ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1676

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1306 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde loonsanctie en vernietiging van het bestreden besluit inzake WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Buitelaar, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft een loonsanctie die aan de werkgever van eiser, [A], was opgelegd op 29 augustus 2008, omdat het re-integratieverslag niet compleet was. De arbeidsdeskundige heeft echter later vastgesteld dat het dossier voldeed aan de vereisten en heeft op 18 september 2008 meegedeeld dat de loonsanctie kwam te vervallen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 februari 2009, waarin het bezwaar van eiser tegen de intrekking van de loonsanctie ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de loonsanctie ten onrechte was opgelegd, omdat deze al binnen de termijn was opgelegd en de voorwaarden voor verlenging van het tijdvak niet van toepassing waren. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 41,- aan eiser en de proceskosten tot een bedrag van € 322,-. De rechtbank heeft geen beslissing genomen op het verzoek om schadevergoeding, omdat nog niet vaststaat of er schade is en of de intrekking van de loonsanctie zal worden gehandhaafd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbenden kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1306 WIA
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. C. Buitelaar,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde]
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
[A]
gevestigd te [vestigingsplaats],
gemachtigde [gemachtigde].
Procesverloop
Op 26 september 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser bekendgemaakt dat de aan eisers werkgever [A] (hierna: [A]) opgelegde loonsanctie is ingetrokken.
Bij besluit van 13 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2010.
Eiser is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
[A] is niet verschenen.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser is op 6 december 2006 uitgevallen met knieklachten. Zijn werkgever [A] heeft op 8 maart 2007 aangifte van zijn ziekte gedaan bij verweerder. Het einde van de wachttijd voor de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) lag begin december 2008.
1.2. Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft verweerder [A] een loondoorbetalings-verplichting (hierna ook: loonsanctie) tot 1 december 2009 opgelegd, omdat het
re-integratieverslag niet compleet was. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconstateerd dat het dossier toch aan de vereisten voldeed. Op 18 september 2008 heeft hij [A] telefonisch meegedeeld dat de loonsanctie komt te vervallen.
1.3. Op 26 september 2008 heeft verweerder schriftelijk aan eiser meegedeeld dat de loonsanctie is opgeheven. Eiser heeft tegen deze brief op 8 oktober 2008 bezwaar gemaakt. Hangende de bezwaarprocedure heeft verweerder deze brief aan eiser in afschrift aan [A] gezonden en deze in de gelegenheid gesteld zich als belanghebbende te voegen in de bezwaarprocedure.
1.4. In bezwaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige geoordeeld dat de beoordeling van het re-integratieverslag aanleiding had moeten geven om de werkgever een loonsanctie op te leggen. Er zijn onvoldoende inspanningen verricht en de werkgever heeft geen deugdelijke grond aangevoerd voor het verzuim. De mogelijkheden voor re-integratie spoor 1 werden onvoldoende onderzocht. De bedrijfsarts heeft per einde wachttijd meegedeeld dat eiser met arbeid benutbare mogelijkheden heeft.
1.5. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat, hoewel vast staat dat [A] onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, op grond van artikel 25, elfde lid, van de WIA, aan [A] geen doorbetalingsverplichting (meer) kan worden opgelegd, omdat de wachttijd voor de WIA op 2 december 2008 is verstreken. Het primaire besluit van 26 september 2008 tot intrekking van de loonsanctie wordt daarom in stand gelaten. Eiser kan een gespecificeerd schadeverzoek bij verweerder indienen.
1.6. In beroep heeft eiser aangevoerd dat artikel 25, elfde lid, van de WIA is geschreven voor de gevallen waarin pas na het verstrijken van de wachttijd een loonsanctie wordt opgelegd. Dat is hier niet aan de orde, want de loonsanctie is al op 29 augustus 2008 opgelegd. Eiser heeft om een schadevergoeding verzocht en gevraagd zijn schade nader te mogen specificeren.
2. Wettelijk kader
2.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 25, negende lid, van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde recht heeft op loon, indien bij de behandeling van een aanvraag om arbeidsongeschiktheidsuitkering blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van deze wet niet of niet volledig nakomt of onvoldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht met ten hoogste 52 weken.
2.2 Artikel 25, elfde lid, van de WIA bepaalt dat verlenging van het tijdvak als bedoeld in het negende lid niet plaatsvindt indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor de afloop van de wachttijd.
3. Oordeel rechtbank
3.1 De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de brief van 26 september 2008 aan eiser dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het betreft een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Deze is op rechtsgevolg gericht, en eiser wordt daardoor rechtstreeks in zijn belangen geraakt. Immers, uit deze brief volgt dat [A] eiser geen loon hoeft door te betalen op grond van een loonsanctie.
3.2 Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, schrijft voor dat een besluit aan de belanghebbenden bekend dient te worden gemaakt door toezending of uitreiking. Vast staat dat de mondelinge mededeling aan [A] dat tot intrekking van de loonsanctie wordt overgegaan eerst in de bezwaarprocedure, middels een afschrift van het besluit van 26 september 2008 aan eiser, schriftelijk is bekendgemaakt. Hoewel deze gang van zaken niet bepaald de schoonheidsprijs verdient, is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit – uiteindelijk - aan de belanghebbenden op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Eiser is dan ook terecht door verweerder ontvangen in zijn bezwaar.
3.3 Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij uiteengezet dat de bezwaararbeidsdeskundige, na aanvullend onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, tot de conclusie is gekomen dat [A] onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht, zonder dat [A] hiervoor een deugdelijke grond heeft aangevoerd, maar dat een loonsanctie niet meer kan worden opgelegd, omdat de in artikel 25, elfde lid, van de WIA genoemde termijn is verstreken. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder niet langer zonder meer vasthoudt aan de materiële juistheid van het primaire besluit tot intrekking van de loonsanctie.
3.4 In tegenstelling tot hetgeen verweerder betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de beperking van artikel 25, elfde lid, van de WIA in het onderhavige geval niet aan de orde kan zijn. De loonsanctie is immers al opgelegd bij het besluit van 29 augustus 2008. Bij het primaire besluit is overgegaan tot intrekking van die binnen de termijn opgelegde loonsanctie. Dat deze loonsanctie om administratieve redenen was opgelegd, doet daaraan niet af. Immers, in bezwaar dient een integrale heroverweging plaats te vinden. In dat kader had verweerder, indien gewenst, de motivering die ten grondslag lag aan de loonsanctie kunnen wijzigen of aanvullen. Verweerder heeft dat, gelet op zijn motivering van het bestreden besluit, niet onderkend. Het bestreden besluit is om die reden niet deugdelijk gemotiveerd.
3.5 De rechtbank zal daarom het beroep van eiser gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen worden wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. Daarbij ligt de vraag voor of verweerder, na heroverweging, wenst vast te houden aan de intrekking van de aan [A] op 29 augustus 2008 opgelegde loonsanctie.
3.6 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, welke zijn begroot op € 322,00 als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Tevens dient het door eiser betaalde griffierecht van € 41,00 aan hem te worden vergoed.
3.7 De rechtbank ziet in dit stadium geen aanleiding om te beslissen op het verzoek om schadevergoeding van eiser, nu nog niet vaststaat of aan de intrekking van de loonsanctie zal worden vastgehouden en of van enige schade sprake is. Het ligt in de rede dat verweerder zich daarover, indien dat aan de orde is, zal uitlaten in zijn nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,- (zegge: een en veertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 322,- (driehonderd tweeëntwintig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mrs. A.D. Belcheva en
S.J. Riem, leden, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB