ECLI:NL:RBAMS:2010:BN0336

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
435105 / HA ZA 09-2480
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C.A. Wildenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortijdige beëindiging van erfpacht afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen RASTO B.V. en [A]. RASTO B.V. had een vordering ingediend tot voortijdige beëindiging van de erfpacht, die oorspronkelijk zou eindigen op 1 september 2010. RASTO stelde dat de erfpacht eerder zou moeten eindigen op basis van een toezegging van [A] tijdens een comparitie in een eerdere procedure. De rechtbank oordeelde echter dat RASTO niet had voldaan aan de vereisten voor een eerdere beëindiging, aangezien het pand niet op de afgesproken datum ontruimd was aangeboden aan [A]. De rechtbank benadrukte dat de erfpacht slechts kan eindigen in de gevallen die in de wet zijn geregeld, en dat de door RASTO aangevoerde gronden niet voldoende waren om de erfpacht eerder te beëindigen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van RASTO, die onder andere een vergoeding voor de waarde van de opstallen eisten, niet toewijsbaar waren. De rechtbank stelde vast dat de waarde van de opstallen pas vergoed diende te worden bij beëindiging van de erfpacht, en dat deze waarde op dat moment nog niet vaststond. De rechtbank heeft de vorderingen van RASTO afgewezen en RASTO veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank het beslag dat door RASTO was gelegd op de grond van [A] opgeheven, omdat RASTO geen opeisbare vordering had op [A].

Uitspraak

vonnis
___________________________ __
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, enkelvoudige kamer
zaaknummer / rolnummer 435105 / HA ZA 09.2480
Vonnis van 14 april 2010
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RASTO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. de Fouw,
tegen:
[A],
wonende te --,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. C.J. Blauw.
Partijen worden hierna Rasto en [A] genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 juni 2009, met bewijsstukken;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie, met bewijsstukken;
- het vonnis van 7 oktober 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 5 februari 2010 gehouden comparitie van partijen, met de daarin genoemde stukken;
- het aanvullende proces-verbaal van de op 5 februari 2010 gehouden comparitie van partijen, met de daarin genoemde stukken.
1.2 Vervolgens is vonnis bepaald.
In conventie en in reconventie,
2. De feiten
2.1 Rasto is gerechtigd tot het recht van erfpacht en het recht van opstal van het object, kadastraal bekend gemeente Amsterdam, [--], plaatselijk bekend als [--] te Amsterdam (hierna: het Pand). Rasto heeft het Pand op 2 april 2007 gekocht op de Eerste Amsterdamse Onroerend Goed Veiling voor een bedrag van € 115.000,-- inclusief kosten. Het Pand bestaat uit een winkelruimte op de begane grond (voorheen een slagerij) en vier daarboven liggende verdiepingen.
2.2 [A] is eigenaar van de onder 2.1 genoemde grond waarop de opstallen zich bevinden.
2.3 In de van toepassing zijnde erfpachtvoorwaarden is voor zover hier van belang opgenomen:
Artikel 1
a. Het erfpachtrecht wordt gevestigd voor de duur van tien jaar, ingaande op
één juli negentienhonderdnegenennegentig en alzo eindigende op dertig juni tweeduizendnegen. [...]
Artikel 18
[...] Hij (rechtbank: de erfpachter) verbindt zich, indien het erfpachtrecht om welke reden of om welke oorzaak ook zal zijn geëindigd, de grond (en de opstallen) en bestratingen onmiddellijk te ontruimen en vrij van huur en andere gebruiksrechten ter vrije beschikking van de grondeigenaar te stellen.
Indien het erfpachtrecht eindigt zal de grondeigenaar aan de erfpachter voor de door deze gestelde opstallen betalen een vergoeding, gelijk aan de waarde der opstallen zonder de grond, te bepalen in onderling overleg of, bij gebreke van dien, door drie deskundigen, te benoemen in onderling overleg en bij gebrek daarvan door de Kantonrechter te Amsterdam op verzoek van de meest gerede partij.
De door de grondeigenaar voor de opstallen te betalen vergoeding zal door dezen moeten worden voldaan binnen drie maanden nadat het taxatierapport door de deskundigen zal zijn uitgebracht. [...]
2.4 Rasto heeft de bedrijfsruimte op de begane grond van het Pand, almede de kelder, de binnenplaats, het achterhuis en de bedrijfswoning op de eerste verdieping bij wijze van “kraakwacht” in gebruik gegeven aan Galerie Schaap. De woningen op de tweede en derde verdieping zijn eveneens bij wijze van “kraakwacht” aan derden in gebruik gegeven.
2.5 Rasto is op 27 augustus 2007 door de gemeente Amsterdam aangeschreven in verband met de slechte staat van het Pand, met de verplichting tot renovatie en (ver)nieuwbouw. De aanzegging is geschied onder aanzegging van bestuursdwang en de oplegging van een dwangsom. Voor de uitvoering van de renovatie- en (ver)nieuwbouwplannen heeft Rasto op grond van de erfpachtvoorwaarden toestemming nodig van [A], als grondeigenaar. [A] heeft deze toestemming niet gegeven en heeft ook geweigerd de erfpacht te verlengen. Bij vonnis van 22 juli 2009 (rolnummer 08-3058) zijn daartoe strekkende vorderingen van Rasto jegens [A] door de rechtbank afgewezen.
2.6 Bij brief van 2 juli 2009 heeft [A] aan Rasto medegedeeld dat de erfpacht na 30 juni 2009 zou doorlopen omdat het Pand niet was ontruimd. Rasto heeft vervolgens bij brief van 18 augustus 2009 het erfpachtrecht opgezegd tegen 1 september 2010. [A] heeft deze opzegging bij brief van 18 december 2009 aanvaard.
2.7 Op verzoek van [A] heeft DTZ Zadelhoff v.o.f. (hierna: Zadelhoff) per 1 juli 2009 een taxatie uitgevoerd met betrekking de onderhandse verkoopwaarde van het Pand (zonder de grond). Zadelhoff heeft in een rapport van 30 december 2009 deze waarde getaxeerd op € 0. Zadelhoff gaat bij de taxatie ervan uit dat het Pand zal moeten worden gesloopt, gelet op de slechte staat van het geheel.
2.8 Bij verzoekschrift van 20 januari 2010 heeft [A], met het oog op de beëindiging van de erfpacht per 1 september 2010, zich gewend tot de kantonrechter te Amsterdam met het verzoek tot benoeming van drie deskundigen. Deze deskundigen zouden met inachtneming van artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden de waarde van de opstallen moeten taxeren.
2.9 Op verzoek van Gerard W. Bakker Projectadviezen B.V. heeft Keij & Stefels het Pand getaxeerd (exclusief de grond) per 1 januari 2010. Keij & Stefels hebben de onderhandse verkoopwaarde van het Pand in een rapport van 26 januari 2010 getaxeerd op € 495.000,-- kosten koper. Keij & Stefels zijn uitgegaan van een slechte staat van onderhoud van het Pand met een fundering die moet worden vernieuwd.
2.10 Rasto heeft ter verzekering van haar vordering conservatoir beslag doen leggen op de grond van [A].
In conventie
3 De vordering en de grondslag
3.1 Rasto vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a) de tussen Rasto en [A] bestaande erfpachtovereenkomst ter zake van de Utrechtsestraat 95 te Amsterdam (kadastraal bekend gemeente Amsterdam sectie I nummer [--]) te ontbinden of anderszins te beëindigen per (uiterlijk) 1 januari 2010 dan wel per een ander in goede justitie te bepalen datum vóór 1 september 2010;
b) te verklaren voor recht dat [A] uit hoofde van de onder a) bedoelde beëindiging aan Rasto verschuldigd is de vergoeding ex artikel 18 van de vigerende erfpachtvoorwaarden per datum van de vastgestelde beëindiging;
c) [A] te veroordelen om aan Rasto tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de vergoeding op grond van artikel 18 van de erfpachtakte tussen partijen, te weten het bedrag van € 614.086, dan wel een ander in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de datum van beëindiging van de erfpachtovereenkomst tot en met de datum van volledige voldoening;
d) [A] te veroordelen om aan Rasto tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de gemaakte beslagkosten;
e) [A] te veroordelen om aan Rasto tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de proceskosten, een vergoeding voor nakosten daaronder begrepen.
3.2 Rasto legt naast de vaststaande feiten aan haar vordering onder a) ten grondslag dat de erfpacht eerder moet eindigen dan 1 september 2010, omdat [A] bij gelegenheid van de comparitie in de procedure bij de rechtbank Amsterdam onder rolnummer 08-3058, heeft verklaard dat het erfpachtrecht per 30 juni 2009 zou eindigen. [A] zou de grond per die datum zelf gaan exploiteren. [A] heeft echter verzuimd de erfpacht tegen die datum op te zeggen; hij is in het geheel niet voornemens geweest de erfpacht per 30 juni 2009 op te zeggen of aanspraak te maken op beëindiging per die datum. Rasto verkeerde derhalve in onzekerheid over het standpunt van [A] waardoor zij niet tot ontruiming van het Pand is overgegaan. Bovendien had de rechtbank in de zaak onder rolnummer 08-3058 nog geen uitspraak gedaan, zodat verlenging van de erfpacht voor langere termijn - en bebouwing - nog tot de mogelijkheden behoorden. Ontruiming van het Pand tegen 30 juni 2009 was daarom voor Rasto nog niet aangewezen. Ten slotte kon Rasto ook een beroep doen op haar retentierecht volgens artikel 5:100 lid 1 BW voor zover de erfpacht wel zou zijn beëindigd.
3.3 Rasto stelt verder dat zij het erfpachtrecht eerder wil beëindigen dan 1 september 2010 omdat zij het risico loopt dwangsommen te verbeuren aan de gemeente Amsterdam. [A] heeft zelf de datum 1 januari 2010 genoemd, zodat Rasto tegen die datum het erfpachtrecht wil beëindigen. [A] heeft er ook geen belang bij om de erfpacht te laten doorlopen tot 1 september 2010, aldus Rasto. [A] is immers zijn toezegging niet nagekomen dat hij per 30 juni 2009 de erfpacht zou beëindigen en heeft voortdurend geweigerd toestemming te geven voor de plannen van Rasto.
3.4 Met betrekking tot de vordering onder 3.1 b) en c) stelt Rasto dat [A] op grond van artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden de waarde van de opstallen dient te vergoeden. Rasto stelt de waarde van de opstallen op een bedrag van € 614.086,-- en heeft dit bedrag als volgt gespecificeerd:
- opbrengst te realiseren woningen € 885.000,--
- opbrengst te realiseren bedrijfsruimte +/+ € 514.286,--
€ 1.399.286,--
- aankoopkosten, inclusief afkoop huurder en
advies- en bouwkosten € 785.200,--
waarde € 614.086,--
Rasto stelt dat het redelijk is van deze cijfers uit te gaan omdat [A] opzettelijk heeft bewerkstelligd dat Rasto haar voorgenomen plannen niet kon realiseren. Rasto stelt verder dat in ieder geval de uitkoopsom van de huurder (€ 40.000,--) moet worden meegenomen, gelet op de gang van zaken en de omstandigheid dat Rasto die kosten heeft moeten maken. Gelet op de houding van [A] zou er verder een redelijkheidcorrectie ten gunste van Rasto moeten plaatsvinden.
3.5 Rasto verzoekt de benoeming van één of meer deskundigen voor zover de waarde van de opstallen op grond van de huidige stukken niet kan worden vastgesteld. Daarbij zullen de hiervoor onder 3.4 geschetste uitgangspunten in de opdracht aan de deskundige(n) moeten worden meegenomen, aldus Rasto. Voor zover zou blijken dat de rechtbank - gelet op artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden - niet bevoegd is om het verzoek tot benoeming van deskundige(n) te behandelen, verzoekt Rasto verwijzing op de voet van artikel 71 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4. Het verweer
4.1 [A] betwist de vorderingen. Rasto heeft er doelbewust voor gekozen om het Pand niet op de einddatum van 30 juni 2009 geheel ontruimd ter beschikking te stellen aan [A]. Op grond van artikel 5:98 BW loopt de erfpacht daarom door, aldus [A], tot aan 1 september 2010, de datum waartegen de erfpacht overeenkomstig artikel 5:88 BW door Rasto is opgezegd. [A] voert in dat verband aan dat het op artikel 5:99 BW en artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden gebaseerde recht op vergoeding van de waarde van de opstallen, pas ontstaat bij beëindiging van de erfpacht. Rasto kan derhalve thans geen vergoeding vorderen.
4.2 [A] betwist ook de hoogte van de door Rasto gevorderde vergoeding. Dit bedrag is ten onrechte gebaseerd op realisatie van de plannen van Rasto, die echter in strijd zijn met de erfpachtvoorwaarden en door het vonnis in de zaak onder rolnummer 08-3058 ook niet zijn te realiseren. Het gaat ook ten onrechte om een waardebepaling op basis van winstmaximalisatie - projectwinst - met niet onderbouwde getallen. [A] is, naar hij aanvoert, slechts gehouden een vergoeding te betalen die gelijk is aan de waarde van de opstallen.
4.3 [A] betwist ook het door Rasto ingenomen standpunt dat bij vaststelling van de waarde van de opstallen de uitkoopsom van de huurder (€ 40.000,--) moet worden meegenomen. Dat is in strijd met artikel 18 erfpachtvoorwaarden, aldus [A]. Dat het Pand was verhuurd was ook ruimschoots bekend bij de aankoop door Rasto; de aanwezige negatieve waarde is derhalve al verwerkt in de koopprijs. [A] betwist ook de gevorderde wettelijke (handels)rente omdat de vergoeding van de waarde van de opstallen pas hoeft te worden betaald, binnen drie maanden nadat een taxatierapport is uitgebracht. Rasto is ook nog steeds eigenaar van het Pand.
4.4 [A] betwist de noodzaak tot benoeming van deskundigen. Pas als de erfpacht is geëindigd, komt de vergoeding van de waarde van het Pand aan de orde.
4.5 [A] concludeert tot niet ontvankelijkheid van Rasto, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Rasto in de kosten van de procedure, uitvoerbaar bij voorraad, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 dagen na de datum van dit vonnis, indien de betaling van dit bedrag alsdan niet zal hebben plaatsgevonden.
In reconventie
5. De vordering en de grondslag
5.1 [A] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
a) primair:
te verklaren voor recht dat het op 28 mei 2009 gelegde beslag op de onroerende zaak, eigendom belast met erfpacht en opstal, gelegen aan de [--] te Amsterdam, sectie I nummer [--], ingevolge artikel 505 Rv nietig is en Rasto te bevelen binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, het beslag in de openbare registers te doen doorhalen, onder verbeurte van een dwangsom van € 3.000,-- voor iedere dag dat Rasto geen uitvoering geeft aan deze veroordeling;
b) subsidiair:
te verklaren voor recht dat het op 28 mei 2009 gelegde beslag op de onroerende zaak, eigendom belast met erfpacht en opstal, gelegen aan de [--] te Amsterdam, sectie I nummer [--], ingevolge artikel 700 lid 3 Rv is vervallen en Rasto te bevelen binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, het beslag in de openbare registers te doen doorhalen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 3.000,-- voor iedere dag dat Rasto B.V. geen uitvoering geeft aan deze veroordeling, en Rasto B.V. te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ex artikel 727 Rv, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c) meer subsidiair:
op te heffen het op 28 mei 2009 gelegde beslag op de onroerende zaak, eigendom belast met erfpacht en opstal, gelegen aan de [--] te Amsterdam, sectie I nummer [--].
d) met veroordeling van Rasto in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 dagen na de datum van dit vonnis, indien de betaling van dit bedrag alsdan niet zal hebben plaatsgevonden.
5.2 [A] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het beslag nietig is. Op grond van artikel 726 jo 505 Rv had betekening van het proces-verbaal van beslaglegging binnen 3 dagen aan [A] moeten plaatsvinden. Deze betekening heeft evenwel niet plaatsgevonden. Het voorschrift van artikel 505 Rv dient op straffe van nietigheid te worden nageleefd. De door Rasto als hoofdzaak aangeduide procedure is ook nimmer aangebracht, zodat het beslag ingevolge artikel 700 lid 3 Rv is komen te vervallen. Het beslag dient evenwel nog te worden doorgehaald op straffe van het betalen van schadevergoeding ex artikel 727 Rv.
5.3 Voorzover zou gelden dat de onderhavige procedure als de hoofdzaak moet worden gezien, dient het beslag ook te worden opgeheven, aldus [A], nu de feiten waarop het verzoek tot het leggen van het beslag berust onjuist zijn en ten onrechte is gesteld dat de erfpacht inmiddels zou zijn geëindigd. In conventie dienen de vorderingen van Rasto te worden afgewezen, danwel dient Rasto niet ontvankelijk te worden verklaard, zodat ook het beslag moet worden opgeheven.
6. Het verweer
6.1 Rasto betwist de vorderingen en voert aan dat blijkens (het overgelegde) betekingsexploot tijdig is betekend. Het beslag is gelegd op donderdag 28 mei 2009 en de driedagen termijn is op 29 mei 2009 gaan lopen. Op grond van artikel 2 Algemene termijnenwet eindigde de termijn op 2 juni 2009, op welke dag betekening ook heeft plaatsgevonden. Rasto wijs verder op artikel 700 lid 3 Rv waar enkel wordt gesproken over het aanspannen van de eis in de hoofdzaak. Dat kan bij alle instanties, aldus Rasto, dus ook zoals in dit geval bij de rechtbank. Rasto heeft belang bij het beslag omdat zij in ieder geval per 1 september 2010 aanspraak heeft op waardevergoeding van de opstal.
6.2 Rasto concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [A] - uitvoerbaar bijvoorraad - aan Rasto tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de proceskosten, een vergoeding voor nakosten daaronder begrepen.
7. Beoordeling
In conventie
7.1 Bij gelegenheid van de comparitie van partijen is namens Rasto medegedeeld dat de vordering onder 3.1 c), wat het bedrag betreft, wordt verminderd tot € 495.000,--. Deze verandering van eis is echter niet schriftelijk gedaan, zodat niet is voldaan aan artikel 130 Rv. De rechtbank zal daarom uitgaan van de oorspronkelijke vordering.
7.2 De vordering onder 3.1 a) van Rasto gaat uit van ontbinding dan wel beëindiging van de erfpacht(overeenkomst). Tussen partijen staat vast de erfpacht thans eindigt per 1 september 2010, na opzegging door Rasto op grond van artikel 5:88 lid 1 BW en aanvaarding daarvan door [A]. Het gaat bij erfpacht om een beperkt zakelijk recht dat slechts in bij de wet geregelde gevallen kan worden beëindigd of teniet gaat. Artikel 3:81 lid 2 BW bepaalt dat het beperkte recht - kort gezegd - teniet gaat bij het tenietgaan van het oorspronkelijke recht, bij verloop van de afgesproken tijd, door afstand, opzegging, vermenging en eventueel op overige in de wet geregelde wijze.
7.3 Met betrekking tot deze mogelijkheden van teniet gaan, ligt in de stellingen van Rasto onder meer besloten dat de erfpacht eerder dan 1 september 2010 zou moeten eindigen op grond van afstand door [A]. Rasto stelt in dat verband dat [A] met de mededeling bij de comparitie (in de zaak onder rolnummer 08-3058) heeft toegezegd de erfpacht per 30 juni 2009 te zullen beëindigen. Vast staat echter dat het Pand tegen die datum niet ontruimd aan [A] is aangeboden, zoals is vereist. Rasto had het zelf volledig in de hand om de erfpacht per 30 juni 2009 te beëindigen door het Pand tegen die datum ontruimd op te leveren. Door dat niet te doen en door te wachten op een actie van [A] en/of de uitkomst van de procedure onder rolnummer 08-3058, heeft Rasto bewust het risico genomen dat de erfpacht op grond van artikel 5:98 lid 1 BW zou worden verlengd. Het door Rasto in dat verband nog genoemde retentierecht speelt daarbij (nog) geen rol omdat dit recht eerst kan worden ingeroepen voor zover de vergoeding van de waarde van de opstal opeisbaar is. Dat was blijkens het voorgaande niet het geval. Gesteld noch gebleken is verder dat [A] de waarde van de opstal bij lege oplevering van het Pand en bij beëindiging van de erfpacht per 30 juni 2009 niet overeenkomstig artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden wilde vergoeden. Ook is niet gebleken dat een van de andere in artikel 3:81 lid 2 BW genoemde gevallen en/of artikel 5:97 BW van toepassing is. Rasto stelt nog dat [A] bij brief van 2 juli 2009 zelf heeft voorgesteld de erfpacht per 1 januari 2010 te beëindigen. Dit is door [A] echter betwist. De desbetreffende brief is niet overgelegd en ook is er geen concreet bewijs aangeboden van deze gestelde toezegging. Hieraan wordt derhalve voorbij gegaan.
7.4 De door Rasto aangevoerde gronden - waaronder de gestelde toezegging door [A] bij de comparitie in de zaak onder rolnummer 08-3058 - kunnen, gelet op het voorgaande, niet leiden tot een eerdere beëindiging van de erfpacht dan 1 september 2010. De bepalingen op grond waarvan de erfpacht kan worden beëindigd zijn immers dwingendrechtelijk van aard, behoudens mogelijke afwijkingen in de erfpachtvoorwaarden. Dat die erfpachtvoorwaarden een eerdere beëindiging mogelijk maken is gesteld noch gebleken.
7.5 Rasto baseert de vordering ook op ontbinding. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt echter niet in te zien hoe de handelwijze van [A] de titel tot vestiging van de erfpacht zou aantasten. Indien die handelwijze al laakbaar zou zijn, is niet duidelijk (gemaakt) op grond waarvan dat zou moeten en kunnen leiden tot verkorting van de erfpacht, eerder dan 1 september 2010. Begrijpelijk is dat Rasto zoveel mogelijk het risico van dwangsommen wil voorkomen, doch hetzelfde geldt voor [A]. Anders dan Rasto stelt heeft [A] wel belang bij het doorlopen van de erfpacht tot 1 september 2010.
7.6 De vordering onder 3.1 a) is op grond van het voorgaande niet toewijsbaar. De vordering onder 3.1 b) is ook niet toewijsbaar, voor zover die ervan uitgaat dat de vergoeding volgens artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden eerder verschuldigd is dan bij beëindiging van de erfpacht - en voor zover geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van de vergoeding - binnen drie maanden nadat deskundigen hebben gerapporteerd over die vergoeding. Indien dit deel van de vordering (mede) betrekking heeft op beëindiging van de erfpacht per 1 september 2010, heeft Rasto geen belang bij de verklaring voor recht, omdat verschuldigdheid van de vergoeding voor de waarde van de opstallen onmiskenbaar volgt uit artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden. Dit wordt door [A] ook niet bestreden.
7.7 Gelet op het voorgaande komen de overige vorderingen van Rasto ook niet voor toewijzing in aanmerking. De waarde van de opstallen dient eerst te worden vergoed bij de situatie zoals bedoeld in artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden en, gelet op de verschillende rapporten staat die waarde thans ook nog niet vast. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om deskundigen te benoemen, nu er overeenkomstig artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden door [A] al een verzoek daartoe is gericht aan de kantonrechter. [A] heeft ook niet bestreden dat hij tegen 1 september 2010 op die wijze met Rasto zal moeten afrekenen.
7.8 Nu de vorderingen van Rasto zullen worden afgewezen zal zij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden tot op heden aan de zijde van [A] begroot als volgt:
- vast recht € 1.185,--
- salaris advocaat (2 punten tarief VII à € 2.580,--) € 5.160,--
totaal € 6.345,--
Tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de kostenveroordeling is geen verweer gevoerd, zodat dit zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de kostenveroordeling, die ook niet is betwist, zal worden toegewezen vanaf tien dagen na betekening van het vonnis.
In reconventie
7.9 Blijkens de overgelegde stukken is bij exploot van 28 mei 2009 namens Rasto conservatoir beslag gelegd op de grond van [A] aan de [--] te Amsterdam. Het proces-verbaal van de beslaglegging is met het verzoekschrift en de daarop als grosse gestelde beschikking van de voorzieningenrechter, op 2 juni 2009 aan [A] betekend, overeenkomstig de Verordening van 13 november 2007 van de Raad voor de Europese Unie, nummer 1393/2007 (EU-Betekeningsverordening). Uit het betekeningsexploot van 2 juni 2009 blijkt dat de gerechtsdeurwaarder, als verzendende instantie, het exploot “heden” heeft verzonden aan de ontvangende instantie in Belgie. Op grond van artikel 56 lid 3 Rv wordt in een geval als dit de datum van verzending aangemerkt als datum van betekening. 2 juni 2009 is derhalve aan te merken als dag van betekening. Tussen 28 mei 2009 en 2 juni 2009 ligt een zaterdag en zondag, die op grond van artikel 2 Algemene termijnenwet buiten beschouwing moeten blijven, zodat met betekening op 2 juni 2009 het exploot tijdig is betekend aan [A]. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
7.10 Artikel 700 lid 3 Rv schrijft voor dat het verlof tot het leggen van beslag wordt verleend onder de voorwaarde dat het instellen van een eis in de hoofdzaak plaats vindt binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn. Daaruit volgt echter niet dat de eis moet of alleen maar kan worden ingesteld bij de rechter die door de verzoeker in het verzoekschrift is genoemd. Het gaat erom dat in de hoofdzaak in rechte moet worden getoetst of de vordering, ter verzekering waarvan het beslag is gelegd, zowel wat betreft grondslag als omvang juist is. Die toetsing heeft in deze procedure ook plaatsgevonden. De subsidiaire vordering wordt derhalve ook afgewezen.
7.11 Uit hetgeen in conventie is overwogen en zal worden beslist volgt dat de erfpacht nog loopt tot 1 september 2010. Rasto heeft derhalve nog geen opeisbare vordering op [A] met betrekking tot vergoeding van de waarde van de opstal. Nu is gebleken dat Rasto (nog) geen vordering heeft op [A], dient het beslag te worden opgeheven. De meer subsidiaire vordering is derhalve toewijsbaar.
7.12 Als de in het ongelijk gesteld partij zal Rasto worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden tot op heden aan de zijde van [A] begroot op
€ 450,-- (50% van 2 punten, tarief II à € 452,--).
Tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de kostenveroordeling is geen verweer gevoerd, zodat dit zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de kostenveroordeling, die ook niet is betwist, zal worden toegewezen vanaf tien dagen na betekening van het vonnis.
BESLISSING
De rechtbank:
in conventie
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt Rasto in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 6.345,--, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf tien dagen na betekening van het vonnis tot aan de voldoening;
in reconventie
- heft op het op 28 mei 2009 gelegde beslag op de onroerende zaak, eigendom belast met erfpacht en opstal, gelegen aan de [--] te Amsterdam, sectie I nummer [--];
- veroordeelt Rasto in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 452,--, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf tien dagen na betekening van het vonnis tot aan de voldoening;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C.A. Wildenburg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010 in aanwezigheid van de griffier.