RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1497 WW44
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. G.C.W. van der Feltz,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Tevens heeft als belanghebbende aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende].
Bij besluit van 9 september 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres bouwvergunning te verlenen voor het vervangen van een houten constructie (een golfbreker) op het perceel kadastraal bekend als [perceel] te Wijdemeren.
Bij besluit van 19 februari 2009, verzonden op 24 februari 2009, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2010. Voor eiseres is verschenen de heer [eigenaar], eigenaar, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens belanghebbende is – met kennisgeving – niemand verschenen.
2.1. Op 12 maart 2008 heeft eiseres een bouwvergunning aangevraagd voor het geheel vernieuwen van een golfbreker op het perceel [perceel] te Wijdemeren, plaatselijk bekend als [adres].
2.2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Tussen de Dijken’ (hierna: het bestemmingsplan). Volgens het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming “water”, bestemd voor watertoerisme en waterhuishouding.
2.3. Artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (Ww) bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
2.4. Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww bepaalt dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.5. Artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften bepaalt dat de op de kaart voor water aangewezen gronden zijn bestemd voor watertoerisme en waterhuishouding.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat op deze gronden uitsluitend “bouwwerken, geen gebouwen zijnde” ten behoeve van de waterbeheersing, oeverbescherming of het watertoerisme gebouwd mogen worden, met dien verstande dat de “bouwwerken, geen gebouwen zijnde” welke uitsluitend voor het watertoerisme dienen, alleen daar gebouwd mogen worden waar de bestemming “water”, grenst aan de bestemming recreatieve doeleinden B, uitgezonderd de gronden met de bestemming “water” die de kanalen vormen welke bedoeld zijn om de natuurgebieden van de recreatie te scheiden.
2.6. Op grond van artikel 21 van de planvoorschriften mogen gronden en bouwwerken, die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan worden gebruikt voor een verboden doel, op die wijze in gebruik blijven en mag gedeeltelijke verandering, vernieuwing of uitbreiding plaatsvinden. Alleen in geval van te niet gaan ten gevolge van een calamiteit mag het bouwwerk geheel vernieuwd worden.
2.7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de golfbreker niet is aan te merken als oeverbescherming en daarom in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen.
2.8. Eiseres heeft in beroep, kort gezegd, aangevoerd dat de golfbreker wel als oeverbescherming valt aan te merken en daarom past binnen het bestemmingsplan. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de vervanging van de oude golfbreker toelaatbaar is op grond van het overgangsrecht en dat deze teniet is gegaan als gevolg van een calamiteit.
2.9. Verweerder heeft in zijn verweerschrift zijn standpunt, zoals geformuleerd in het bestreden besluit, gehandhaafd. Volgens verweerder kan op grond van het overgangsrecht geen bouwvergunning worden verleend, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat bij de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan in 1973 een vergelijkbare constructie aanwezig was. Verder is volgens verweerder niet aannemelijk dat de oude constructie in zijn geheel door een aanvaring door een derde is vernietigd, zodat geen sprake is van een calamiteit.
Beoordeling van het beroep
2.10. De rechtbank zal in de eerste plaats beoordelen of [belanghebbende] als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.11. Volgens eiseres heeft [belanghebbende] geen belang bij deze zaak, omdat de jachthaven geen hinder van de golfbreker ondervindt. De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres niet, nu [belanghebbende] als “omwonende” gebruik maakt van het direct tegenoverliggende perceel van eiseres, het bedrijf op zeer korte afstand van de golfbreker is gevestigd en de golfbreker de vaargeul versmalt waar de boten, afkomstig van [belanghebbende], gebruik van maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [belanghebbende] als direct belanghebbende bij dit geschil kan worden aangemerkt.
2.12. Verweerder heeft zich ten aanzien van de vraag of de golfbreker als oeverbescherming kan worden aangemerkt op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is. Volgens verweerder kan het bouwwerk, gelet op de open constructie, niet worden aangemerkt als oeverbescherming en dient de golfbreker uitsluitend voor het watertoerisme, terwijl dat alleen is toegestaan als de bestemming “water” grenst aan de bestemming recreatieve doeleinden B, hetgeen hier niet het geval is.
2.13. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de golfbreker noodzakelijk is om de oever te beschermen tegen golfslag, veroorzaakt door wind, stroming en de schroefwerking van de boten van onder meer [belanghebbende].
2.14. De rechtbank acht in elk geval aannemelijk en door verweerder is niet betwist, dat ter plaatse de oever te maken heeft met golfslag veroorzaakt door de schroefwerking van boten. Voor zover door uitzonderlijk harde wind en stroming uit noordelijke richting water met grote kracht tegen de oever van eiseres aan zou komen, hetgeen onbetwist een niet veel voorkomende situatie is omdat de oever in de luwte ligt, vermag de rechtbank niet in te zien hoe de huidige golfbreker/oeverbescherming daartegen voldoende bescherming kan bieden. Het water loopt in dat geval immers langs en niet tegen de golfbreker, zodat de golven niet door de golfbreker worden gebroken. Dat bij een dergelijke uitzonderlijke situatie het water eerst tegen de oever van het perceel tegenover eiseres wordt gestuwd en vervolgens wordt teruggekaatst naar het perceel van eiseres, waardoor de golfbreker wel functioneel wordt, zoals eiseres ter zitting heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Niet duidelijk is geworden hoe het water bij wind uit noordelijke richting tegen de oever van het perceel dat tegenover het perceel van eiseres ligt, wordt gestuwd om vervolgens te worden teruggekaatst in een andere richting. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat de oeverbescherming functioneel is om golfslag veroorzaakt door wind en stroming tegen te gaan.
2.15. Ten aanzien van de vraag of de golfbreker waarvoor eiseres bouwvergunning heeft gevraagd dient om de oever te beschermen tegen golfslag veroorzaakt door de schroefwerking van boten, die achteruit vanaf het perceel van [belanghebbende] varen, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de golfbreker niet direct aan de oever is geplaatst, maar zich op enige afstand - enkele meters - daarvan bevindt. Uit de aanvraag blijkt bovendien dat sprake is van een open constructie, waarbij de palen een onderlinge afstand van circa één meter hebben en op een hoogte van ongeveer 40 centimeter boven het water met elkaar verbonden zijn. De rechtbank is van oordeel dat met deze open constructie weliswaar kan worden voorkomen dat de boten dichtbij de oever komen, maar dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze constructie ook een effectieve bescherming biedt tegen de golfslag die door de boten wordt veroorzaakt. Dat eiseres voornemens is om de open constructie uiteindelijk dicht te maken met wilgentenen of ander materiaal, kan niet leiden tot het oordeel dat wel sprake is van oeverbescherming, omdat nu uitsluitend ter beoordeling voorligt of het bouwwerk waarvoor bouwvergunning is gevraagd een oeverbescherming is.
2.16. Eiseres heeft verder gesteld dat de golfbreker functioneel is om de groei van riet te bevorderen, hetgeen tot een natuurlijke oeverbescherming zal leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de groei van rietbeschoeiing ook wordt bevorderd door een open constructie, zoals in de bouwaanvraag is omschreven. Eiseres heeft vele bijlagen overgelegd, maar uit geen van deze bijlagen kan worden afgeleid dat bij een open constructie als de onderhavige, groei van rietbeschoeiing tussen het bouwwerk en de oever wordt bevorderd. De publicaties van Rijkswaterstaat over oeverbescherming in de bijlagen 5a en 5b zien bijvoorbeeld op stenen dammetjes en derhalve op dichte constructies. Ook de publicatie van de gebroeders [F] in bijlage 5d terzake riet en golfbreking en het advies van [G] van het Haags Milieucentrum van 6 oktober 2009 in bijlage XI over de door eiseres aan te leggen constructie zien, anders dan de constructie waarvoor bouwvergunning is gevraagd, op een dichte constructie. De offerte van [A] van 16 oktober 2009 in bijlage XII voor het leveren en/of aanbrengen van 70 meter beschoeiing heeft naar het oordeel geen betrekking op de constructie, zoals deze uit de aanvraag blijkt. De publicaties van WZNH Adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit in bijlage 5c en van Recreatie Midden-Nederland over legakkers in het Loosdrechtse Plassengebied in bijlage 5e zeggen naar het oordeel van de rechtbank niets over de groei van rietbeschoeiing achter golfbrekers, zodat deze buiten beschouwing zullen worden gelaten. De verklaring van [B] van 2 april 2009 in bijlage VIII dat de aanwezige oeverbescherming functioneel is, kan de rechtbank niet volgen. Uit deze verklaring blijkt weliswaar dat Van der [B] een oeverbescherming nodig acht om de achtergelegen oever met waterplanten en riet te beschermen, onder meer omdat de boten van [belanghebbende] zonder deugdelijke oeverbescherming het perceel van eiseres binnenvaren en zij met hun schroef de oever, waterplanten en riet beschadigen, maar ten tijde van het opstellen van deze verklaring waren er nog helemaal geen riet en waterplanten tussen de oever en het bouwwerk aanwezig en werd kennelijk ook niet aan de groei hiervan gewerkt. Uit de foto’s en het verhandelde ter zitting is de rechtbank immers gebleken dat tussen de oever en de golfbreker sinds 2007 de boot van de heer [C] afgemeerd ligt en dat er zodoende sinds die tijd ook geen riet en waterplanten op die plaats hebben kunnen groeien.
2.17. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk gemaakt dat met de oude constructie, die volgens eiseres precies hetzelfde is als de nieuwe constructie, rietbeschoeiing werd bevorderd, te meer nu op de luchtfoto’s van de oude constructie
- bijvoorbeeld uit 2002 (bijlage XIII ), 2005 (bijlage XIII) en 2007 (door verweerder overgelegd ter zitting) - in het geheel geen riet is waar te nemen achter de constructie. De stelling van eiseres dat op de luchtfoto’s geen riet is waar te nemen, omdat deze foto’s ’s winters zijn genomen en er dan geen riet groeit, acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu op de winterfoto’s Xc en Xd bij het beroepschrift, op andere plaatsen dan achter de golfbreker duidelijk ijs en riet zijn waar te nemen. De enkele omstandigheid dat er vóór de huidige golfbreker een vergelijkbare constructie heeft gestaan, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat aangenomen moet worden dat het bouwwerk als oeverbescherming functioneel was.
2.18. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat in de omgeving vergelijkbare constructies wel als oeverbescherming zijn toegestaan. Volgens eiseres blijkt uit de daartoe overgelegde foto’s 4a, 4b, 4c, 4d en 4e van andere locaties dat achter de golfbreker rietbeschoeiing zal groeien. De rechtbank heeft deze stelling opgevat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Aan eiseres kan worden toegegeven dat uit voornoemde foto’s blijkt van constructies waar rietbeschoeiing achter groeit. De rechtbank kan uit deze foto’s evenwel niet opmaken of sprake is van open - en derhalve van vergelijkbare - constructies. Evenmin heeft eiseres aangetoond dat op deze locaties dezelfde bestemming rust als op het onderhavige perceel en dat verweerder van deze constructies heeft bepaald dat het hier om oeverbescherming gaat. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dan ook.
2.19. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het bouwwerk niet als oeverbescherming kan worden aangemerkt en daarom in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft besloten om geen vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO en eiseres heeft tegen dit onderdeel van het bestreden besluit geen gronden aangevoerd.
2.20. De rechtbank zal tenslotte beoordelen of eiseres de golfbreker op grond van het overgangsrecht geheel mocht vernieuwen. Verweerder heeft zich - ter zitting - op het standpunt gesteld dat er bij de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan in 1973 weliswaar een vergelijkbare constructie stond, maar dat deze zich op een kortere afstand van de oever bevond. Verweerder is bovendien van mening dat geen sprake is van een calamiteit, zodat eiseres niet de gehele golfbreker mocht vernieuwen. Eiseres heeft in beroep gesteld dat de nieuwe golfbreker wel op dezelfde plek als de oude golfbreker is gebouwd en dat deze in goede staat verkeerde toen deze in maart 2008 in één keer is vergaan door een aanvaring met een werkschuit.
2.21. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vraag of sprake is van een bouwwerk op dezelfde plaats als de oude constructie in het midden blijven, omdat ook in dat geval geen overgangsrecht van toepassing is. Uit de getuigenverklaring van de heer [C] ter zitting en de onder 2.17. genoemde foto uit 2007 is de rechtbank gebleken dat de oude golfbreker ten tijde van de aanvaring door de werkschuit duidelijk al in slechte staat verkeerde en dat een groot deel van de golfbreker op dat moment al was vergaan. Dat een werkschuit door een aanvaring, gesteld dat deze aanvaring zich inderdaad heeft voorgedaan, de restanten van de golfbreker heeft kapot gevaren, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als een calamiteit. Gelet hierop was het eiseres niet toegestaan om de golfbreker op basis van het overgangsrecht geheel te vernieuwen.
2.22. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB