ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2868

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-1245 WW44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vrijstelling voor de bouw van een buitentrap en vergroting van een balkon in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam. De eiser had een bouwvergunning aangevraagd voor het vergroten van een balkon en het plaatsen van een buitentrap aan de achtergevel van zijn woning. Het dagelijks bestuur weigerde deze vergunning op basis van het geldende bestemmingsplan "Museumplein e.o.", dat de bestemming 'Tuinen I' voor de betrokken gronden voorschrijft. Volgens de planvoorschriften mogen op deze gronden alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, en de rechtbank oordeelde dat de voorgestelde bouwwerken niet aan deze eis voldeden.

De rechtbank overwoog dat de buitentrap gedeeltelijk buiten de afstand van 2.72 meter van de achtergevel lag, waardoor geen binnenplanse vrijstelling kon worden verleend. De rechtbank concludeerde dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De eiser had betoogd dat de bouwwerken ten dienste stonden van de bestemming Tuinen, maar de rechtbank was van mening dat de vergroting van het balkon en de buitentrap ten dienste stonden van de woonbestemming.

Daarnaast werd in de uitspraak verwezen naar de beleidsregels voor de toepassing van artikel 19 van de WRO, waaruit bleek dat de vergrote balkon niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling. De rechtbank oordeelde dat de welstandscommissie negatief had geadviseerd over het bouwplan, en dat de eiser geen contrair advies had overgelegd. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding om het dagelijks bestuur in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1245 WW44
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
woonachtig te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. G.H. Schoorl,
en
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Oud-Zuid (thans: stadsdeel Zuid) van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. T.M. van Gorsel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2008 heeft verweerder geweigerd een bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van het bestaande balkon en het plaatsen van een buitentrap op de eerste verdieping aan de achtergevel van de woning gelegen aan de [adres].
Bij besluit van 12 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2010. Eiser is verschenen zonder gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in een vergroting van het bestaande balkon op de eerste verdieping en het plaatsen van een buitentrap van het balkon op de eerste verdieping naar de tuin.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
2.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening, het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zo’n plan zijn gesteld, het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
2.4. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Gelet op overgangsregels is de WRO op dit beroep van toepassing.
2.5. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
2.6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit allereerst ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan omdat het bouwwerk niet ten dienste van de bestemming Tuinen staat. Eiser heeft dit betwist.
2.7. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Museumplein e.o.” hebben de gronden waarop het bouwplan is gesitueerd de bestemming ‘Tuinen I’.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming aangewezen voor tuinen en daarbij behorende voetpaden met uitsluiting van elk gebruik voor parkeerdoeleinden.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de in het eerste lid genoemde gronden slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de aldaar genoemde bestemming.
2.8. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gesteld worden dat in dit geval sprake is van bouwwerken die “ten dienste van” de bestemming Tuinen worden gebouwd. De vergroting van het balkon en het plaatsen van de buitentrap staan ten dienste van de woonbestemming nu door plaatsing van de buitentrap aan het balkon de tuin niet meer uitsluitend via de slaapkamers maar ook vanuit de woonkamer bereikt kan worden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 februari 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BC4251). Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.9. Aan het bestreden besluit heeft verweerder voorts ten grondslag gelegd dat noch een vrijstelling op grond van de planvoorschriften, noch een vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO kan worden verleend. Volgens eiser had verweerder wel een vrijstelling kunnen en moeten verlenen.
2.10. Ingevolge artikel 19, eerste lid onder d, van de planvoorschriften kan vrijstelling worden verleend voor overschrijding van de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen tot ten hoogste twee meter ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte delen van gebouwen.
Verweerder heeft gesteld dat bij exacte nameting is gebleken dat het balkon 2.30 meter diep is, gemeten vanaf de feitelijk aanwezige achtergevel. De grens van de bestemmingsplan woondoeleinden ligt echter 0.72 meter vanaf de feitelijk aanwezige achtergevel, zodat voor de vergroting van het balkon een binnenplanse ontheffing als bedoeld in artikel 19, eerste lid en onder d van de planvoorschriften kan worden verleend. De buitentrap is evenwel gedeeltelijk buiten de afstand van 2.72 meter vanaf de feitelijke achtergevel gelegen, zodat daarvoor geen binnenplanse vrijstelling kan worden verleend. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor het bouwplan geen binnenplanse vrijstelling kan worden gerealiseerd.
2.11. In de Beleidsregels voor de toepassing van artikel 19, lid 3, WRO, vastgesteld op 17 januari 2006 (hierna: de beleidsregels) is onder sub 7 voor balkons bepaald dat vrijstelling wordt verleend indien:
- deze zich bevinden aan de achterzijde van de oorspronkelijke achtergevel van de hoofdbebouwing;
- de balkons maximaal 2 meter diep zijn, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel;
- de privacy van omwonenden voldoende gewaarborgd blijft.
De beleidsregels bevatten geen bepaling over buitentrappen.
2.12. Nu het balkon, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergeval, meer dan twee meter diep is, voldoet het bouwplan niet aan het bepaalde in de beleidsregels, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor dit bouwplan geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO kan worden verleend.
2.13. Verweerder heeft aan het betreden besluit tevens ten grondslag gelegd dat de welstandscommissie op 14 april 2008 en 24 september 2008 een negatief advies over het, inmiddels gerealiseerde, bouwplan heeft uitgebracht. Het advies van 24 september 2008 luidt, voor zover relevant, als volgt: “Het uitbreiden van het balkon voor de oorspronkelijke keukenuitbouw langs zorgt ervoor dat het oorspronkelijke onderscheid in structuur teniet wordt gedaan. Volgens de nota zijn buitentrappen alleen toegestaan indien deze in kleur en materiaalgebruik passend zijn bij de architectuur van de bestaande gevel. De hier voorgestelde trap past niet in deze uitgangspunten. De uitvoering in gegalvaniseerd staal is van een lage visuele kwaliteit. Bovendien vormt de trap buiten de balkonzone een visuele verstoring van de achtergevel, die vanuit welstandsoogpunt niet aanvaardbaar is.”
2.14. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 6 mei 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BI2952) mag verweerder, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
2.15. Eiser heeft geen contrair advies van een deskundige overgelegd en heeft niet gemotiveerd aangegeven waarom het welstandsadvies volgens hem in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Daarbij komt dat de welstandscommissie niet één, maar twee negatieve adviezen heeft uitgebracht en die adviezen ook heeft gemotiveerd. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet had mogen verwijzen naar het negatieve advies van de welstandscommissie.
2.16. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, kan niet leiden tot een ander oordeel, nu eiser dit beroep niet heeft onderbouwd met stukken en verweerder voldoende heeft weerlegd dat sprake is van gelijke gevallen. Dit geldt te meer nu het voorliggende bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat op grond daarvan in strijd met de wet een bouwvergunning zou moeten worden verleend.
2.17. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep en evenmin voor vergoeding van het door eiser gestorte griffierecht.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 juni 2010
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Doc: B
SB