ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
474765 - KG ZA 10-2068 MvH-CGvB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot straat- en contactverbod in verband met burenconflict en verstoring bedrijfsvoering

In dit kort geding vorderen eisers, bestaande uit de vennootschap onder firma [X VOF] en de vennoten [Y] en [Z], een straat- en contactverbod jegens gedaagden, die hun buren zijn. Eisers stellen schade te lijden door de gedragingen van gedaagden, die hen beletten klanten in hun bedrijfspand te ontvangen. Gedaagde sub 2 heeft de toegangsdeur van het bedrijfspand geblokkeerd door een auto voor de deur te parkeren. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen toe, omdat gedaagden onvoldoende bezwaren hebben geuit tegen de vorderingen. Gedaagde sub 3, de (stief)zoon van gedaagden sub 1 en 2 en eigenaar van het bedrijfspand, heeft ook onvoldoende gedaan om het huurgenot van eisers te waarborgen. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde sub 3 zich niet voldoende heeft gedistantieerd van de gedragingen van zijn ouders en wijst daarom het gevorderde verbod ook jegens hem (deels) toe.

De voorzieningenrechter overweegt dat een straat- of contactverbod een inbreuk vormt op het recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor toewijzing van zo'n maatregel moeten er aannemelijke feiten zijn die deze inbreuk rechtvaardigen. De vorderingen worden toegewezen voor de duur van één jaar, met een maximum aan dwangsommen voor overtredingen. Gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 474765 / KG ZA 10-2068 MvH/CGvB
Vonnis in kort geding van 12 november 2010
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[X VOF],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Y],
3. [Z],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 9 november 2010,
advocaat mr. M. Russchen te Zwolle,
tegen
1. [C],
2. [E],
beiden feitelijk wonende te [woonplaats],
in persoon verschenen,
3. [A],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. N.B.J. Stumpel te Huizen.
gedaagden,
Eisers zullen respectievelijk [X vof], [Y] en [Z] worden genoemd. Gezamenlijk zullen zij worden aangeduid als [eiser c.s.]. Gedaagden zullen respectievelijk [C], [E] en [A] worden genoemd. Gezamenlijk zullen zij worden aangeduid als [gedaagde c.s.]
1. De procedure
Ter terechtzitting van 12 november 2010 heeft [eiser c.s.] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde c.s.] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 12 november 2010 de beslissing in een zogenaamd “kop-staart vonnis” gegeven. In het kop-staart vonnis is tevens meegedeeld dat de uitwerking op 26 november 2010 zou volgen. Onderstaande is die uitwerking.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser c.s.]: [Y] (namens zichzelf en [X vof]), [Z] (namens zichzelf en [X vof]) en mr. Russchen voornoemd.
Aan de zijde van [gedaagde c.s.]: [C], [E] en mr. Stumpel, namens [A], voornoemd.
2. De feiten
2.1. De v.o.f. [X vof] (hierna: [X vof]) exploiteert een geluidsstudio onder de handelsnaam Highland Sudio’s. [Y] en [Z] zijn beiden werkzaam voor – en vennoten van – [X vof]. De studio van [X vof] is gevestigd in het bedrijfspand aan de [adres 1] (hierna: het bedrijfspand). Het bedrijfspand is eigendom van de stiefkinderen van [C] en [E], te weten [A] en [B] (hierna afzonderlijk: [B] en tezamen aangeduid als [AB] c.s.).
2.2. [C] is een artiest die optreedt onder de artiestennaam [D]. [C] woont tezamen met zijn echtgenote [E] in de woning aan de [adres 2] (hierna ook: de woning). [A], een (stief)kind van [C] en [E], woont eveneens in de woning aan de [adres 2].
2.3. Met ingang van 1 december 2008 hebben [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] voor de duur van vijf jaar een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het bedrijfspand waarbij tevens is gehuurd een regietafel, bekabeling, diverse roerende zaken en vier parkeerplaatsen. Partijen zijn daarbij een huurprijs van (laatstelijk) € 2.032,-- per maand overeengekomen.
2.4. Bij dagvaarding van 27 juli 2010 heeft [AB] c.s. jegens [eiser c.s.] een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank, sector kanton, locatie Hilversum. In deze procedure heeft [AB] c.s. – onder meer – ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het bedrijfspand en betaling van achterstallige huur gevorderd. [eiser c.s.] heeft vervolgens bij incidentele conclusie de kantonrechter verzocht [C] in vrijwaring te mogen opgeroepen. De kantonrechter heeft bij vonnis in incident van 3 november 2010 toegestaan dat [eiser c.s.] [C] in vrijwaring oproept.
2.5. Bij dagvaarding van 15 oktober 2010 heeft [eiser c.s.] jegens [C] een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. In deze procedure heeft [eiser c.s.] – kort gezegd – gevorderd dat aan [C], op straffe van een dwangsom, een verbod wordt opgelegd om de nieuwe CD van [D] te reproduceren, openbaar te maken en te verspreiden. Voorts heeft [eiser c.s.] gevorderd dat [C], op straffe van een dwangsom, wordt bevolen om alle afnemers van de CD’s te instrueren de CD’s niet te verkopen, te reproduceren en op enigerlei wijze openbaar te maken. Op de kort gedingzitting van 22 oktober 2010 hebben [eiser c.s.] en [C] een minnelijke regeling getroffen, die in een proces-verbaal is vastgelegd. Het proces-verbaal luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
1. Partij [C] betaalt binnen drie dagen na heden € 17.000,- (zeventienduizend euro) aan eisers (…) onder vermelding van: schikking CD-project [D].
2. Na ontvangst van dit bedrag zullen eisers bij schriftelijke akte alle mogelijke over te dragen i.e. rechten met betrekking tot de opnamen en de opgenomen uitvoeringen aan partij [C] overdragen
3. Na uitvoering van het bovenstaande verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting terzake van de onderhavige procedure.
(…)”
2.6. [C] en [eiser c.s.] hebben geen uitvoering gegeven aan de onder 2.5 weergegeven schikking.
2.7. Op vrijdag 29 oktober 2010 heeft [E] met de auto van [C] de deur van het bedrijfspand geblokkeerd. Op dinsdag 2 november 2010 is de auto weggehaald. [eiser c.s.] heeft zijn klanten in deze periode afgezegd.
2.8. Bij brief van 3 november 2010 heeft de heer [naam], functionaris gegevensbescherming bij de politie Regio Gooi & Vechtstreek, voor zover hier van belang, het volgende aan [eiser c.s.] bevestigd:
“(…)
Op vrijdag 29 oktober 2010 omstreeks 10.49 uur kwam er een melding van een burenconflict op de [adres 1]. De politie ging ter plaatse en trof een Landrover aan met Spaans kenteken welke de deur van genoemd perceel blokkeerde. Het bleek te gaan om een geschil over betalingen over en weer tussen de huurder van het pand en de verhuurder. E.e.a. zou al civielrechtelijk in behandeling zijn bij de rechter. De tegenpartij was aldaar ook aanwezig en filmde het een en ander. Door de collega’s is uitgelegd dat zij hierin niets konden betekenen daar dit conflict zich afspeelde op eigen terrein zijnde geen openbare weg.
(…)”
2.9. Op vrijdag 5 november 2010 is de toegang tot het bedrijfspand opnieuw met de auto van [C] geblokkeerd. Op maandag 8 november 2010 is de auto weggehaald.
2.10. Op 6 en op 8 november 2010 is een deurwaardersexploot met schilderstape op de voordeur van het bedrijfspand geplakt. Het deurwaardersexploot bevat onder meer de navolgende tekst: “VERKOOP BIJ EXECUTIE”.
2.11. Zowel op 8 als op 9 november 2010 is het slot van de voordeur van het bedrijfspand dichtgelijmd. [eiser c.s.] heeft op 9 november 2010 een slotenmaker ingeschakeld om de voordeur te openen. Voorts is in dezelfde periode een band van de auto van [Y] lek gestoken.
3. Het geschil
[eiser c.s.] vordert samengevat:
a. dat [gedaagde c.s.] op straffe van een dwangsom en na betekening van dit vonnis wordt verboden om de bedrijfsvoering van [X vof] te verstoren, alsmede dat [gedaagde c.s.], op straffe van een dwangsom, wordt verboden [Y] en [Z] te beletten hun werkzaamheden te verrichten in het bedrijfspand,
b. dat [gedaagde c.s.], op straffe van een dwangsom en na betekening van dit vonnis, wordt verboden om de contact op te nemen met [eiser c.s.], met uitzondering van het contact dat noodzakelijk is tussen [B] als verhuurder en [eiser c.s.] als huurder van het bedrijfspand,
c. dat [gedaagde c.s.] op straffe van een dwangsom en na betekening van dit vonnis wordt verboden om zich binnen een strook van één meter van het bedrijfspand te begeven,
d. veroordeling van [gedaagde c.s.] in de kosten van deze procedure.
3.1. Ter toelichting op de vordering is het volgende gesteld. [eiser c.s.] lijdt ernstige schade nu [X vof] door de acties van [gedaagden c.s.] geen klanten kan ontvangen. Hierdoor wijken klanten uit naar andere studio’s waardoor [eiser c.s.] klanten verliest. Dit heeft ook gevolgen voor de omzet en de winst van [X vof]. [B] dient eveneens te worden veroordeeld aangezien hij met [C] en [E] samenwerkt. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat [E] en [B] samen hebben besloten om het bedrijfspand met camera’s te bewaken.
3.1.1. [eiser c.s.] heeft spoedeisend belang bij zijn vorderingen om tegen herhaling van blokkades van het bedrijfspand en andere verstoringen van de bedrijfsvoering van [X vof] te kunnen optreden, zo nodig met behulp van politie en justitie. Te meer, nu herhaaldelijke verzoeken en sommaties van [eiser c.s.] om de verstoring van de rust en de blokkade van het bedrijfspand te beëindigen – gelet op de herhaling in het weekend van 5 november 2010 – geen resultaat hebben gehad.
3.2. [E] voert verweer. Na de zitting van 22 oktober 2010 heeft zij een anoniem telefoontje ontvangen, waarin haar (onder meer) is verteld dat er door [eiser c.s.] plannen zijn gemaakt om het bedrijfspand en de inventaris in de brand te steken. [E] maakt zich zorgen en praat daar veelvuldig over met [AB] c.s. Inmiddels is in samenspraak met [AB] c.s. besloten om het bedrijfspand met behulp van camera’s te beveiligen. Voorts heeft [E] – vanwege haar angst voor brandstichting – de auto van [C] voor de voordeur van het bedrijfspand geparkeerd. [E] betwist dat zij lijm in de sloten heeft gespoten, maar heeft verder geen bezwaar tegen toewijzing van de vorderingen van [eiser c.s.], aangezien zij niet de eigenaar van het bedrijfspand is.
3.3. [C] voert verweer. Hij is beheerder van het bedrijfspand en moet uit dien hoofde (onder meer) het gazon maaien. [C] heeft geen bezwaar tegen toewijzing van de vorderingen van [eiser c.s.], maar dan moet [eiser c.s.] vanaf heden zelf het gras maaien. [C] betwist verder dat hij lijm in de sloten heeft gespoten.
3.4. [B] voert verweer. Hij betwist dat hij een aandeel heeft gehad in het parkeren van de auto van [C] voor de voordeur van het bedrijfspand. Ook heeft hij geen lijm in het slot van de voordeur van het bedrijfspand gespoten of de band van de auto van [Y] lek gestoken dan wel het deurwaardersexploot op de voordeur geplakt. [B] heeft [eiser c.s.] slechts verzocht ervoor te zorgen dat hij en de bezoekers van zijn bedrijfspand op de door [X vof] gehuurde parkeerplaatsen parkeren. Hij heeft bovendien [E] en [C] verzocht de auto weg te halen, maar dit is door hen geweigerd. De advocaat van [B] heeft vervolgens contact opgenomen met [E], maar die verklaarde dat zij voor deze actie de verantwoordelijkheid zou nemen. Daarbij komt dat [B] op zondag 7 november 2010 naar Spanje is vertrokken. Uit het voorgaande volgt dat [B] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering dient jegens hem dan ook te worden afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. Een straat- of contactverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen c.q. te uiten. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.2. De stelling van [E], dat [eiser c.s.] plannen zou maken voor brandstichting in het bedrijfspand, wordt uitdrukkelijk betwist en vindt voorts ook op geen enkele wijze steun in de feiten. Verder heeft [eiser c.s.] zich ter zitting bereid verklaard om voorlopig het gras rondom het bedrijfspand te maaien, als dat nodig is. Nu [C] en [E] voor het overige geen bezwaar hebben tegen toewijzing van de vorderingen van [eiser c.s.] zullen deze zowel jegens [C] als jegens [E] worden toegewezen, met inachtneming van hetgeen hierna onder 4.4 en 4.5 zal worden overwogen.
4.3. Ten aanzien van [B] wordt als volgt overwogen. [eiser c.s.] heeft betoogd dat [B] en (onder meer) [E] bij het plegen van onrechtmatige daden samenspannen. [B] betwist dat hij een aandeel in de gedragingen van [E] heeft gehad en heeft voorts betoogd dat hij [E] en [C] heeft verzocht de auto niet voor de voordeur van het bedrijfspand te parkeren. [E] heeft evenwel verklaard dat zij veelvuldig over het bedrijfspand met (onder meer) [B] heeft overlegd, hetgeen door [B] niet is betwist. Daarbij komt dat [B], nadat [E] aan de advocaat van [B] had bevestigd dat zij de verantwoordelijkheid voor het parkeren van de auto voor het bedrijfspand op zich zou nemen, ook niets meer heeft ondernomen om een einde te maken aan deze situatie. Uit het voorgaande volgt dat [B] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende heeft gedaan om het huurgenot van [eiser c.s.] te waarborgen, alsmede zich onvoldoende van de gedragingen van [E] heeft gedistantieerd. Een en ander had, gelet op de omstandigheden van dit geval, op zijn weg gelegen nu het verstoren van het huurgenot door zijn moeder werd veroorzaakt en hij veelvuldig met haar over het bedrijfspand heeft overlegd. Derhalve zijn de vorderingen van [eiser c.s.] ook jegens [B] toewijsbaar.
4.4. Zowel het straatverbod als het contactverbod zullen worden opgelegd voor de duur van één jaar, met dien verstande dat deze pas in zullen gaan na betekening van dit vonnis. De voorzieningenrechter voegt hieraan toe dat het straatverbod per direct haar werking zal verliezen op het moment dat de huurovereenkomst tussen [AB] c.s. en [eiser c.s.] bij in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter of door partijen zelf in een eerder stadium wordt beëindigd.
4.5. De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt als na te melden.
4.6. [Gedaagde c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- explootkosten € 92,09
- vast recht 560,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.468,09
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagde c.s.], na betekening van dit vonnis, om de bedrijfsvoering van [X vof] te verstoren en [Y], [Z] te beletten ongestoord hun werkzaamheden te verrichten in het bedrijfspand aan de [adres 1] te [woonplaats]; verbiedt [gedaagde c.s.] met name om de toegang van het bedrijfspand te blokkeren met een geparkeerde auto en/of stukken aan te plakken op het bedrijfspand,
5.2. veroordeelt [gedaagde c.s.] om aan [eiser c.s.] een dwangsom te betalen van € 25.000,-- voor iedere overtreding van het in 5.1 uitgesproken verbod, tot een maximum van € 100.000,-- is bereikt,
5.3. verbiedt [gedaagde c.s.], na betekening van dit vonnis, contact op te nemen met [eiser c.s.] met uitzondering van het contact dat noodzakelijk is tussen [B] als verhuurder en [eiser c.s.] als huurders van het bedrijfspand aan de [adres 1],
5.4. veroordeelt [gedaagde c.s.] om aan [eiser c.s.] een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere overtreding van het in 5.3 uitgesproken verbod, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt,
5.5. verbiedt [gedaagde c.s.], na betekening van dit vonnis, zich te begeven binnen een strook van één meter rondom het bedrijfspand aan de [adres 1],
5.6. veroordeelt [gedaagde c.s.] om aan [eiser c.s.] een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere overtreding van het in 5.5 uitgesproken verbod, tot een maximum van € 20.000,-- is bereikt,
5.7. veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser c.s.] tot op heden begroot op € 1.468,09,
5.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. C.G. van Blaaderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2010.