RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/807 ZFW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Cyprus),
eiser,
gemachtigde mr. B.J. de Deugd,
de raad van bestuur van het College voor Zorgverzekeringen
verweerder,
gemachtigde mr R.G. van der Wissel en mr. K. Siemeling.
Verweerder heeft hij besluit van 26 april 2007 (het primaire besluit) het verzoek van eiser om toepassing van de Verordening (EEG) 1408/71 (hierna: Verordening) en de afgifte van formulier E-l21 geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 oktober 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 07/3888 AWBZ.
Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Met toepassing van artikel 6:20, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het beroep van eiser van 5 oktober 2007 mede gericht geacht tegen het besluit van 17 oktober 2007. In de uitspraak van 1 december 2008 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2007 gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 6 februari 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2010.
Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde vertegenwoordigers.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser geboren op [geboortedatum] 1926, heeft zich met ingang van augustus 1985 gevestigd te [woonplaats] op het noordelijk deel van Cyprus, door eiser aangeduid als de Turkse Republiek Noord-Cyprus. Sindsdien wordt eiser als verzekerde voor het Nederlandse ziekenfonds aangemerkt, omdat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en eisers toenmalige zorgverzekering ANOZ, nu Agis, ervan uitgingen dat eiser in Turkije woonde in plaats van in het noordelijke deel van Cyprus. Eiser ontvangt met ingang van 1991 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
1.2. Nadat hen in 2001 duidelijk was geworden dat eiser niet in Turkije woonde, maar op het noordelijke deel van Cyprus, heeft de SVB in 2003 aan eiser meegedeeld dat zijn ziekenfondsverzekering beëindigd moest worden.
1.3. Agis heeft de inschrijving van eiser als verzekerde ingevolge de Ziekenfondswet in 2003 beëindigd. Het daartegen door eiser ingestelde beroep heeft de rechtbank Utrecht bij uitspraak van 28 juni 2005 gegrond verklaard vanwege strijd met het vertrouwensbeginsel. Gelet op de zeer uitzonderlijke omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat de inschrijving van eiser als ziekenfondsverzekerde niet beëindigd mag worden en dat hij uit dien hoofde ook recht op zorgaanspraken heeft. De rechtbank komt daarbij niet toe aan de vraag of eiser op basis van het internationale recht als verzekerde moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft Agis opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen.
1.4. Op 13 oktober 2003 heeft eiser beroep ingesteld tegen de wijze waarop Agis uitvoering geeft aan de uitspraak van 28 juni 2005. Bij uitspraak van 5 april 2007 heeft de rechtbank Utrecht eisers beroep ongegrond verklaard. Hangende het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep hebben Agis en eiser overeenstemming bereikt. De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens in de uitspraak van 7 oktober 2009 het hoger beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, vanwege het ontbreken van procesbelang.
2. Standpunten van partijen
2.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen rechten kan ontlenen aan de Verordening. Bij Protocol nr. 10 bij de Toetredingsakte
(Pb L 236) is namelijk bepaald dat de invoering van het acquis communautaire in het deel van Cyprus waar eiser woont, is opgeschort. Verweerder is niet vrij om daarvan af te wijken.
2.2. In beroep heeft eiser, kort gezegd, aangevoerd dat verweerder hem een E121-formulier dient af te geven, omdat hij aanspraak maakt op verstrekkingen ten laste van Nederland op grond van de Verordening. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij in plaats van een verzekering bij Agis, zich bij een Cypriotische zorgverzekering wil kunnen inschrijven ten laste van Nederland. Eiser heeft veel problemen met Agis.
3.1. In artikel 1 van Protocol nr. 10 bij de Akte betreffende de toetreding van onder andere de Republiek Cyprus en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (de Akte) (Tb. 2003, nr. 74) wordt bepaald dat de invoering van het acquis
communautaire wordt opgeschort in de zones van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.
3.2. Uit artikel 1, tweede lid, van het Verdrag betreffende de toetreding van onder andere de Republiek Cyprus (het Verdrag) en artikel 60 van de Akte vloeit voort dat de protocollen een integrerend deel uitmaken van het Verdrag.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser woonachtig is in een zone van de Republiek Cyprus waar de invoering van het acquis communautaire is opgeschort, zoals bedoeld in artikel 1 van het Protocol nr. 10.
3.4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte naar de schorsende werking van Protocol nr. 10 bij de Akte verwijst, omdat dit Protocol geen een ieder verbindende bepalingen bevat. Het Protocol is politiek van aard en werkt slechts tussen de contractspartijen. Volgens de preambule dient de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie alle Cypriotische burgers ten goede te komen. De schorsing van de invoering van het acquis communautaire heeft tot gevolg dat de voordelen van het acquis aan de Turkse gemeenschap in Cyprus worden onthouden. Er is dus sprake van discriminatie naar afkomst, ras en geloof. Zeker nu Nederland de Turkse Republiek Noord Cyprus (TRNC) niet erkent, dient heel Cyprus te worden beschouwd als een lidstaat van de EU, aldus eiser.
3.5. Zoals onder 3.1 en 3.2 weergegeven, is in de tekst van artikel 1 van het Protocol nr. 10 bij de Akte eenduidig vastgelegd dat het acquis communautaire is opgeschort in de zones van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet het feitelijk gezag uitoefent. Een gebied waarin eiser onbetwist woonachtig is. In de preambule bij dat Protocol wordt door de Verdragsluitende partijen overwogen dat zij zich verbinden tot een algehele regeling van het vraagstuk Cyprus, in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, en dat zij inspanningen te dien einde van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties krachtig steunen. Nu een dergelijke algehele regeling van het vraagstuk Cyprus nog niet tot stand is gekomen moet de invoering van het acquis worden opgeschort in de zones van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent. Deze opschorting zal worden ingetrokken zodra het vraagstuk Cyprus is opgelost.
3.6. Zoals de advocaat-generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de conclusie van 18 december 2008 in de zaak Apostolides tegen Orams, C/420-07 heeft overwogen strekte de opschorting van de invoering van het acquis communautaire ertoe de toetreding van de Republiek Cyprus tot de EU mogelijk te maken, terwijl de onderhandeling over de hereniging nog niet met succes waren beëindigd. Er moest worden vermeden dat de Republiek Cyprus als lidstaat het gemeenschapsrecht zou schenden, omdat zij feitelijk niet in staat was de bepalingen van het acquis communautaire op het volledige territorium toe te passen.
3.7 De rechtbank overweegt dat de, door eiser aangehaalde, in de preambule neergelegde wens van de verdragsluitende partijen dat de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie alle Cypriotische burgers ten goede komt en vrede en verzoening brengt, niet in tegenspraak is met de opschorting, maar, blijkens de overige bewoordingen van de preambule, daaraan ten grondslag ligt. De rechtbank acht dit onderscheid tussen de verschillende delen van Cyprus, dat volgens eiser neerkomt op een onderscheid naar afkomst, in zoverre ook gerechtvaardigd. Zolang de opschorting gehandhaafd blijft, maakt eiser, terwijl hij woonachtig is in het noordelijk deel van Cyprus, dus geen aanspraak op toepassing van de Verordening. De politieke achtergrond, zoals door eiser uiteengezet, die ertoe heeft geleid dat er nog steeds geen sprake is van een oplossing van het vraagstuk Cyprus waardoor de opschorting nog steeds gelding heeft, doet daaraan niet af.
3.8. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser geen rechten kan ontlenen aan de Verordening. Eiser maakt op die grond dus geen aanspraak op afgifte van een formulier E-121 door verweerder.
3.9. Voor zover eiser in beroep heeft bedoeld aan te voeren dat op grond van de uitspraken van de rechtbank Utrecht door verweerder aan hem een formulier E-121 moet worden afgegeven, overweegt de rechtbank dat de uitspraken van de rechtbank Utrecht eiser slechts aanspraak geven op nationale regelingen, op grond waarvan hij als verplicht verzekerd moet worden aangemerkt en waaraan hij aanspraken op zorg kan ontlenen. De rechtbank Utrecht heeft de uitschrijving van eiser als verplicht verzekerde wegens strijd met het vertrouwensbeginsel onaanvaardbaar geacht. Het formulier E-121 bewerkstelligt de uitvoering van Europese regels, zoals die zijn neergelegd in Verordening 1408/71. Op deze Europese regels hebben de uitspraken van de rechtbank Utrecht geen betrekking, zodat eiser op grond van die uitspraken geen recht gebaseerd op Europese regels te gelde kan maken.
3.10. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, voorzitter, mrs. A.J. van Putten en H.J.M. Baldinger, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB