet verder waren gekomen dan de oriënterende fase van de onderhandelingen en dat er geen definitieve overeenkomst was gesloten. De gevraagde voorzieningen werden dan ook geweigerd, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten van NCRV, die op € 1.079,00 werden begroot. Dit vonnis biedt inzicht in de juridische beoordeling van de totstandkoming van overeenkomsten in de context van contractonderhandelingen en de rol van vertegenwoordigers binnen organisaties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 459684 / KG ZA 10-989 SR/BB
Vonnis in kort geding van 24 juni 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 1 juni 2010,
advocaat mr. N.J.W.M. de Leeuw te Rosmalen,
tegen
de vereniging
NEDERLANDSE CHRISTELIJKE RADIO VERENIGING (NCRV),
gevestigd te Hilversum,
gedaagde,
advocaat mr. R.G. Prakke te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en NCRV worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 21 juni 2010 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. NCRV heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en NCRV tevens een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Teneinde partijen zo spoedig mogelijkheid duidelijkheid te verschaffen was aan partijen medegedeeld dat heden in verkorte vorm de beslissing zou worden gegeven. Het onderstaande vormt echter het volledig uitgewerkte vonnis.
Ter zitting waren aanwezig:
[eiser] met mr. De Leeuw en aan de zijde van NCRV: [manager televisie], manager televisie, met mr. Prakke.
2. De feiten
2.1. [eiser] is acteur en presentator. In de periode van september 2009 tot januari 2010 heeft hij samen met een andere presentator in opdracht van NCRV het televisieprogramma Zapplive gepresenteerd. Deze samenwerking is vastgelegd in een op 2 oktober 2009 door [eiser] en de directeur van NCRV getekende overeenkomst. De presentatie van het programma was toen al begonnen.
2.2. In maart 2010 heeft [eiser] met [eindredacteur], eindredacteur van Zapplive, gesprekken gevoerd over de (mede) presentatie van een tweede seizoen van Zapplive door [eiser].
2.3. Bij e-mail van 11 maart 2010 heeft [eindredacteur] aan [eiser] en zijn agent en aan de medepresentator van [eiser] geschreven, voor zover hier van belang:
‘Gesprek van afgelopen dinsdag al wat laten bezinken? Hoop dat duidelijk is geworden dat we dolgraag met jullie verder willen mits jullie buiten de opname minimaal 2 dagen per week beschikbaar zijn voor Zapplive. Alleen dan kunnen jullie het programma naar je toetrekken en er jullie stempel op drukken. En jullie moeten zelf heel graag willen natuurlijk.
Kunnen we afspreken dat ik uiterlijk 1 april (liefst eerder) hoor of jullie deze topbaan willen en kunnen accepteren?
(…)’
2.4. In reactie op deze mail heeft de agent van [eiser] op 13 maart 2010 aan [eindredacteur] geschreven:
‘De vooruitzichten zijn dat dit allemaal gaat lukken.
[eiser] kijkt enorm uit naar een nieuwe seizoen.’
2.5. Op 16 maart 2010 heeft de agent van [eiser] per e-mail aan [eindredacteur] het volgende gevraagd:
‘Kunnen jullie garantie afgeven dat de eerste serie vanaf september een vervolg krijgt?’
Daarop heeft [eindredacteur] bij e-mail van diezelfde datum als volgt gereageerd:
‘Heb overleg gehad met televisiemanager [eindredacteur]. We kunnen garanderen dat Zapplive vanaf 4 september 2010 het hele najaar, dus 17x, wordt uitgezonden.
Een (aansluitend) vervolg in 2011 kunnen we niet garanderen.
De redactie zal starten op 9 augustus. Presentatoren zullen vanaf dat moment beschikbaar moeten zijn.’
2.6. Nadat op 20 maart 2010 bekend was geworden dat de medepresentator van [eiser] van het presenteren van Zapplive had afgezien heeft de agent van [eiser] bij e-mail van 22 maart 2010 aan [eindredacteur], voor zover hier relevant, het volgende bericht:
‘Ik weet niet of jullie overwegen om alleen door te gaan met [eiser], maar mochten jullie op zoek gaan naar een ander partner dan had ik nog een suggestie (…).’
[eindredacteur] heeft op deze mail als volgt gereageerd:
‘In principe gaan we op zoek naar een nieuwe partner dus tips zijn welkom.’
2.7. Op 16 maart 2010 en 23 maart 2010 heeft [eiser] twee vergaderingen over Zapplive bijgewoond.
2.8. Op 6 april 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [manager televisie] (verder [manager televisie]) en [eiser]. In dat gesprek heeft [manager televisie] aan [eiser] medegedeeld dat NCRV heeft besloten het tweede seizoen van Zapplive niet door [eiser] te laten presenteren.
2.9. Bij brief van 12 april 2010 heeft [eiser] NCRV gesommeerd te bevestigen dat NCRV de met hem gemaakte afspraken met betrekking tot het presenteren van het tweede seizoen van Zapplive zal nakomen. Daartoe is NCRV niet overgegaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - NCRV op straffe van een dwangsom te veroordelen [eiser] tegen een nader overeen te komen vergoeding in staat te stellen het tweede seizoen van Zapplive te presenteren. Verder vordert [eiser] NCRV te veroordelen tot betaling aan hem van EUR 1.500,= per uitzending, derhalve 17 maal EUR 1.500,=, ongeacht of NCRV [eiser] Zapplive laat presenteren.
3.2. [eiser] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat een overeenkomst tot stand is gekomen tussen NCRV en hem, inhoudende dat hij in de periode van september 2010 tot januari 2011 het televisieprogramma Zapplive (mede) zal gaan presenteren.
3.3. NCRV heeft verweer gevoerd dat voor zover van belang hierna onder de beoordeling aan de orde zal komen.
4. De beoordeling
4.1. Voor beantwoording van de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, inhoudende dat [eiser] in de periode van september 2010 tot januari 2011 het televisieprogramma Zapplive (mede) zal gaan presenteren, is van belang of [eindredacteur] zelfstandig bevoegd was om NCRV te binden of dat NCRV in dit geval haar de bevoegdheid heeft gegeven, dan wel of NCRV bij [eiser] de indruk heeft gewekt dat [eindredacteur] daartoe bevoegd was en [eiser] in redelijkheid op die indruk had mogen afgaan.
Vaststaat dat [eindredacteur], die eindredacteur is bij NCRV, niet krachtens haar aanstelling de zelfstandige bevoegdheid heeft om NCRV te binden. Voorts is vooralsnog niet gebleken dat NCRV [eindredacteur] een toereikende volmacht heeft verstrekt om namens NCRV toezeggingen jegens [eiser] te doen. Of dit zo is vergt nader onderzoek naar de feiten waarvoor dit kort geding zich niet leent.
Blijft de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen op grond van het feit dat (de bevoegde persoon van) NCRV jegens [eiser] of zijn vertegenwoordigster de indruk heeft gewekt dat [eindredacteur] bevoegd was om een overeenkomst met [eiser] aan te gaan en [eiser] in redelijkheid op die indruk had mogen afgaan.
4.2. Partijen zijn het erover eens dat, tot het gesprek dat op 6 april 2010 tussen [manager televisie] en [eiser] heeft plaatsgevonden in welk gesprek aan [eiser] is medegedeeld dat NCRV niet met hem verdergaat als presentator van Zapplive, [eiser] uitsluitend contact heeft gehad met [eindredacteur]. [eiser] heeft hierover verklaard dat hij ook bij de totstandkoming van de overeenkomst over de presentatie van het eerste seizoen van Zapplive uitsluitend contact met [eindredacteur] heeft gehad, zodat hij ervan uit mocht gaan dat [eindredacteur] bevoegd was namens NCRV met hem een overeenkomst te sluiten. Verder blijkt volgens [eiser] uit de met [eindredacteur] gevoerde e-mailcorrespondentie dat NCRV hem ook het tweede seizoen van Zapplive wilde laten presenteren. In dit verband heeft [eiser] verklaard dat de toezeggingen die [eindredacteur] in haar e-mails heeft gedaan steeds na overleg met de bevoegde persoon van NCRV zijn gedaan. Volgens [eiser] mocht hij er dan ook op vertrouwen dat NCRV achter die toezeggingen stond en is op die wijze door NCRV de indruk gewekt dat [eindredacteur] bevoegd was NCRV te binden. [eiser] heeft erkend dat [eindredacteur] tijdens een etentje twijfels van [manager televisie] over [eiser] als presentator heeft geuit, maar heeft daarover verklaard dat deze twijfels daarna nooit meer aan de orde zijn gekomen, waarna [eindredacteur] bij e-mail van 11 maart 2010 aan [eiser] heeft gevraagd of hij wil laten weten of hij deze topbaan wil en kan accepteren.
NCRV heeft dit bestreden en zich daarbij op het standpunt gesteld dat [manager televisie], die uiteindelijk beslist wie de presentatoren van Zapplive gaan worden, altijd twijfels heeft gehad bij [eiser] als presentator van Zapplive en dat hij deze twijfels ook steeds bij [eindredacteur] kenbaar heeft gemaakt. Omdat [eindredacteur] vertrouwen bleef hebben in het presentatieduo waar [eiser] deel van uitmaakte, heeft [eindredacteur] de kans gekregen om de mogelijkheden van een presentatie door [eiser] te onderzoeken, maar op het moment dat de medepresentator van [eiser] aankondigde van het presenteren van Zapplive af te zien was voor [manager televisie] in feite het punt bereikt om niet met [eiser] verder te willen. Dat [eindredacteur] bij [eiser] een andere indruk heeft gewekt, kan naar de mening van NCRV NCRV niet worden aangerekend. Daar komt volgens NCRV nog bij dat er geen sprake was van een overeenkomst omdat de gebruikelijke contractsonderhandelingen nog niet hadden plaatsgevonden en er ook nog geen overeenkomst was getekend.
4.3. Zoals bij 4.1. is overwogen kan vooralsnog niet worden vastgesteld dat [eindredacteur] haar e-mails namens de bevoegde persoon van NCRV heeft geschreven. Op dit punt is dan ook een nader onderzoek naar de feiten nodig waarvoor een kort geding zich niet leent. Voorshands kan evenmin worden geconcludeerd dat NCRV bij [eiser] de indruk heeft gewekt dat [eindredacteur] bevoegd was namens NCRV een overeenkomst aan te gaan en [eiser] in redelijkheid op die indruk had mogen afgaan. [eiser] heeft immers vóór 6 april 2010 geen enkel contact met (de bevoegde persoon van) NCRV gehad. Voorts kan uit de e-mail van 16 maart 2010 van [eindredacteur] niet meer begrepen worden dan dat NCRV garandeert dat Zapplive vanaf 4 september 2010 17 keer wordt uitgezonden. Anders dan [eiser] heeft aangevoerd kan in redelijkheid uit deze e-mail niet worden afgeleid dat hij de presentatie van die 17 afleveringen van Zapplive zal mogen doen. Ook het feit dat [eiser] in 2009 al met de presentatie van het programma was begonnen, voordat hij de op die presentatie betrekking hebbende overeenkomst tekende, maakt het voorgaande niet anders. In dat geval was [eiser] immers al met de presentatie begonnen en thans is dat nog niet het geval. [eiser] was er in ieder geval van op de hoogte dat NCRV prijs stelde op een schriftelijke vastlegging van de afspraken. [eiser] heeft nog aangevoerd dat hij voor redactievergaderingen is uitgenodigd. NCRV heeft aangevoerd dat in de e-mail staat dat de presentatoren pas vanaf 9 augustus 2010 beschikbaar moeten zijn en dat de bijeenkomsten, die [eiser] heeft bijgewoond, als brainstormsessies moeten worden beschouwd, waarbij van gedachten werd gewisseld over de opzet van Zapplive 2010. Voorts is volgens NCRV tijdens deze bijeenkomsten op geen enkele wijze de indruk gewekt dat [eiser] de presentator zou zijn. Uit hetgeen over die bijeenkomsten door [eiser] naar voren is gebracht, kan niet zonder meer worden opgemaakt dat hij deze in de rol van presentator bijwoonde. Ook op dit punt is nader onderzoek geboden. Bij dit alles komt nog dat [eiser] niet heeft weersproken dat op enig moment aan hem is medegedeeld dat bij NCRV twijfel was over de vraag of hij Zapplive zou kunnen blijven presenteren. Het had op zijn weg gelegen om nadien te verifiëren of die twijfel inmiddels was weggenomen. De conclusie moet thans zijn dat, anders dan [eiser] heeft gesteld, vooralsnog niet kan worden geconcludeerd dat NCRV de indruk heeft gewekt dat [eindredacteur] haar kon binden. Bovendien valt niet uit te sluiten dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat, zoals NCRV heeft betoogd, er nog geen sprake was van een definitieve overeenkomst, maar dat partijen niet verder zijn gekomen dan de oriënterende fase.
4.4. Gelet op het voorgaande zijn de gevraagde voorzieningen niet toewijsbaar.
4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NCRV worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van NCRV tot op heden begroot op EUR 1.079,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2010.