ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2873
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Y.A.A.G. de Vries
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke monumentenvergunning voor parkeerterrein op landgoed met divergerende adviezen
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2010 uitspraak gedaan over de aanvraag van een monumentenvergunning voor de aanleg van een tijdelijk parkeerterrein op een gedeelte van de voormalige moestuin van Landgoed [landgoed]. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren op 20 januari 2009. Eisers A en B hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak op 12 mei 2010 ter zitting behandeld, waarbij eisers A en B, bijgestaan door hun gemachtigde, en de verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aanwezig waren. Tevens was de vergunninghouder aanwezig.
De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van eiseres B in het beroep beoordeeld, aangezien uit het bestreden besluit niet bleek dat zij een zienswijze had ingediend. De rechtbank concludeert dat het telefoongesprek dat eiseres B op 13 november 2009 heeft gevoerd met verweerder, moet worden aangemerkt als een mondeling ingediende zienswijze, waardoor eiseres B ontvankelijk is in haar beroep.
De rechtbank heeft vervolgens de adviezen van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (RACM) en de monumentencommissie beoordeeld. De RACM had een positief advies uitgebracht, terwijl de monumentencommissie negatief adviseerde. De rechtbank oordeelt dat het negatieve advies van de monumentencommissie berust op een onjuiste feitelijke grondslag, aangezien de waardevolle onderdelen van het landgoed door het plan niet worden aangetast. De rechtbank concludeert dat verweerder het positieve advies van de RACM terecht heeft gevolgd en dat de vergunning terecht is verleend.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eisers A en B ongegrond, zonder dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.