ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-1711 HUUR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering huurtoeslag met betrekking tot medebewoner en inschrijving in de GBA

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag van eiseres. Eiseres had in 2005 een aanvraag ingediend voor huurtoeslag, waarop zij een voorschot van € 3.218 ontving. Echter, in een later besluit van 13 november 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht op huurtoeslag voor het jaar 2006 definitief vastgesteld op nihil, omdat het toetsingsinkomen van eiseres te hoog was. Dit inkomen was mede gebaseerd op het inkomen van haar inwonende zoon, die volgens de gemeente op hetzelfde adres ingeschreven stond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet is verschenen op de zitting, terwijl de Belastingdienst zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. Eiseres had in haar aanvraag verklaard dat haar zoon sinds 1 januari 2006 niet meer bij haar woonde, maar in eerdere correspondentie had zij tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de woonstatus van haar zoon. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat haar zoon niet meer bij haar woonde, en dat de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) aan haar kon worden toegerekend.

De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst op goede gronden had besloten om het voorschot huurtoeslag te herzien en het ten onrechte ontvangen bedrag terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, zonder termen voor proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 juni 2010.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1711 HUUR
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
Belastingdienst/Toeslagen,
gevestigd te Utrecht,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde verweerder].
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op huurtoeslag in het jaar 2006 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van
€ 3.218 aan ten onrechte betaalde voorschotten van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 7 april 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2010.
Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres van 27 september 2005 om huurtoeslag heeft verweerder aan eiseres een voorschot van € 3.218 aan huurtoeslag toegekend.
1.2. In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat het toetsingsinkomen van eiseres te hoog is, waardoor zij geen recht heeft op huurtoeslag over 2006. Volgens de gegevens van de Dienst Inkomstenbelasting bedroeg het inkomen van eiseres in 2006
€ 11.703 en dat van haar inwonende zoon [zoon eiseres] (hierna: [zoon eiseres]) € 16.905, zodat het toetsingsinkomen in totaal € 28.608 bedraagt. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres meegedeeld dat zij het voorschot van € 3.218 dient terug te betalen.
1.3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is van het gezamenlijke jaarinkomen van de aanvrager, de toeslagpartner en de medebewoner(s). Alle personen die volgens de gemeente op het adres van de aanvrager wonen horen bij het huishouden, ongeacht of zij financieel bijdragen aan het huishouden. Op grond van de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) heeft verweerder vastgesteld dat [zoon eiseres] in 2006 op het woonadres van eiseres ingeschreven heeft gestaan. Volgens verweerder is het inkomen van [zoon eiseres] daarom terecht meegenomen bij de berekening van de huurtoeslag.
1.4. Eiseres heeft in beroep gesteld dat [zoon eiseres] al sinds september 2005 niet meer bij haar woont en dat zij hem niet eerder zonder zijn toestemming van haar adres kon laten uitschrijven.
1.5. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de informatie van het GBA leidend is bij de berekening van de huurtoeslag en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat [zoon eiseres] in 2006 niet op haar adres woonde.
2. Het wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt onder medebewoner verstaan de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1. de partner van de belanghebbende;
2. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner;
3. degene die tot het huishouden van de onder 2. bedoelde persoon behoort.
2.2. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Awir worden, indien voorschotten zijn verleend, deze verrekend met de tegemoetkoming.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.
2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, dienst partner en de medebewoners.
2.4. Ingevolge artikel 9, eerste lid van de Wht wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn,
op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens;
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. Onbetwist is dat [zoon eiseres] gedurende 2006 op het woonadres van eiseres ingeschreven heeft gestaan. De rechtbank stelt vast dat eiseres op haar aanvraag om huurtoeslag heeft verklaard dat [zoon eiseres] sinds 1 januari 2006 niet meer bij haar inwonend is. In haar brief van 20 november 2006 schrijft eiseres aan verweerder “mijn inwonende zoon [zoon eiseres] studeert vanaf 2006 niet meer …”. In het bezwaarschrift van 8 november 2008 heeft eiseres verklaard dat [zoon eiseres] vanaf september 2005 niet meer bij haar woont. Gelet op deze tegenstrijdige verklaringen heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [zoon eiseres] sinds september 2005 niet meer bij haar woont.
3.2. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij [zoon eiseres] niet zonder zijn toestemming kon uitschrijven overweegt de rechtbank dat zij deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres als hoofdbewoner van een woonadres bij de GBA een onderzoek kan laten starten naar de bewoning op dat adres. De rechtbank acht het bovendien opmerkelijk dat [zoon eiseres] de dag na het primaire besluit, op 14 november 2008, kennelijk wel kon worden uitgeschreven uit de GBA. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de onjuiste inschrijving in de GBA als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wht haar niet kan worden toegerekend.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat [zoon eiseres] in 2006 bij haar woonde. Verweerder heeft [zoon eiseres] dan ook terecht als medebewoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir aangemerkt en zijn inkomen meegenomen bij de vaststelling van het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag 2006. In de door eiseres aangevoerde gronden heeft verweerder terecht geen bijzondere omstandigheden gezien op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van terugvordering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om het aan eiseres verleende voorschot te herzien en het ten onrechte ontvangen voorschot terug te vorderen.
3.4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2010.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB