vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 458121 / KG ZA 10-865 P/MB
Vonnis in kort geding van 24 juni 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITGEVERSMAATSCHAPPIJ DE TELEGRAAF B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 29 april 2010,
advocaat mr. R.S. Le Poole te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
vrijwillig verschenen in persoon.
1. De procedure
Voor de aanvang ter terechtzitting van 10 mei 2010 is de behandeling van deze zaak verplaatst naar 16 juni 2010. Ter terechtzitting van 16 juni 2010 heeft eiseres, verder De Telegraaf, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat naar aanleiding van het verweer van gedaagde, verder [gedaagde], de vordering in het petitum vermeld onder 3 is ingetrokken. [gedaagde] heeft verder verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties (waaronder Cd-rom’s met filmpjes die ter zitting zijn vertoond) in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
aan de zijde van De Telegraaf: [persoon 1], bedrijfsjurist van de Telegraaf Media Groep, de moedermaatschappij van De Telegraaf, met mr. Le Poole, en aan de zijde van [gedaagde]: [gedaagde] en een aantal belangstellenden. [gedaagde] heeft ter zitting gevraagd om beeld- en geluidsopnamen daarvan te mogen (laten) maken. Na bezwaren daartegen van de zijde van De Telegraaf heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [gedaagde] afgewezen, aangezien het maken van opnamen alleen wordt toegestaan als daartoe tevoren toestemming is gevraagd via de Afdeling Voorlichting van deze rechtbank en dan nog, als niet beide partijen ermee instemmen, slechts afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
2. De feiten
2.1. De Telegraaf is uitgeefster van het gelijknamige dagblad.
2.2. [gedaagde] is journalist, heeft enige boeken op zijn naam staan en heeft in het verleden (2002) geschreven voor de Financiële Telegraaf.
2.3. In 2008 zou [gedaagde] gaan werken als correspondent in Bangkok voor De Telegraaf. In dat kader heeft De Telegraaf visitekaartjes aan hem verstrekt. De verbintenis met De Telegraaf is op het laatste moment niet doorgegaan. Partijen hebben hun geschil daarover geschikt waarbij De Telegraaf € 10.000,- aan [gedaagde] heeft betaald, tegen finale kwijting.
2.4. Op (ter zitting vertoonde) recent op internet geplaatste filmpjes is te zien dat [gedaagde] zegt verbonden te zijn aan De Telegraaf. In een gesprek op 7 april 2010 zegt hij tegen [persoon 2], Tweede Kamerlid van Groen Links: “Ik ben journalist van De Telegraaf”. En op een ander filmpje zegt hij tegen een receptioniste van het bedrijf [bedrijf]: “Ik ben [gedaagde] van dagblad De Telegraaf”, als hij probeert iemand van het management te spreken te krijgen.
2.5. Op 15 april 2010 heeft De Telegraaf [gedaagde] gesommeerd een onthoudings-verklaring te tekenen waarin staat (kort samengevat) dat hij zich niet meer zal voordoen als journalist van De Telegraaf. Daarnaast werd [gedaagde] gesommeerd de aan hem ter beschikking gestelde perskaart aan De Telegraaf te retourneren.
2.6. Bij e-mail van 21 april 2010 heeft [gedaagde] aan de raadsman van De Telegraaf onder meer geschreven:
“In de komende periode zal ik mij de vrijheid blijven veroorloven mij uit te geven als werkend voor Wakker Nederland e/o De Telegraaf als ik zulks noodzakelijk acht bij het ten uitvoer leggen van mijn journalistieke missie: het aan de kaak stellen van misstanden en wantoestanden, ook en zelfs bij uitstek bij uw cliënt (…).”
2.7. [gedaagde] heeft een website [website] waarop hij veel aandacht besteedt aan pedofielennetwerken waarvan volgens [gedaagde] hooggeplaatste personen deel uitma(a)k(t)en, onder wie een voormalig (inmiddels overleden) lid van de hoofdredactie van De Telegraaf. Ook beschrijft hij op deze website nieuwe ontwikkelingen in de zaak over de moord op [persoon 3], waarin De Telegraaf volgens [gedaagde] in opdracht van ‘hogere machten’ meewerkt aan het dwarsbomen van het boven tafel krijgen van de waarheid.
3.1. De Telegraaf vordert – samengevat – na wijziging van eis, op straffe van dwangsommen, (1) [gedaagde] te veroordelen het zich voordoen als journalist van (dagblad) De Telegraaf te staken en gestaakt te houden en (2) de filmpjes waarop het gesprek van [gedaagde] met [persoon 2] en zijn bezoek aan [bedrijf] en notariskantoor [notariskantoor] te zien en te horen zijn niet langer openbaar te maken. Daarnaast vordert De Telegraaf om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten. De vordering tot terugzending van de perskaart is ingetrokken, omdat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij de perskaart, waarvan de looptijd al lang is verstreken, niet meer gebruikt en inmiddels kwijt is, maar dat hij hem meteen aan (de raadsman van) De Telegraaf zal retourneren als hij hem weer zou terugvinden.
3.2. De Telegraaf heeft haar vorderingen, samengevat, als volgt toegelicht. [gedaagde] is op geen enkele wijze aan (dagblad) De Telegraaf of het Telegraafconcern verbonden. Het zich ten onrechte voordoen als Telegraafjournalist is onrechtmatig en brengt schade toe aan De Telegraaf. Daaraan dient onmiddellijk een einde te komen. Voor zover [gedaagde] handelt in het kader van zijn actie om de volgens hem bestaande misstanden aan de kaak te stellen, is het niet nodig dat hij zich daarbij als Telegraafjournalist presenteert. Zijn handelwijze voldoet niet aan eisen van proportionaliteit (staat het middel in verhouding tot het doel) en subsidiariteit (zijn er andere middelen bruikbaar).
3.3. [gedaagde] voert verweer en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. De Telegraaf maakt deel uit van journalistieke en juridische machthebbers die misdaden (zoals bijvoorbeeld kindermisbruik) proberen toe te dekken en de rol daarin van een hoge (justitie-)ambtenaar en een journalist in de doofpot stoppen.
De Telegraaf houdt zich niet bezig met onthullen, maar met verhullen. Het kan niet anders dan dat de reden dat [gedaagde] destijds toch niet kon gaan werken voor De Telegraaf, terwijl de zaak eigenlijk al rond was, ook in die context moet worden geplaatst en dat De Telegraaf bang was dat [gedaagde] achter de waarheid zou komen. De Telegraaf heeft immers nooit een valide reden opgegeven voor het verbreken van de samenwerking.
Dat [gedaagde] zich af en toe voordoet als Telegraafjournalist moet worden gezien in het licht van zijn (ludieke) actie tegen deze misstanden en is provocerend bedoeld. Dat zal ook iedereen duidelijk zijn. Er is geen sprake van onrechtmatigheid, omdat voldaan wordt aan de criteria van Schuijt: er is sprake van een voorafgaand plan, een politiek gebaar; de maatschappij loopt geen wezenlijke schade op; er is een samenhang tussen het bekritiseerde object en de gekozen handelwijze; het gebeurt in alle openheid en [gedaagde] is bereid om daarop aangesproken te worden; andere middelen zijn geprobeerd; de actie is geweldloos en de rechten van anderen worden zoveel mogelijk ontzien. Weliswaar zijn deze criteria ontwikkeld voor het strafrecht, maar ze zijn ook in civiele zaken toepasbaar. Eigenlijk zou De Telegraaf blij moeten zijn met [gedaagde], omdat hij de krant op deze manier kan behoeden voor verdere misstappen. [gedaagde] heeft zo een podium om ernstige misstanden in Nederland die stelselmatig in de doofpot worden gestopt, aan de orde te stellen. Het onderhavige kort geding is daarop een welkome aanvulling.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] thans niet in dienst is bij De Telegraaf of op enigerlei wijze aan het Telegraafconcern is verbonden. Door zich uit te geven voor Telegraafjournalist neemt [gedaagde] een hoedanigheid aan die hij in werkelijkheid niet heeft. Uitgangspunt is dat dit onzorgvuldig en in beginsel onrechtmatig is jegens De Telegraaf.
4.2. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, is voor degene tot wie hij zich richt niet aanstonds duidelijk dat de mededeling die [gedaagde] doet over zijn hoedanigheid moet worden gezien in het kader van zijn (ludieke) actie, en niet serieus genomen kan worden. Integendeel, uit de ter zitting getoonde filmpjes komt naar voren dat [gedaagde] zijn uitlatingen heeft gedaan op een serieuze manier en juist een beroep lijkt te doen op de hoedanigheid van Telegraafjournalist om zijn toegangskansen tot een beoogde gesprekspartner te vergroten. Er bestaat dan ook een gerede kans dat hij betrokkenen daarmee op het verkeerde been zet. Dat hij voorafgaand aan die contacten en na afloop daarvan commentaar levert voor de camera, waaruit blijkt dat hij geen Telegraafjournalist is, is niet van belang. Dit commentaar is immers niet bekend bij degene tegen wie hij de mededelingen doet op het moment dat hij die mededelingen doet.
4.3. De Telegraaf heeft er belang bij dat [gedaagde] zich niet langer als verslaggever van de Telegraaf voordoet. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd kan wel degelijk worden aangenomen dat De Telegraaf schade kan lijden als mensen zich uitgeven voor Telegraafjournalist, terwijl zij dat niet zijn. Daar komt bij dat [gedaagde] op dit punt enerzijds heeft betwist dat De Telegraaf door zijn handelwijze schade lijdt, maar anderszins heeft verklaard dat het schade berokkenen en in diskrediet brengen van De Telegraaf nu juist één van de door hem beoogde doelen is.
4.4. Voor wat betreft de criteria van Schuijt waarop [gedaagde] zich heeft beroepen – voor zover deze aan de orde zouden zijn en daaraan is voldaan, wat hier in het midden kan worden gelaten – geldt dat ook daarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen dienen te worden, zoals De Telegraaf terecht heeft betoogd. Anders dan [gedaagde] meent is dat in dit geval niet gebeurd. [gedaagde] kan de door hem gesignaleerde misstanden immers op vele manieren voor het voetlicht brengen, zonder dat hij zich daarbij als Telegraafjournalist hoeft voor te doen.
4.5. De handelwijze van [gedaagde] moet derhalve als onrechtmatig jegens De Telegraaf worden gekwalificeerd. Op grond van de uitlatingen van [gedaagde] ter zitting en zijn reactie op de hem toegezonden sommatie, is de kans niet denkbeeldig dat hij met dit onrechtmatig handelen zal blijven doorgaan. Er is dus voldoende aanleiding om de vordering van De Telegraaf weergegeven bij 3.1 onder (1) toe te wijzen, met matiging van de dwangsom, als na te melden.
4.6. Anders ligt dat met betrekking tot de vordering tot het staken en gestaakt houden van de openbaarmaking van de gewraakte filmpjes, voor zover dat betekent dat [gedaagde] de desbetreffende filmpjes van internet zou moeten (laten) afhalen.
Op grond van het bijbehorende commentaar van [gedaagde] in die filmpjes is daarop immers duidelijk kenbaar dat [gedaagde]’s mededeling dat hij van De Telegraaf is, niet serieus genomen kan worden. In dit licht heeft De Telegraaf onvoldoende belang bij het (doen) verwijderen van de betrokken filmpjes, welk belang zij overigens ook niet nader heeft gemotiveerd en toegelicht. Dit onderdeel van de vordering, weergegeven bij 3.1 onder (2), zal daarom worden afgewezen.
4.7. Als de op een belangrijk punt in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden
veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. Verbiedt [gedaagde], na betekening van dit vonnis, om zich voor te doen als journalist van het dagblad De Telegraaf en/of de suggestie te wekken dat hij op enigerlei wijze verbonden is aan het Telegraafconcern.
5.2. Bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 5.000,- voor iedere overtreding van het onder 5.1 genoemde verbod.
5.3. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van De Telegraaf begroot op:
– € 73,89 aan explootkosten,
– € 263,00 aan vastrecht en
– € 816,00 aan salaris advocaat.
5.4. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.5. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2010.