ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2251
Rechtbank Amsterdam
- Raadkamer
- R.E.A. Toeter
- M.A.E. de Jong-Overtoom
- J. Candido
- Rechtspraak.nl
Beslag en klaagschrift ex artikel 552a Sv; niet-ontvankelijkheid en gegrondverklaring
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend door klaagster, vertegenwoordigd door mr. A.J.W. van Elk. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagneming van diverse schilderijen en beelden die op 12 januari 2010 in de woning van klaagster waren genomen. De rechtbank oordeelde dat klaagster niet-ontvankelijk was in haar klaagschrift ten aanzien van een specifiek voorwerp, G.D.III.1, omdat dit toebehoorde aan haar kinderen. Voor de overige in beslag genomen voorwerpen oordeelde de rechtbank dat het beslag onrechtmatig was gelegd, omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 94a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en hefte het beslag op de overige voorwerpen op, met de opdracht tot teruggave aan klaagster. De rechtbank benadrukte dat het proces-verbaal van de inbeslagneming leidend was en dat het Openbaar Ministerie niet had geprobeerd om de beweerdelijke omissie te herstellen. De beslissing werd genomen in een meervoudige raadkamer, waarbij de rechtbank de relevante wetsartikelen in acht nam en de standpunten van beide partijen zorgvuldig afwoog.