RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/3452 GEMWT en 10/3454 GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
Vereniging Real Play,
gevestigd te Amsterdam
verzoekster,
gemachtigde mr. R.G. Meester,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Boermans en [gemachtigde].
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende beroep tegen het besluit van verweerder van 22 juni 2010 (verzonden op 24 juni 2010).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 augustus 2010.
Verzoekster is verschenen in de persoon van [naam 1], bijgestaan door mr. R.G. Meester. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. M. Boermans en [gemachtigde].
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
1.3. De feiten en omstandigheden in de hoofdzaak vergen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen nader onderzoek, zodat de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik zal maken.
2. feiten en omstandigheden
2.1. Verzoekster organiseert sinds eind 2000 regelmatig bingoactiviteiten in een pand aan de Nieuwezijds Armsteeg 95-99 te Amsterdam. Deze activiteiten hebben daar al gedurende ongeveer 18 jaar plaats.
2.2. Bij brief van 27 augustus 2008 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat handhavend zal worden opgetreden als (weer) een bingoactiviteit wordt georganiseerd waarvoor geen vergunning is verleend of die niet tijdig bij het college is aangemeld of die wel is aangemeld maar niet aan de in de wet genoemde voorwaarden voldoet.
2.3. Verweerder heeft aan verzoekster bij brief van 20 maart 2009 een vooraankondiging aanzegging bestuursdwang toegezonden. Op 26 mei 2009 heeft een zienswijzengesprek plaatsgehad.
2.4. Bij primair besluit van 18 september 2009 heeft verweerder verzoekster gelast de bingoactiviteiten vanaf 25 september 2009 te staken en gestaakt te houden, bij overtreding waarvan verzoekster een dwangsom verbeurt van € 10.000,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 30.000,-.
2.5. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2.6. Bij uitspraak van 13 november 2009 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken nadat verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen.
2.7. Verweerder heeft het bezwaar bij het reeds genoemde besluit van 22 juni 2010 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.8. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld (10/3454 GEMWT) en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (10/3452 GEMWT).
3.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de Kansspelen (WoK) is het - voor zover hier van belang - verboden gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend.
3.2. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Wok is artikel 1 niet van toepassing op gelegenheden als daarin bedoeld, die noch voor het publiek zijn opengesteld, noch bedrijfsmatig worden gegeven.
3.3. Ingevolge artikel 7a van de WoK is het bepaalde in artikel 1 niet van toepassing op onder meer het organiseren van kleine kansspelen.
3.4. Ingevolge artikel 7c, eerste lid, van de WoK wordt onder het organiseren van het kleine kansspel verstaan het door een ten minste drie jaar bestaande Nederlandse vereniging beleggen van een bijeenkomst, waar gelegenheid tot het deelnemen aan het kleine kansspel wordt gegeven, waarbij de prijzen of premies in geld of goederen, die door de deelnemers aan het spel kunnen worden verkregen, geen hogere waarde hebben dan € 400,- per serie of set en de gezamenlijke waarde daarvan niet meer bedraagt dan € 1.550,- per bijeenkomst. De vereniging dient een krachtens haar statuten duidelijk omschreven doel te dienen, niet zijnde de beoefening van enigerlei vorm van kansspel, ten bate van een genoemd, niet met het algemeen belang in strijd zijnd doel.
3.5. Ingevolge artikel 7c, tweede lid, sub a, van de WoK is het verboden een bijeenkomst, waar gelegenheid tot het deelnemen aan het kleine kansspel wordt gegeven, te organiseren indien niet ten minste veertien dagen tevoren aan burgemeester en wethouders van de gemeente, waar de bijeenkomst zal plaatsvinden, op door hen aan te geven wijze of bij gebreke waarvan bij aangetekend schrijven, mededeling is gedaan van de plaats waar en het tijdstip waarop de bijeenkomst wordt georganiseerd.
4. de standpunten van partijen
4.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door verzoekster georganiseerde bingoactiviteiten terecht zijn aangemerkt als activiteiten die vallen onder artikel 1, aanhef en onder a, van de WoK. De uitzondering die op dit artikel wordt gemaakt in artikel 2, aanhef en onder a, van de Wok is niet van toepassing, omdat sprake is van bedrijfsmatig georganiseerde bingoactiviteiten. De uitzondering die is neergelegd in artikel 7a juncto artikel 7c van de WoK is evenmin van toepassing, aangezien de bingoactiviteiten niet aan de in het eerste lid van artikel 7c van de WoK neergelegde voorwaarden voldoen. Naar de mening van verweerder passen de bingoactiviteiten van verzoekster (onder meer) niet binnen de bedoeling die de wetgever voor ogen heeft gestaan met deze bepaling.
4.2. Verzoekster is van mening dat geen sprake is van bedrijfsmatig georganiseerde bingoactiviteiten, zodat de in artikel 2, aanhef en onder a, van de WoK neergelegde uitzondering wel van toepassing is. Bovendien voldoet zij naar haar mening thans wel aan de in artikel 7c, eerste lid, van de WoK neergelegde voorwaarden. Onder verwijzing naar onder meer een plan van aanpak stelt verzoekster zich op het standpunt dat zij van goede wil is en zich door middel van het doorvoeren van enkele maatregelen en aanpassingen aan de voorwaarden van de WoK wil gaan houden. Het prijzengeld voldoet thans aan de normen die in artikel 7c, eerste lid, zijn neergelegd. Bovendien vormt het spelen van bingo nu nog maar een beperkt onderdeel van de mix aan activiteiten die verzoekster organiseert, die voor een belangrijk deel ook zijn gericht op de onderlinge sociaal-culturele contacten van de leden en het bieden van ontspanning door middel van het spelen van gezelschapsspellen. In het kader daarvan heeft ten aanzien van de doelstelling van verzoekster recentelijk een statutenwijziging plaatsgevonden. Verweerder heeft tot slot ten onrechte nagelaten te onderzoeken of verzoekster door deze maatregelen thans wel aan de voorwaarden voldoet, aldus verzoekster.
5. inhoudelijke beoordeling
5.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door verzoekster georganiseerde bingoactiviteiten in strijd zijn met artikel 1, aanhef en onder a, van de WoK. Meer specifiek zijn partijen verdeeld over de vraag of de in artikel 2, aanhef en onder a, van de Wok en de in artikel 7a juncto 7c van de WoK neergelegde uitzonderingen op de verbodsbepaling van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wok van toepassing zijn.
5.2. Met betrekking tot artikel 2, aanhef en onder a, van de WoK is de voorzieningenrechter (hierna: de rechter) van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit uitvoerig, zorgvuldig en in voldoende mate heeft gemotiveerd waarom naar zijn mening sprake is van bedrijfsmatig georganiseerde bingoactiviteiten. Verzoekster heeft in beroep niet gemotiveerd aangegeven waarom dit standpunt van verweerder voor onjuist zou moeten worden gehouden. De loutere verwijzing door verzoekster naar het plan van aanpak en de daarin verwoorde maatregelen acht de rechter onvoldoende om tot een ander oordeel over het bedrijfsmatige karakter te komen dan verweerder in het bestreden besluit heeft neergelegd. Daarbij acht de rechter ook van belang dat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat zij ook nu nog een aantal medewerkers in dienst heeft. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder dan ook terecht de in artikel 2, aanhef en onder a, van de WoK neergelegde uitzondering niet op de bingoactiviteiten van verzoekster van toepassing geacht.
5.3. Met betrekking tot artikel 7a juncto 7c van de WoK stelt de rechter vast dat in de eerste plaats de vraag moet worden beantwoord of verzoekster aan de in artikel 7c, eerste lid, van de WoK neergelegde voorwaarden voldoet voordat gebruik gemaakt kan worden van de in artikel 7c, tweede lid, sub a, van de WoK neergelegde mogelijkheid tot het melden van een bingoactiviteit. Het gaat daarbij om cumulatieve voorwaarden, zodat het niet voldoen aan één daarvan betekent dat artikel 7c van de WoK, en dus ook de meldingsmogelijkheid, reeds daarom niet van toepassing is.
5.4. Eén van de voorwaarden die in (de laatste volzin van) het eerste lid van artikel 7c van de WoK worden genoemd is dat het moet gaan om een vereniging die een krachtens haar statuten duidelijk omschreven doel dient te dienen, niet zijnde de beoefening van enigerlei vorm van kansspel, ten bate van een genoemd, niet met het algemeen belang in strijd zijnd doel.
5.5. Uit de parlementaire stukken met betrekking tot de invoeging van artikel 7c van de WoK komt naar het oordeel van de rechter naar voren dat de wetgever met de uitzondering van artikel 7c van de WoK het oog heeft gehad op verenigingen die een beperkt aantal malen per jaar (bijvoorbeeld) een bingoactiviteit organiseren om op die wijze incidenteel extra inkomsten te genereren en/of de leden (en eventuele introducés) een gezellige avond of middag te bezorgen. Het moet dan gaan om verenigingen die van het organiseren van kansspellen niet een belangrijke verenigingsactiviteit hebben gemaakt, maar die het organiseren van dergelijke activiteiten slechts als een beperkte en aan haar normale doelstelling ondergeschikte mogelijkheid zien tot (onder meer) het versterken van de eigen kas. Zie in deze zin overigens ook de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in diens uitspraak van 31 augustus 1989, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: AN1555.
5.6. Aan verzoeker moet worden toegegeven dat in haar thans geldende statuten niet langer als doelstelling staat opgenomen het organiseren van bingospellen. Dit gegeven acht de rechter echter niet doorslaggevend. De feitelijke situatie wijst er naar het oordeel van de rechter immers nog steeds op dat het organiseren van bingoactiviteiten desondanks een meer dan ondergeschikte verenigingsactiviteit van verzoekster is. Daarbij acht de rechter van belang dat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat ook thans nog van de vier bijeenkomsten in de week tijdens gemiddeld twee daarvan bingo wordt gespeeld. Bovendien drijft verzoekster financieel op de inkomsten die met de bingoactiviteiten worden gegenereerd en niet op bijvoorbeeld contributie van haar leden of op andere bronnen van inkomsten. Hieraan doet niet af dat verzoeksters activiteiten naar eigen zeggen ook een belangrijke sociaal-culturele doelstelling vertegenwoordigen, nu deze doelstelling juist wordt nagestreefd door middel van het organiseren van gezelschapsspellen, waarvan het spelen van bingo een belangrijk onderdeel is.
5.7. Gelet op het voorgaande voldoet verzoekster naar het oordeel van de rechter niet aan de in punt 5.4 van deze uitspraak genoemde voorwaarde. Evenals verweerder is ook de rechter van oordeel dat (ook) de huidige bingoactiviteiten van verzoekster niet passen binnen de bedoeling die de wetgever voor ogen heeft gestaan met artikel 7c van de WoK. Met verweerder is de rechter voorts van oordeel dat de overige in het plan van aanpak verwoorde maatregelen evenmin tot het oordeel kunnen leiden dat verzoekster thans wel aan deze voorwaarde voldoet. Dat verweerder heeft nagelaten recentelijk onderzoek te verrichten naar de activiteiten van verzoekster kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat ook de in artikel 7a juncto 7c van de WoK neergelegde uitzondering niet van toepassing is op de bingoactiviteiten van verzoekster.
5.8. Aan een bespreking van de overige gronden komt de rechter niet toe, nu het voorgaande reeds voldoende is voor de conclusie dat de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 7a juncto artikel 7c van de WoK niet van toepassing is op de bingoactiviteiten van verzoekster. De omstandigheid dat onder meer het prijzengeld is aangepast en nu wel voldoet aan de normen die daarvoor in artikel 7c, eerste lid, van de WoK zijn neergelegd kan daarom niet leiden tot een ander oordeel dan hiervoor is verwoord.
5.9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechter terecht op het standpunt gesteld dat de bingoactiviteiten van verzoekster in strijd zijn met (artikel 1, aanhef en onder a, van) de WoK en dat de genoemde uitzonderingsbepalingen niet op deze activiteiten van toepassing zijn. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Om die reden zal voorts het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5.10. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.E. Mildner, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H. Broier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2010.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak onder nummer 10/3454 GEMWT kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB