ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1731

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/528230-09 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Knol
  • B. van Berge Henegouwen
  • J.N.A. Jolink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige poging tot moord door leden van de Greengang met vuurwapens op slachtoffers in Amsterdam

In de strafzaak tegen verdachte, die op 30 juni 2010 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de meervoudige poging tot moord centraal. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 17 februari 2009 in Amsterdam, waarbij de verdachte en medeverdachten met vuurwapens op de inzittenden van een auto schoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met voorbedachten rade heeft willen doden. De tenlastelegging omvatte onder andere het klemrijden van de auto van de slachtoffers en het schieten met semi-automatische vuurwapens. Tijdens de rechtszittingen werd de ontvankelijkheid van de officier van justitie ter discussie gesteld, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen, ondanks enige inconsistenties, voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, en dat hij zich in een situatie bevond waarin hij de kans op dodelijke afloop bewust heeft aanvaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, waarbij de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers zwaar wogen in de strafmotivering. De rechtbank benadrukte de grote brutaliteit van het handelen van de verdachte en de negatieve gevolgen voor de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528230-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 30 juni 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in P.I. Midden-Holland, het Huis van Bewaring “De Geniepoort” te Alphen aan den [getuige 3]n.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 april en 16 juni 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.A. van de Vliet, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. L.J.M. Janssen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 17 februari 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of twee, althans een, andere perso(o)n(en) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), de auto, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of die voornoemde perso(o)n(en) zich bevonden, heeft/hebben klemgereden en/of (vervolgens) met een of meer (semi-automatische) vuurwapen(s) op die auto en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of die voornoemde perso(o)n(en), heeft/hebben geschoten;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een of meer vuurwapen(s) op die voornoemde perso(o)n(en)
heeft/hebben geschoten
2. Voorvragen
2.1. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting gesteld dat de officier van justitie ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Op 10 april 2009 was immers al duidelijk dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde over een sluitend alibi beschikte. Indien er bij de officier van justitie een zorgvuldige belangenafweging had plaatsgevonden, dan zou verdachte voor dit feit niet vervolgd zijn. Nu de officier van justitie er echter toch voor heeft gekozen om verdachte voor dit feit te dagvaarden, dient hij wegens schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging niet-ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van de raadsvrouw het volgende. Vooropgesteld dient te worden dat uit het aan de officier van justitie toekomende opportuniteitsbeginsel voortvloeit dat de beslissing om in een concreet geval al dan niet tot vervolging over te gaan - bij uitsluiting - aan de officier van justitie is voorbehouden. Het uitgangspunt is dan ook dat de rechtbank niet treedt in de beslissing van de officier van justitie om een verdachte wel of niet te vervolgen. In dit verband heeft de wetgever met een aparte procedure, te weten een bezwaarschrift tegen een dagvaarding ex artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering, de verdachte de mogelijkheid willen bieden op te komen tegen een vermeende lichtvaardige strafrechtelijke vervolging. Een dergelijke procedure is door de verdediging echter niet gevolgd. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De feiten
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten:
Op 17 februari 2009 omstreeks 17.55 uur krijgen verbalisanten de melding dat er ter hoogte van de Bijlmerdreef een schietpartij heeft plaatsgevonden. Hierbij zouden vier personen op de inzittenden van een donkerkleurige Volkswagen Golf hebben geschoten. Ter plaatse spreken verbalisanten met de getuige [getuige 1]. Hij verklaart te hebben gezien dat vier jonge mannen uit een auto sprongen en dat zeker drie van hen op de inzittenden van een zwarte Volkswagen Golf - die ter hoogte van de parallelweg met de Bijlmerdreef stil stond - schoten losten. De vier mannen lopen vervolgens weer gehaast terug naar hun voertuig en rijden met grote snelheid weg. Ook de getuige [getuige 2] verklaart dat hij hoorde dat er werd geschoten. Vervolgens ziet hij vier negroïde mannen in een auto stappen en wegrijden.
Wanneer verbalisanten zich vervolgens naar het Academisch Medisch Centrum (hierna: “AMC”) begeven, zien zij ter hoogte van de eerste hulp een donkergekleurde Volkswagen Golf staan. Verbalisanten constateren dat dit voertuig is beschoten: Er zitten ongeveer drie gaten in de verbrijzelde achterruit. Voorts blijkt uit onderzoek dat beide ruiten aan de voorzijde van het voertuig eruit liggen, dat in de carrosserie van de auto diverse gaten zitten, dat er gaten in het dak zitten en dat zich in het voertuig glasresten bevinden van vermoedelijk de zijruiten. Ook zien zij dat er in de vooruit van de auto diverse gaten zitten. De portier van het AMC verklaart desgevraagd dat hij heeft gezien dat twee inzittenden van de auto het ziekenhuis zijn binnengegaan. Dit blijken te zijn de broers [slachtoffer 2] en [s[slachtoffer 1] (hierna ook te noemen: “de slachtoffers” of “aangevers”). In het ziekenhuis spreken verbalisanten met de moeder, oom en neef van de slachtoffers. Zij vertellen dat de slachtoffers hen hebben gezegd dat zij in hun auto zijn beschoten. Ook verklaart de vriendin van aangever [slachtoffer 1], [vriendin slachtoffer 1], aan verbalisanten dat zij van hem heeft gehoord dat een van de schutters mogelijk [medeverdachte] was. De aanleiding voor de schietpartij zou zijn gelegen in een ruzie die zich enige tijd daarvoor in Club Mambo in Almere heeft afgespeeld.
Op 26 februari 2009 wordt de medeverdachte [medeverdachte] aangehouden op verdenking van verboden wapenbezit. Tijdens zijn aanhouding blijkt hij een Glock en negen volmantelpatronen voorhanden te hebben. Uit het wapenonderzoek blijkt dat het hier gaat om een vuurwapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie. Op het wapen worden biologische sporen van de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Voorts blijkt uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut dat de drie hulzen [AABH9037NL, -38NL en 43NL] en de vijf hulzen [AAAF0559NL, -60NL, -62NL, 67NL en 68NL], die naar aanleiding van de schietpartij op 17 februari 2009 ter hoogte van de Bijlmerdreef in beslag zijn genomen, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met het vuurwapen dat onder de medeverdachte [medeverdachte] in beslag is genomen.
4. Vrijspraak
De rechtbank acht, met de verdediging en de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
5. Waardering van het bewijs
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten aan de ten laste gelegde poging tot moord heeft schuldig gemaakt.
Ter motivering van zijn standpunt heeft de officier van justitie, kort en zakelijk samengevat, het volgende aangevoerd.
De getuige [vriendin slachtoffer 1] heeft kort na het incident verklaard dat zij van haar vriend [slachtoffer 1] heeft gehoord dat de medeverdachte [medeverdachte] een van de schutters was. Bij de rechter-commissaris bevestigt de getuige haar verklaring. Direct na het incident verklaart [slachtoffer 1] dat vier jongens uitstapten en begonnen te schieten, gebruikmakend van de zogenaamde ‘gangstermethode’, waarbij de handen schuin worden gehouden. Ook uit de zogenaamde ‘de auditu’ verklaringen van de moeder, oom en neef van de aangevers blijkt dat leden van de Greengang, waartoe verdachte en zijn medeverdachten naar eigen zeggen horen, als daders bij de schietpartij betrokken zijn geweest. Verschillende van de op de plaats delict aanwezige getuigen verklaren dat er drie tot vier donkere personen uit een Cadillac stapten en op de inzittenden van de andere auto hebben geschoten. Uit getapte telefoongesprekken van de aangevers blijkt dat “de rasta met die groene auto” als eerste is begonnen te schieten. Hiermee zou verdachte zijn bedoeld. Dit wordt door de overige verklaringen van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] bevestigd.
Bij de medeverdachte [medeverdachte] wordt op 26 februari 2009 een vuurwapen van het merk Glock en bijbehorende munitie aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dit wapen bij de schietpartij van 17 februari te zijn gebruikt. Ook komen de bij dit wapen aangetroffen patronen overeen met de patronen die op de plaats delict zijn gevonden.
Tevens komt uit verschillende telefoontaps naar voren dat de medeverdachte [medeverdachte] en ‘zijn’ crew bij de schietpartij zouden zijn betrokken en zou de jongste zoon van [naam 5], die feesten organiseert, hierbij betrokken zijn geweest. Alle vier de verdachten zouden hebben geschoten. Ook bij de rechter-commissaris verklaart aangever [slachtoffer 1] dat hij alle vier de verdachten heeft zien schieten. Uit technisch onderzoek blijkt dat er van vier vuurwapens gebruik is gemaakt.
5.2. Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte gesteld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde pogingen tot moord heeft schuldig gemaakt.
Kort en zakelijk samengevat heeft de raadsvrouw ter ondersteuning van het standpunt van verdachte het volgende gesteld:
De in deze zaak afgelegde getuigenverklaringen van de beide aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zijn dusdanig onbetrouwbaar gebleken dat de enige juiste conclusie kan zijn dat deze van het bewijs worden uitgesloten en de rechtbank mitsdien tot vrijspraak van het ten laste gelegde komt. Immers, de grote druk waaronder de uiteindelijk belastende verklaringen zijn afgelegd, doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Bovendien zijn de getuigenverklaringen innerlijk tegenstrijdig en evenmin komen zij onderling of met de overige in het dossier bevindende verklaringen overeen. Zonder deze getuigenverklaringen is er onvoldoende bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte kan worden afgeleid. De verklaring van de getuige [vriendin slachtoffer 1] kan, nu dit een de auditu verklaring is en slechts vermoedens bevat, immers evenmin voor het bewijs worden gebruikt. Dit geldt tevens voor de verklaringen van [naam 1] en [naam 2]. Voor zover laatstgenoemde verklaringen al belastende informatie jegens verdachte inhouden kunnen deze niet bijdragen aan het bewijs. Ook uit de verklaringen van de getuigen die zich op de plaats delict hebben bevonden kan niet de betrokkenheid van verdachte worden afgeleid.
Voorts blinkt het dossier uit in hetgeen zich daar niet in bevindt. Zo is er geen enkel tapgesprek waaruit rechtstreeks de betrokkenheid van verdachte blijkt, verklaart geen van de getuigen uit eigen waarneming over zijn betrokkenheid en zijn er onder verdachte geen vuurwapens aangetroffen.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuigen naar voren is gebracht en voor het overige ten aanzien van het medeplegen en de voorbedachten rade het volgende.
De betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
Door de verdediging is, kort gezegd, betoogd dat nu de verklaringen van de beide aangevers onbetrouwbaar zijn deze van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit standpunt het volgende.
Uit het dossier is gebleken dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich kort na de schietpartij tegenover hun familieleden uitlaten over de betrokkenheid van de medeverdachte [medeverdachte] bij de schietpartij op 17 februari 2010 en over het mogelijke motief daarvoor, althans zo is in ieder geval kort na het schietincident door deze familieleden verklaard.
Na deze spontane verklaringen hullen de slachtoffers van de schietpartij zich in een opvallend stilzwijgen. Geen van hen is bereid om tegenover de politie een verklaring af te leggen. Tijdens de aanhoudende verhoren verklaren zij niet te weten wie er op hen geschoten heeft. Uit verschillende getapte telefoongesprekken, waaraan de slachtoffers zelf ook deelnemen, blijkt echter dat zij wel degelijk van de identiteit van de schutters op de hoogte zijn. Als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar aanleiding hiervan opnieuw worden gehoord en door de verhorende verbalisanten met de afgeluisterde gesprekken worden geconfronteerd, erkennen zij de mannen wel herkend te hebben, doch geen namen te willen noemen. Dit heeft er vervolgens toe geleid dat de officier van justitie aan de rechter-commissaris heeft verzocht om het dwangmiddel van gijzeling in te zetten, welk verzoek door de rechter-commissaris is toegewezen.
Hierna zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel bereid gebleken om ten laste van verdachte en de medeverdachten over de identiteit van de schutters te verklaren.
Bij de rechter-commissaris heeft aangever [slachtoffer 1] vervolgens op 6 november 2009 in aanwezigheid van de verdediging aan de hand van de aan hem getoonde foto’s verklaard dat verdachte en zijn medeverdachten degenen zijn geweest die op 17 februari 2009 op hem en zijn broer hebben geschoten. Ook de getuige [slachtoffer 2] verklaart op 12 november 2009 bij de politie en later op 26 januari 2010 bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadslieden van verdachte en diens medeverdachten, dat hij en zijn broer door de verdachten beschoten zijn.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat bovengenoemde ontwikkeling die zich binnen een tijdspanne van circa tien maanden heeft voorgedaan, gelet op de achtergrond van zowel de slachtoffers als verdachten, de bij de slachtoffers heersende emoties en hun verlangen om zichzelf en mogelijk ook hun dierbaren voor eventuele wraakacties van de zijde van verdachten af te schermen, niet onbegrijpelijk is. Niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ongeoorloofde druk, noch door de kortstondige en op de wet gebaseerde gijzeling van een van de aangevers noch anderszins. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de belastende verklaringen van aangevers reeds op grond van de hierboven weergegeven gang van zaken niet voor het bewijs te mogen gebruiken.
Voorts ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de vermeende innerlijke tegenstrijdigheid in de verklaringen en ook de verschillen tussen de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] onderling tot bewijsuitsluiting dienen te leiden.
De rechtbank constateert met de verdediging dat de getuigen op een aantal onderdelen afwijkend verklaren en dat in hun verklaringen enige twijfel te bespeuren valt. Deze verschillen zijn met name bij het doorvragen op onderdelen ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verschillen echter niet van zodanige aard dat dit tot de dwingende conclusie leidt dat de betreffende verklaringen in hun geheel onbetrouwbaar moeten worden geacht en mitsdien van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank gebruikt de getuigenverklaringen van aangevers dan ook als bewijsmiddel.
Fotoconfrontatie
Aangever [slachtoffer 1] is tijdens zijn verhoor met een aantal foto’s geconfronteerd. De rechtbank is, gelet op het gevoerde verweer, van oordeel dat deze confrontatie niet een bewijsconfrontatie is, immers heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij alle schutters van de straat kent en één van de schutters van naam kent. Dit brengt mee dat deze fotoconfrontatie niet als een op zichzelf staand bewijsmiddel, doch uitsluitend in samenhang met de door aangever afgelegde verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt. De op de fotobewijsconfrontatie van toepassing zijnde voorschriften zijn op deze fotoconfrontatie niet van toepassing.
Medeplegen
De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van de raadsman dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich als medepleger aan de ten laste gelegde schietpartij heeft schuldig gemaakt, het volgende.
Het antwoord op de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een voor een bewezenverklaring van medeplegen vereiste bewuste nauwe en volledige samenwerking, dient te worden vastgesteld op basis van hetgeen de verschillende getuigen hebben verklaard. Daarbij zijn om te beginnen de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van belang. Op 6 november 2009 heeft [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat er vier mannen uit de auto zijn gestapt en dat zij bovendien alle vier hebben geschoten. [slachtoffer 2] heeft op 26 januari 2010 bij de rechter-commissaris eveneens verklaard dat hij vier personen heeft gezien. Twee hiervan zag hij ook daadwerkelijk schieten. Voorts blijkt uit de in het proces-verbaal van bevindingen opgenomen verklaring van de getuige [getuige 3] dat hij op de plaats delict vier jonge negroïde jongens heeft gezien. Dit wordt door de getuige [getuige 2], die zich eveneens op de plaats delict bevond, bevestigd. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat er in totaal 23 keer op de auto is geschoten waarbij vier verschillende wapens zijn gebruikt. De daders van de schietpartij zijn vervolgens met hoge snelheid weggereden.
Voor een bewuste nauwe samenwerking is niet steeds vereist dat sprake is van overleg vooraf, integendeel: een dergelijke samenwerking kan binnen zeer korte tijd, stilzwijgend dan wel uitdrukkelijk tot stand komen door uitdrukkelijke en zichtbare gedragingen van betrokkenen.
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachten op de auto van aangevers hebben geschoten, doch zelfs indien er vanuit gegaan wordt dat verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, kan de bewuste en nauwe samenwerking worden afgeleid uit de volgende omstandigheden:
verdachte is samen met de medeverdachten, voorzien van vuurwapens in de auto komen aanrijden, hij vervolgens uit de auto is gestapt en binnen zeer korte afstand van de schietpartij fysiek aanwezig geweest, heeft zich vervolgens van deze schietpartij niet gedistantieerd en is aansluitend samen met de medeverdachten in de auto gestapt en weggereden.
Voorbedachten rade
De rechtbank overweegt ten aanzien van het voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade vereiste kalm beraad en rustig overleg, het volgende.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte de tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit tot doden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vaststelling of van voorbedachten rade sprake is geweest kan de uiterlijke verschijningsvorm van het strafbare feit van doorslaggevend betekenis zijn. In het onderhavige geval is op basis van de verklaringen van aangevers en de getuigen die op de plaats delict waren, duidelijk geworden dat verdachte en zijn medeverdachten uit hun auto zijn gestapt en vervolgens vanaf zeer korte afstand vele malen, te weten 23 keer, op de auto waarin de slachtoffers zaten, hebben geschoten. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat zelfs toen de auto wegreed meermalen op de achterzijde van de auto geschoten is.
Bovenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat er bij verdachte zowel tijd als gelegenheid heeft bestaan om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Zelfs indien de stelling van de verdediging, dat verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht (lees: zelf niet heeft geschoten), zou worden gevolgd, heeft verdachte bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat zijn medeverdachten zich schuldig zouden maken aan handelingen waarbij mensen om het leven zouden kunnen komen.
Verdachte heeft zich immers in verdachte omstandigheden begeven en deze aanvaard door in de auto van zijn medeverdachten plaats te nemen, terwijl deze medeverdachten, voorzien van vuur wapens, vele malen van zeer korte afstand op de slachtoffers, zelfs toen zij waren weggereden, hebben geschoten. Deze omstandigheden kunnen tot geen andere conclusie leiden dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat met voorbedachten rade personen zouden kunnen worden gedood.
Inzittenden auto
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat meer personen dan de slachtoffers in de auto aanwezig waren ten tijde van de beschieting. De hierover door de getuigen afgelegde verklaringen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er meer dan de twee aangevers in de auto aanwezig zouden zijn geweest, acht de rechtbank onvoldoende betrouwbaar.
Op grond van het hiervoor overwogene alsook op grond van de onder 3 opgenomen feiten en omstandigheden, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte en zijn mededaders opzettelijk en met voorbedachten rade op de auto hebben geschoten, waarin zich op dat moment [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevonden.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 februari 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op de auto, waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden met een of meer (semi-automatische) vuurwapens op die auto en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geschoten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf
9.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het inbeslaggenomen voorwerp dient verbeurd te worden verklaard.
Bij het formuleren van zijn strafeis heeft de officier van justitie onder meer het volgende meegewogen. Verdachte en de medeverdachten zijn jonge jongens die naast een eventuele carrière in de rapmuziek doelbewust een criminele carrière nastreven en zij zijn dan ook bereid gebleken om mensen om het leven te brengen. Verdachte heeft zich aan een zeer ernstig feit schuldig gemaakt, waarbij twee dan wel vier mensen gedood hadden kunnen worden. Als strafverhogend aspect heeft de officier van justitie laten meewegen dat het feit op de openbare weg, omstreeks 18.00 uur, heeft plaatsgevonden en verdachte als eerste uit de auto is gestapt en is begonnen met schieten. Tevens draagt het handelen van verdachte bij aan de toenemende geweldspiraal die zich in Amsterdam Zuidoost voordoet en tot gevolg heeft dat er een klimaat van angst heerst en dat conflicten onderling door middel van eigenrichting, waarbij het recht van de sterkste geldt, worden opgelost. Daarnaast blijkt uit de documentatie van verdachte dat hij eerder wegens geweldsdelicten is veroordeeld en vervult verdachte als een van de oudere leden van de Greengang een voorbeeldfunctie voor de overige verdachten.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van hetgeen onder 2 is ten laste gelegd dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair dient voor dit feit vrijspraak te volgen. Als uiterst subsidiair standpunt heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 naar voren gebracht dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het gegeven dat de in deze zaak verkregen geheimhoudersgesprekken niet op de voorgeschreven wijze zijn vernietigd ertoe dient te leiden dat dit onherstelbare vormverzuim in de strafmaat wordt verdisconteerd.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn medeverdachten, voorzien van meerdere vuurwapens, hebben op de openbare weg de auto van de slachtoffers klem gereden en vervolgens vanaf korte afstand het vuur geopend op de auto van de slachtoffers. De auto is doorzeefd met kogels waarbij meer dan twintig kogels zijn afgevuurd. Het mag een wonder heten dat beide slachtoffers deze hevige schietpartij hebben overleefd. Dit alles vond plaats op de openbare weg, in het bijzijn van meerdere getuigen. Het openen van het vuur op de slachtoffers getuigt van een grote brutaliteit en kan niet anders worden uitgelegd dan dat de daders erop uit waren een kennelijk aanwezig conflict met vuurwapens te beslechten. Deze praktijk dient met kracht te worden bestreden, nu zulks grote schade toebrengt aan het imago van Amsterdam in het algemeen, het stadsdeel Zuidoost in het bijzonder. Voorts draagt een schietpartij als deze bij aan het algemene gevoel van angst van de bewoners van het betreffende stadsdeel. Het kan verdachte worden aangerekend dat hij aan deze negatieve beeldvorming en gevoelens van onveiligheid heeft bijgedragen. De slachtoffers is door deze schietpartij pijn en grote angst toegebracht.
Voorts rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij zo bruut en zonder respect voor het menselijk leven tekeer is gegaan. Verdachte heeft, zoals de rechtbank ter zitting heeft waargenomen, geen blijk gegeven zich schuldig te voelen dan wel verantwoordelijkheid te nemen voor het door hem gepleegde strafbare feit.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2010 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder wegens geweldsmisdrijven is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden zich wederom aan een ernstig geweldsmisdrijf schuldig te maken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij slechts bewezen acht de aanwezigheid van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de auto ten tijde van het schietincident en niet – anders dan de officier van justitie – de aanwezigheid van de getuigen [naam 3] en [naam 4], nu zij daarover niet wilden verklaren en er aldus onvoldoende bewijs voor handen is om hun aanwezigheid in de auto op dat moment aan te nemen.
Beslag
Het in beslag genomen en niet teruggeven voorwerp dient te worden geretourneerd aan de rechthebbende.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) JAAR.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
1.0 STK Cd-rom
3721291 betr. de Greengang
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. B. van Berge Henegouwen en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.L. Habich, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2010.