ECLI:NL:RBAMS:2010:BN8272

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706447-10 Rk-nummer: 10/3897
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2010 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en thans gedetineerd in Amsterdam, was onderwerp van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Richter am Amtsgericht Baden-Baden. De rechtbank had eerder het onderzoek heropend en geschorst om aanvullende informatie van de Duitse autoriteiten af te wachten. Tijdens de openbare zitting op 3 september 2010 zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. K. Canatan, gehoord. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door een Poolse tolk.

De rechtbank oordeelde dat het EAB was gebaseerd op een Haftbefehl van 9 september 2009, dat betrekking had op een strafrechtelijk onderzoek naar een feit dat in Duitsland zou zijn gepleegd. De opgeëiste persoon had verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, maar kon dit niet aantonen tijdens de zitting. De raadsman voerde aan dat een EAB niet kan worden uitgevaardigd met als doel een persoon te laten overbrengen om hem bij een rechtszitting aanwezig te laten zijn, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank stelde vast dat de overlevering was aangevraagd in verband met een strafrechtelijk onderzoek en dat de Duitse autoriteiten een EAB hadden uitgevaardigd ter vervolging.

De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de overlevering moest worden toegestaan. De beslissing werd genomen in overeenstemming met de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706447-10 Rk-nummer: 10/3897
Datum uitspraak: 17 september 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juni 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 9 september 2009 door de Richter am Amtsgericht Baden-Baden (Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het huis van bewaring “de Havenstraat” te Amsterdam.
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 juli 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 10 augustus 2010 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd teneinde het antwoord van de justitiële autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland op door de rechtbank in deze uitspraak geformuleerde vragen af te wachten.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 3 september 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 3 van de OLW met 30 dagen verlengd. De reden daarvoor was gelegen in de omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Haftbefehl van 9 september 2009 van the Local Court Baden-Baden
ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat uit de aanvullende brief van 31 augustus 2010 van de Richter am Amstgericht Baden-Baden blijkt dat het strafrechtelijk onderzoek betreft naar een feit dat in Duitsland is gepleegd.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en in het Haftbefehl van 9 september 2009 van de rechter bij de rechtbank te Baden-Baden, waarvan door de griffier gewaarmerkte fotokopieën als bijlagen aan deze uitspraak zijn gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 18 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
6. Verweren
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de formuleringen in het Kaderbesluit en de overleveringswet, een EAB niet kan worden uitgevaardigd met als doel een persoon te laten overbrengen om hem bij een rechtszitting aanwezig te laten zijn.
Hij heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 juni 2010 (LJN-nummer BM9553) waarin dat uitdrukkelijk is overwogen. Uit artikel 1 OLW blijkt, zo stelt de raadsman, dat overlevering alleen kan plaatsvinden ten behoeve van hetzij een in die andere lidstaat tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel.
Uit de brief van 31 augustus 2010 van de Richter am Amstgericht Baden-Baden blijkt echter dat:
The reason for issuing the EAW is section 230 (2) Code of Criminal Procedure: “If the accused person does not appear unexcused, so has to be issued an arrest warrant.”
Gelet op de omstandigheid dat het EAB kennelijk enkel is uitgevaardigd in verband met het niet verschijnen van de verdachte ter zitting en de overleveringswet hierin niet voorziet, dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie deelt het standpunt van de raadsman niet. Primair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat, nu de Duitse justitiële autoriteiten een EAB ter vervolging hebben uitgevaardigd, de rechtbank niet kan treden in de inhoud van een daaraan ten grondslag liggend oordeel. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat het onderzoek ter terechtzitting, waarbij het Duitse strafrecht in bijna alle gevallen een aanwezigheidsplicht eist, deel uitmaakt van een strafrechtelijk onderzoek tegen een verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het EAB en voornoemd onderliggend Haftbefehl van 9 september 2009 blijkt dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht in verband met de verdenking dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan het feit zoals in het EAB en het Haftbefehl is verwoord.
Uit de stukken blijkt, gelet op de nagezonden tekst van artikel 230 (2) van het Duitse Wetboek van Strafvordering, dat de omstandigheid dat de opgeëiste persoon ‘unexcused’ niet ter zitting is verschenen, het uitvaardigen van een arrestatiebevel dwingend voorschrijft. De rechtbank leidt voorts uit de stukken af dat de Richter am Amtsgericht Baden-Baden op de datum van de zitting een nationaal Haftbefehl tegen de opgeëiste persoon heeft uitgevaardigd. Dit nationale Haftbefehl van 9 september 2009 ligt ten grondslag aan het onderhavige EAB.
De bepaling van artikel 230 (2) van het Duitse Wetboek van Strafvordering ziet naar het oordeel van de rechtbank op het Duitse recht. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat zij niet kan treden in een beoordeling van de aan het nationale arrestatiebevel ten grondslag liggende redenen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel, anders dan de raadsman, dat mede onder het tegen de opgeëiste persoon gericht strafrechtelijk onderzoek, het onderzoek op de terechtzitting valt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Richter am Amtsgericht Baden-Baden ten behoeve van het in de Bondsrepubliek Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en J.M. Schouwenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 september 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.