ECLI:NL:RBAMS:2010:BO7638

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
475813 / KG ZA 10-2134 Pee/TF
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.A.J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot erkenning en onderzoek van schilderijen toegeschreven aan Vincent van Gogh

In deze zaak heeft de eiser, eigenaar van twee schilderijen die naar zijn zeggen zijn vervaardigd door Vincent van Gogh, in kort geding gevorderd dat de voorzieningenrechter het Van Gogh Museum zal gebieden het schilderij "De arenleester" terug te plaatsen in de oeuvre catalogus van Vincent van Gogh. Daarnaast heeft de eiser gevorderd dat het museum de schilderijen "De arenleester" en "De man met de hoed" erkent als werken van Vincent van Gogh. Indien deze vorderingen niet worden toegewezen, heeft de eiser verzocht om een hernieuwd onderzoek naar de authenticiteit van de schilderijen. De voorzieningenrechter heeft de eerste twee vorderingen afgewezen, omdat in het kort geding niet kan worden vastgesteld dat de schilderijen door Vincent van Gogh zijn geschilderd. Het Van Gogh Museum heeft het recht om zijn eigen mening te vormen over de toeschrijving van de werken. De vordering tot heronderzoek is eveneens afgewezen, omdat het museum niet verplicht is om elk aangeboden werk te onderzoeken en de door de eiser aangedragen feiten onvoldoende zijn om het museum te dwingen tot nader onderzoek. De eiser heeft in de procedure aangevoerd dat het museum misbruik maakt van zijn bevoegdheid door te weigeren de werken te onderzoeken, wat volgens hem leidt tot schade en een lagere waarde van de schilderijen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het Van Gogh Museum geen rechtsplicht heeft om de werken opnieuw te onderzoeken en dat de weigering om dit te doen niet onrechtmatig is. De eiser is veroordeeld in de proceskosten van het Van Gogh Museum.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 475813 / KG ZA 10-2134 Pee/TF
Vonnis in kort geding van 16 december 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 19 november 2010,
advocaat mr. C.I. Zaad te Den Haag,
tegen
de stichting
STICHTING VAN GOGH MUSEUM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.A.M.J. Raymakers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en het Van Gogh museum worden genoemd.
1. De procedure
Vóór aanvang van de zitting van 29 november 2010 te 14.30 uur is de zaak verplaatst naar de zitting van 7 december 2010 te 10.30 uur.
Op deze zitting heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Het Van Gogh museum heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Ter zitting zijn door [eiser] de twee hierna onder 2.2 en 2.6 genoemde schilderijen getoond. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: [eiser] en mr Zaad.
Aan de zijde van het Van Gogh museum: [conservator schilderijen], conservator schilderijen (hierna [conservator schilderijen]), [hoofd afdeling onderzoek], hoofd afdeling onderzoek, mr. Raymakers en
mr. T. Fuchs (kantoorgenoot van mr. Raymakers).
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft kunstsociologie gestudeerd aan de Universiteit van Leuven en is als wetenschappelijk medewerker werkzaam geweest bij de afdeling Esthetiek en Kunstfilosofie bij de Universiteit van Amsterdam. Thans is hij kunsthandelaar en beëdigd taxateur van schilderijen uit de 17e tot en met de 20e eeuw.
2.2. Het Van Gogh Museum heeft een wetenschappelijke missie die is gericht op het verwerven en beschikbaar stellen voor wetenschap en publiek van kennis van de 19de-eeuwse kunst in zijn algemeenheid en die van het leven en werk van Vincent van Gogh in het bijzonder. Onderdeel hiervan is het verrichten van authenticiteitsonderzoek.
De man met de hoed.
2.3. In het voorjaar van 1998 heeft [eiser] bij een veiling een schilderij gekocht met een voorstelling van een man met een hoed (hierna de man met de hoed). Op dit werk prijkt onderaan de naam Vincent. [eiser] meent dat het werk vervaardigd is door Vincent van Gogh (hierna ook Van Gogh genoemd). Een kopie van de afbeelding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
2.4. In de zomer van 1998 heeft [eiser] een foto van de man met de hoed ingeleverd bij het Van Gogh museum.
2.5. Op 13 december 2000 hebben het Van Gogh museum en [eiser] een overeenkomst gesloten met betrekking tot onderzoek naar de man met de hoed.
In de overeenkomst staat voor zover van belang het volgende:
“(…)
1. Het Museum zal de door de Eigenaar ter beschikking gestelde materialen bestuderen met als doel het doen van een uitspraak aan de Eigenaar over de authenticiteit van het Werk, hierna te noemden de ‘uitspraak’. Na het ter beoordeling van het Museum benodigde onderzoek zal het Museum de Eigenaar schriftelijk de Uitspraak mededelen. (…)
3. Het Museum is gehouden bij zijn werkzaamheden redelijke zorg te betrachten, maar het Museum garandeert niet de juistheid van haar Uitspraak. (…)”
2.6. In een brief van 10 januari 2001 van [conservator schilderijen], conservator schilderijen van het Van Gogh museum, aan [eiser] staat voor zover van belang het volgende:
“(…) We hebben het door u gestuurde materiaal zorgvuldig bestudeerd, en zijn van mening dat het werk niet toegeschreven kan worden aan de kunstenaar Vincent van Gogh. De stilistische verschillen tussen dit werk en het oeuvre van Van Gogh ondersteunen onze mening. (…)”
De arenleester.
2.7. Op 2 april 2002 heeft [eiser] samen met [naam 1] in een veilinghuis voor EUR 2.000,00 het schilderij met daarop de afbeelding van een arenleester (hierna de arenleester genoemd, ook wel bekend als La Glaneuse) gekocht. [eiser] meent dat het werk vervaardigd is door Vincent van Gogh.
Een kopie van de afbeelding is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
2.8. De arenleester is opgenomen in de eerste oeuvre catalogus van Vincent van Gogh, uitgegeven in 1928, van J.B. de la Faille (hierna De La Faille), onder nummer F 23. Ook in de tweede catalogus van De la Faille, uitgegeven in 1939, is het werk opgenomen onder nummer 27 en F23.
2.9. In 1956 is het werk tentoongesteld op een Van Gogh tentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam.
2.10. In een rapport van 30 juli 1958 van [naam 2] van het Kunsthistorisch Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht met betrekking tot de arenleester staat voor zover van belang het volgende:
“(…) Na zorgvuldige bestudering ben ik tot de overtuiging gekomen, dat het stuk niet van de hand van Vincent kan zijn. Afgezien van een volkomen afwijkend kleurenschema, is ook de toets verschillend van de vroege werken, die wij uit Den Haag, Brabant en Drente kennen. Ik ken géén schilderij, dat hier onmiddellijk naast kan worden geplaatst; bij de tekeningen is geen voorstudie te vinden. De handtekening is met een karmijnachtige verf er later aan toegevoegd. Met een kwartslamp is de plek rechts onder de enige plek die iets afwijkt. Waarschijnlijk is zij ook niet met olieverf er opgezet. (…) Tegen van Gogh pleit in feite elke toets en voorts de weinig plastische vorm der lang gerekte vrouw. (…) Neemt men in aanmerking , dat wij hier te doen hebben met een schilder, die de trant van de schilders van de Haagse School volgde, dan moet men met een datering ws. wel tot 1900 of 1905 rekening houden. Een dergelijke datering acht ik niet uitgesloten voor dit schilderij, maar is deze veronderstelling juist, dan komt van Gogh dus in het geheel niet meer in aanmerking. Een technisch onderzoek van bv. Prof. Froentjes zou kunnen uitmaken of de verf van de handtekening van dezelfde consistentie is als van de rest van de verf. Wijkt deze af, wat ik vermoed, dan is het meest waarschijnlijk, dat een schets van een schilder van omstreeks 1905, later - toen tegen 1910 het werk van Van Gogh begon bekend te worden - van een valse signatuur is voorzien. (…)”
2.11. In de derde oeuvre catalogus uit 1970 is de arenleester als vals aangeduid. Als toelichting is gegeven dat het werk een valse handtekening van Van Gogh draagt.
2.12. Op 17 november 2000 hebben het Van Gogh museum en [naam 3], de toenmalige eigenaresse van de arenleester, een overeenkomst gesloten met betrekking tot onderzoek naar de arenleester.
2.13. In een brief van 3 april 2001 van [conservator schilderijen] aan [naam 3] staat voor zover van belang het volgende:
“(…) We hebben het door u gestuurde materiaal zorgvuldig bestudeerd en het werk bekeken in Amsterdam. Wij zijn van mening dat het schilderij Arenlezende vrouw (…) niet aan Vincent van Gogh kan worden toegeschreven. Onze mening wijkt niet af van de opinie van het Expertise Instituut in 1958 en van de heruitgave van De la Faille’s oeuvrecatalogus uit 1970, waar het werk onder ‘Rejected works’ is opgenomen (p. 588). De handtekening komt niet exact overeen met die Van Gogh, het koloriet is afwijkend, net als de penseelstreek, terwijl het weergegeven landschap - we zien heuvels – niet te rijmen valt met Den Haag, Brabant of Drenthe. (…)”
2.14. In 2003/2004 is het werk tentoongesteld op een Van Gogh tentoonstelling in het Breda’s museum en in 2004 op een Van Gogh tentoonstelling in Polen.
2.15. In een rapport van 13 maart 2006 van het Jägersinstituut naar aanleiding van een in opdracht van [eiser] verricht onderzoek naar de handtekening op de arenleester staat voor zover van belang het volgende:
“(…) Ingesamt geben die naturwissenschaftlichen Untersuchungen keinen Anhaltspunkt für eine wesentlich spätere Ausführung der Signatur. Es gibt kein Argument gegen eine zeitnahe Entstehung von Gemälde und Signatur.”
De man met de hoed en de arenleester.
2.16. In 2006 heeft [naam 4] (hierna [naam 4]) een studie verricht naar het werk de man met de hoed die door [eiser] in het Nederlands is vertaald en is gepubliceerd in de vorm van een boek dat is getiteld [ ]. In 2006 heeft [naam 4] eveneens een studie verricht naar het werk de arenleester die is gepubliceerd in de vorm van een boek dat is getiteld [ ], in het Nederlands vertaald door [eiser] onder de titel
De Arenleester Vincent, Den Haag, 1883.
2.17. [eiser] heeft tevergeefs diverse verzoeken aan het Van Gogh museum gedaan tot nader onderzoek van de werken.
2.18. In een brief van 13 juni 2008 van [directeur Van Goghmuseum], directeur van het Van Gogh museum, aan [eiser] staat voorzover van belang het volgende:
“(…) Het Van Gogh Museum heeft een wetenschappelijke missie die is gericht op het verwerven en beschikbaar stellen voor wetenschap en publiek van kennis van de 19de-eeuwse kunst in zijn algemeenheid en die van het leven en werk van Vincent van Gogh in het bijzonder. Onderdeel hiervan is het verrichten van authenticiteitsonderzoek. Het Van Gogh Museum heeft een wetenschappelijk belang in het doen van dergelijk onderzoek. Immers het ontdekken van een nieuw werk van de kunstenaar stelt het Van Gogh Museum en de kunsthistorische wetenschap in staat om het oeuvre van Van Gogh nog beter te kunnen interpreteren. Het is echter zeldzaam dat er een nieuw werk aan het oeuvre van Van Gogh kan worden toegevoegd.
De procedure die het Van Gogh Museum hanteert is, in tegenstelling tot hetgeen u op stellige wijze beweert, zorgvuldig. Een team van experts onderzoekt en bekijkt aan de hand van het kwalitatief-hoogstaand fotomateriaal of verder onderzoek noodzakelijk is. De aanvrager wordt op de hoogte gesteld van de procedure en stemt hier middels een contract mee in. Hierbij dient gesteld te worden dat het bij het oordeel over het werk alleen gaat om de mening van het Van Gogh Museum. Het staat de aanvrager vrij om de mening van andere experts te vragen. De mening van het Van Gogh Museum wordt op strikt vertrouwelijke basis aan de aanvrager gecommuniceerd, conform het contract. Het Van Gogh Museum communiceert daarover in principe niet met derden. (…)
Op basis het geleverde materiaal en refererend aan de voorwaarden in het contract, berichtte het museum u op 10 januari 2001 dat het van mening was ‘dat het werk niet toegeschreven kan worden aan de kunstenaar Vincent van Gogh. De stilistische verschillen tussen dit werk en het oeuvre van Van Gogh ondersteunen deze mening.’
Op 19 november 2007 verzocht u het museum opnieuw om het in uw bezit zijnde schilderij te onderzoeken. Bij dit verzoek waren ‘niet digitale kleurenfoto’s, een CD-rom met digitale beelden, en een onderzoek van de hand van Dhr. [naam 4] bijgesloten. (…)
Een team van experts heeft desondanks het toegestuurde materiaal nogmaals beoordeeld, waaronder het door u aangedragen onderzoek van de door u als ‘uitstekende Vincent-expert’ getypeerde [naam 4]. Dit materiaal geeft het Van Gogh museum echter geen aanleiding om haar mening, zoals in haar brief van 10 januari 2001, te herzien. (…)”
2.19. In een brief van 3 juli 2008 van [directeur Van Goghmuseum], voornoemd, aan
[naam 5] van Pro Justitia, een door [naam 1] ingeschakelde rechtshelper,
staat voorzover van belang het volgende:
“(…) Uit ons dossier komt naar voren dat het Van Gogh Museum reeds in een brief d.d. 3 april 2001 haar mening heeft gegeven over het kunstwerk dat momenteel in bezit is van uw cliënt dhr. [naam 1]. Het door uw cliënt geleverde boekwerk van de hand van de dhr. [naam 4] geeft het Van Gogh Museum geen aanleiding deze mening te herzien. (…)”
2.20. In artikel 5 van de code van de International Council of Museums (ICOM) staat het volgende:
“MUSEUMS HOLD RESOURCES THAT PROVIDE OPPORTUNITIES FOR OTHER PUBLIC SERVICES AND BENEFITS.
Principle
Museums utilise a wide variety of specialisms, skills en physical resources that have a far broader application than in the museum. This may lead to shared resources or the provision of services as an extension of the museum’s activities. These should be organised in such a way that they do not compromise the museum’s stated mission.”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - primair het Van Gogh museum te gebieden de arenleester terug te plaatsen in de oeuvre catalogus van Vincent van Gogh en subsidiair het Van Gogh museum te gebieden de arenleester en de man met de hoed op basis van het door [eiser] uitgevoerde onderzoek te erkennen als vervaardigd door Vincent van Gogh. Meer subsidiair vordert [eiser] het Van Gogh museum te gebieden hem toe te laten tot haar expertise en faciliteiten en haar te gebieden kundig onderzoek te doen naar de echtheid van voornoemde werken, een en ander in samenspraak met [eiser] en met een gedegen onderbouwing van haar bevindingen.
3.2. [eiser] stelt hiertoe het volgende.
Het Van Gogh museum heeft geen onderzoek uitgevoerd naar de man met de hoed. Zij heeft alleen maar de foto van dit werk bestudeerd. Dit is niet het onderzoek dat partijen waren overeengekomen. Experts van de voorganger van het Van Gogh museum, het zogenaamde Expertise Instituut, hebben elkaar tegengesproken op onder meer de essentiële stilistische kenmerken van het werk. Bij enkele hoogleraren bestaan daarnaast positieve meningen over het werk, in die zin dat zij het werk aan Vincent van Gogh toekennen. Het Van Gogh museum bleek hiervan niet op de hoogte. Het werk de arenleester is ook niet goed onderzocht door het Van Gogh museum. Het werk is wel in het Van Gogh museum geweest, maar het onderzoek is niet deskundig uitgevoerd. Het Van Gogh museum baseert zich slechts op het onderzoek van [naam 2] uit 1958.
Bij de aankoop van de arenleester is [eiser] in het bezit gesteld van een rapport van A.A. Plasschaert uit 1926 die als Van Gogh deskundige heeft verklaard dat dit werk een authentieke Van Gogh is. Ook Van Gogh deskundige Prof. dr. [Van Goghdeskundige] (hierna [Van Gogh deskundige]) heeft verklaard geen aanleiding te zien het werk niet als een echte Van Gogh aan te merken. [Van Gogh deskundige] heeft onomstotelijk vastgesteld dat het werk uit de Hollandse periode moet stammen omdat de geschilderde figuur duidelijk Sien Hoornik voorstelt. Sien Hoornik is de vrouw met wie Van Gogh 18 maanden heeft samengeleefd aan de Schenkkade te Den Haag. De brief van [conservator schilderijen] van 3 april 2001 - weergegeven bij de feiten onder 2.13 - is slechts een herhaling van de stellingname van [naam 2] - weergegeven bij de feiten onder 2.10 - en duidt erop dat er geen zelfstandig onderzoek naar de arenleester is verricht. De handtekening is niet opnieuw onderzocht, het doek waarop de voorstelling is aangebracht is niet onderzocht (het karton van kunsthandel Jacob de Vries was nog geheel in tact) en er is geen verfanalyse gemaakt. [eiser] is zelf actief onderzoek gaan doen naar het werk. Het Jägers Instituut te Bornheim (Duitsland) heeft onderzoek gedaan en daaruit bleek dat de signatuur op het werk authentiek is en kort na voleinding van het werk is geplaatst, alsmede dat de exacte kleur van de verf van de handtekening ook elders in het werk voorkomt. Ook restaurateur [restaurateur] heeft onder de UV lamp geconstateerd dat de handtekening authentiek was. In 2002 heeft [Van Gogh expert], Van Gogh expert, geconstateerd dat de handtekening op het werk nat op nat gezet moet zijn. In 2003 is [eiser] in contact gekomen met [naam 4], een wereldvermaarde Van Gogh expert. [naam 4] heeft grondig onderzoek gedaan naar de man met de hoed en de arenleester en heeft [eiser] overtuigd van de authenticiteit van de werken. [naam 4] heeft via de colorietmetrische methode geobserveerd dat de signatuur op de arenleester authentiek is en op minimaal vijf plaatsen in het werk de kleur van de signatuur terugkomt. Er zijn gedetailleerde foto’s gemaakt van het werk door het gerenommeerde instituut Lumiere Technologie in Parijs waarbij een vingerafdruk en een kleine haar in beeld zijn gekomen. Thans is dr. [naam 6], van de universiteit Tilburg, die een computeralgoritmen-programma heeft ontwikkeld, dat kleur en penseelstreken kan herkennen, voornemens een onderzoek te gaan doen naar beide voornoemde werken.
Al dit deugdelijke onderzoek naar beide werken staat in schril contrast met het beperkte onderzoek van het Van Gogh museum, aldus [eiser].
3.3. Het Van Gogh museum maakt volgens [eiser] misbruik van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW door te weigeren nader onderzoek naar de werken te doen. Het Van Gogh museum is de enige autoriteit op het gebied van onderzoek naar de werken van Vincent van Gogh. Zonder erkenning door het Van Gogh museum wordt een schilderij niet als een “Van Gogh” in de kunstwereld erkend. Het Van Gogh museum is ook bevoegd tot het uitvoeren van onderzoek. Dit blijkt ook uit de ICOM normen en haar eigen doelstellingen. [eiser] mocht verwachten dat het Van Gogh museum bereid was zijn werken te onderzoeken. De vrijheid die het Van Gogh museum heeft haar kennis en autoriteit naar eigen goeddunken te gebruiken, wordt beperkt door het recht dat [eiser] heeft om te weten of zijn werken authentiek zijn. Het handelen van het Van Gogh museum is in strijd met de redelijkheid en billijkheid en heeft geen ander doel dan [eiser] te benadelen. [eiser] stelt verder dat het Van Gogh museum in strijd handelt met de zorgvuldigheid die zij als monopolist op grond van artikel 6:162 BW in acht dient te nemen waardoor hij schade lijdt. Zonder de erkenning door het Van Gogh museum hebben de beide schilderijen in de praktijk niet de geldelijke waarde die ze als “Van Goghs” toekomt. Het Van Gogh museum handelt dan ook onrechtmatig jegens [eiser]. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij de vordering omdat hij door de jarenlange tegenwerking van het Van Gogh museum in financiële problemen is geraakt en gedwongen is de arenleester op korte termijn te verkopen voor een substantieel lager bedrag dan na onderzoek door het Van Gogh museum zou kunnen worden bereikt. Er is een belangstellende voor de aankoop van de arenleester, die op korte termijn wil beslissen. [eiser] kan het slepende conflict met het Van Gogh museum ook geestelijk niet langer dragen en heeft ook in die zin een spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vorderingen.
3.4. Het Van Gogh museum voert verweer. Hierop wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het primair en subsidiair gevorderde kan alleen worden toegewezen als onomstotelijk vast is komen te staan dat de man met de hoed en de arenleester door Vincent van Gogh zijn geschilderd. In dit kort geding kan dat echter niet worden vastgesteld. Toewijzing van dit deel van de vorderingen zou bij deze stand van zaken betekenen dat de voorzieningenrechter, die ter zitting de beide kunstwerken kort onder ogen heeft gehad, op grond van een zeer beperkt onderzoek en zonder te behoren tot de deskundigen die zich een oordeel zouden mogen en kunnen aanmeten over de toeschrijving van de getoonde schilderijen, zijn oordeel over de toeschrijving van de kunstwerken in de plaats zou stellen van het oordeel van de deskundigen van het Van Gogh museum, en die deskundigen zou dwingen hun oordeel te herzien. Een voorzieningenrechter vermag veel, dit echter niet. Ook niet indien vast zou staan dat sommige deskundigen, anders dan de deskundigen van het Van Gogh museum, de kunstwerken wel aan Van Gogh toeschrijven. Aan de deskundigen van het Van Gogh museum en aan het Van Gogh museum zelf in navolging van de eigen deskundigen komt een eigen oordeel toe. Noch [eiser], noch de voorzieningenrechter kan de deskundigen in die vrijheid van meningsvorming en meningsuiting beperken. Het primair en subsidiair gevorderde wordt reeds om die reden afgewezen.
4.2. Resteert het meer subsidiair gevorderde gebod om [eiser] (opnieuw) toe te laten tot de expertise en de faciliteiten van het Van Gogh museum, alsmede het gebod nader, en dit keer kundig, onderzoek naar de beide werken te doen. Uit de brief van [directeur Van Goghmuseum], directeur van het Van Gogh museum, volgt dat het museum zich richt op het verwerven en beschikbaar stellen voor wetenschap en publiek van kennis van de 19de-eeuwse kunst in zijn algemeenheid, en die van het leven en werk van Vincent van Gogh in het bijzonder. Onderdeel hiervan is het verrichten van authenticiteitsonderzoek. Hoewel het Van Gogh museum onder meer het verrichten van authenticiteitsonderzoek voor derden als doelstelling heeft, staat het haar in beginsel vrij deze diensten aan derden al dan niet te verlenen. Derden kunnen aan de eigen doelstelling van het Van Gogh museum geen rechten ontlenen. Er bestaat dus geen rechtsplicht voor het Van Gogh museum tegenover iedere derde om tot (diepgaand) onderzoek van een aangeboden werk over te gaan. Dat het Van Gogh museum een toonaangevend en een belangrijke autoriteit op het gebied van de 19de-eeuwse kunst en in het bijzonder van het werk van Vincent van Gogh is, maakt dit niet anders. Haar positie schept niet - anders dan [eiser] kennelijk meent - een plicht jegens iedere derde, althans jegens iedere derde die de overtuiging heeft in het bezit te zijn van een werk van Van Gogh, tot het doen van (nader) onderzoek naar elk object dat volgens de aanbieder een werk van Van Gogh is. Dit neemt niet weg dat er omstandigheden kunnen zijn waaronder het - gelet op de doelstelling en de bijzondere maatschappelijke positie van het Van Gogh museum -, in aanmerking nemend het belang van degene die meent in het bezit te zijn van een werk van Van Gogh, onzorgvuldig en daarom onrechtmatig kan zijn als het Van Gogh museum weigert een bepaald werk in onderzoek te nemen. Dergelijke omstandigheden moeten in een kort geding worden gesteld en aannemelijk worden gemaakt. Ter zitting heeft het Van Gogh museum er op gewezen altijd open te staan voor nieuwe inzichten en dat het ook in haar eigen belang is nieuw werk van Van Gogh te erkennen, maar dat zij in onderhavige zaak geen wetenschappelijk verantwoorde kunsthistorische aanwijzing heeft op grond waarvan zij na het eerdere onderzoek opnieuw onderzoek naar de werken wil doen.
4.3. Met betrekking tot de man met de hoed staat vast dat het Van Gogh museum eind 2000 of begin 2001 op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst de gebruikelijke eerste selectiemethode op het werk heeft toegepast. Dit is gedaan door het werk te beoordelen aan de hand van een foto. Het Van Gogh museum heeft op grond hiervan geen aanleiding gezien het werk nader te onderzoeken. Het werk is dan ook niet in het Van Gogh museum geweest. Als reden voor het beperkte onderzoek van het werk wordt door het Van Gogh museum genoemd dat al op grond van de foto kan worden vastgesteld dat de stilistische verschillen tussen dit werk en het oeuvre van Van Gogh te groot zijn. Het Van Gogh museum heeft aangevoerd dat in teamverband naar een foto van het werk is gekeken en dat daarbij is gelet op de penseelstreek, kleur, motief, compositie, handtekening en het totale beeld van een werk. Op basis van jarenlange opgedane kennis en bundeling van ervaring kon dan ook op grond van een foto een eerste oordeel worden gegeven.
Aannemelijk is dat het onderzoek op de gebruikelijke, en met [eiser] overeengekomen wijze door de deskundigen van het Van Gogh museum is uitgevoerd. Dat [eiser], zich beroepend op zijn eigen onderzoek en deskundigheid, van oordeel is dat het onderzoek in 2000/2001 gebrekkig is geweest, is geen grond het Van Gogh museum thans te verplichten hernieuwd onderzoek te doen. Mogelijk zou dit anders kunnen zijn indien nadien aanwijzingen van betekenis met betrekking tot het werk aan het licht zijn gekomen die erop duiden dat het werk afkomstig zou kunnen zijn van Van Gogh. Het zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan moeten gaan om oordelen van (andere, in de kunstwereld als zodanig erkende) deskundigen, gebaseerd op nieuw onderzoek van het werk, ondersteund door documenten of resultaten van nieuw technisch onderzoek. De enkele omstandigheid dat het werk uit de tijd van Vincent van Gogh afkomstig zou zijn of dat deskundigen verschillende opvattingen over het werk hebben is daartoe niet voldoende. Evenmin kan de visie van [naam 4], wiens deskundigheid door het Van Gogh museum minder hoog wordt geacht dan door [eiser] wordt gesteld, het Van Gogh museum tot verdergaand onderzoek verplichten.
Het Van Gogh museum heeft immers blijkens de brief van 13 juni 2008 - weergegeven bij de feiten onder 2.18 - kennis genomen van diens bevindingen en heeft gemotiveerd aangegeven daarin geen reden gezien nader onderzoek te doen. Op vele punten heeft [naam 4] een ander inzicht op dit werk dan de deskundigen van het Van Gogh museum. [naam 4] richt zich volgens het Van Gogh museum met name op details in het werk. Het Van Gogh museum heeft ook naar het totaalbeeld van het werk gekeken. Het staat het Van Gogh museum vrij een eigen oordeel te hebben over de betekenis van het onderzoek van [naam 4] en daarin geen voldoende aanwijzing te zien om het oordeel over dit werk te herzien en nader onderzoek naar dit schilderij te doen. Het is niet aan de voorzieningenrechter het gemotiveerde oordeel van het Van Gogh museum over de betekenis van de mening van [naam 4] over dit werk te corrigeren. Mogelijk kan verder onderzoek in een bodemzaak tot andere conclusies leiden, maar in een kort geding is daarvoor geen plaats.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat het gevraagde gebod tot hernieuwd onderzoek van het werk de man met de hoed niet toewijsbaar is.
4.4. Met betrekking tot de arenleester staat vast dat het Van Gogh museum daar verdergaand onderzoek naar heeft verricht dan naar de man met de hoed. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op grond van een overeenkomst tussen het Van Gogh museum en de vorige eigenaar van het schilderij. Het schilderij is door de vorige eigenaar naar het Van Gogh museum gebracht en aldaar in teamverband bekeken en op de gebruikelijke wijze onderzocht. Aannemelijk is dan ook dat toentertijd een gedegen en deskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Van het Van Gogh museum kan niet worden verwacht dat zij periodiek het werk opnieuw gaat onderzoeken. Tenzij er serieuze nieuwe aanwijzingen zijn dat het schilderij afkomstig is van Vincent van Gogh, is het Van Gogh museum niet gehouden op de dringende verzoeken van [eiser] tot nader onderzoek in te gaan. Ook voor dit werk geldt dat een dergelijke aanwijzing slechts kan voortkomen uit oordelen van deskundigen, ondersteund door documenten of resultaten van nieuw technisch onderzoek. Bij de arenleester is het met name de signatuur van de schilder die tot verschil van mening heeft geleid. Het werk stond in 1928 en 1939 als werk van Vincent van Gogh in de oeuvre catalogus opgenomen. In 1970 is het werk als vervalst werk (valse handtekening) in de oeuvre catalogus opgenomen. Het Van Gogh museum heeft het oordeel van [naam 2] uit 1958 overgenomen, inhoudende dat de handtekening pas later op het werk is gezet en is vervalst. Verder stelt het Van Gogh museum dat het koloriet op het werk afwijkend is, net als de penseelstreek, en dat het weergegeven landschap op het werk niet te rijmen valt met Den Haag, Brabant of Drenthe. [eiser] kan zich niet neerleggen bij deze constateringen en stelt ten eerste dat de handtekening niet goed is onderzocht, evenals het doek en dat er geen verfanalyse is opgemaakt. In het kort stelt [eiser] dat uit het onderzoek van het Jägersinstituut volgt dat de signatuur wel authentiek is, kort na voleinding op het schilderij is geplaatst en de exacte kleur van de verf van de handtekening ook elders in het werk voorkomt.
In het onderzoek van het Jägersinstituut wordt weliswaar geconcludeerd dat op grond van natuurwetenschappelijk onderzoek er geen aanknopingspunten zijn dat de signatuur (veel) later is geplaatst dan ten tijde van de voltooiing van het werk, maar dit onderzoek geeft geen uitsluitsel over de vraag wie het werk heeft geschilderd en van de signatuur heeft voorzien. Evenmin geven daarvoor uitsluitsel de door [eiser] genoemde constateringen van mevrouw [Van G[Van Gogh expert], bij grondige aanschouwing van het werk, dat de handtekening nat op nat gezet moet zijn en dat de afbeelding gelijkt op Sien Hoornik, de vriendin van Van Gogh. Daaruit blijkt niet dat mevrouw [Van Gogh expert] de verdergaande mening is toegedaan dat het werk ook door Van Gogh is geschilderd. Bij de beoordeling van de opmerkingen van het Jägersinstituut en van mevrouw [Van Gogh expert] kan er niet aan worden voorbijgegaan dat het Instituut Collectie Nederland op grond van een opdracht van het Breda’s museum in 2004 op grond van destructief onderzoek (zie het ICN rapport van 3 januari 2005, door [eiser] ter zitting overgelegd) tot de volgende conclusies is gekomen:
“Het schilderij ‘De arenleester’, voorstellende een arenraapster in een glooiend landschap, is gesigneerd met ‘Vincent’. De vraag van de opdrachtgever was of de samenstelling van de verf gebruikt voor de signatuur overeenkomsten vertoont met de samenstelling van de verven gebruikt voor de voorstelling.
De verf gebruikt voor de handtekening blijkt niet exact gelijk te zijn aan de verf gebruikt voor de rode jurk van de arenraapster. Beide verven bevatten weliswaar rode oker als het voornaamste pigment, maar de grootte, de mate van transparantie en de kleur van de okerdeeltjes zijn verschillend in de twee verven. Tevens is de chemische samenstelling van de verven verschillend. De verf gebruikt voor de handtekening bevat minder aluminium en silicium dan de verf gebruikt voor de rode jurk. Ook bevat de verf gebruikt voor de handtekening krijt; een pigment dat niet werd teruggevonden in de verf gebruikt voor de rode jurk.
Alle in het schilderij ‘De arenleester’ geïdentificeerde pigmenten waren in 1883, de veronderstelde datering van het schilderij, voorhanden. Op het schilderij zijn geen pigmenten aangetroffen die pas na deze datum werden toegepast.”
[eiser] kan zich overigens nog niet op een onderzoek van dr. [naam 6] naar de handtekening op het werk beroepen, reeds omdat dit onderzoek nog niet is aangevangen. [eiser] heeft er ook nog op gewezen dat het Van Gogh museum het doek van het werk had moeten onderzoeken. Het is echter niet aan [eiser] te bepalen hoe de deskundigen van het Van Gogh museum hun onderzoek moeten inkleden. Ook indien kan worden aangenomen dat - zoals [eiser] stelt - het doek inderdaad dateert van vóór 1902 dan kan daar echter niet de gevolgtrekking aan worden verbonden dat het werk van Van Gogh afkomstig moet zijn. Immers het is hoogst aannemelijk dat ook andere schilders op vergelijkbare doeken uit die tijd hebben geschilderd. Ter zitting heeft [conservator schilderijen] nog verklaard dat het werk naar zijn mening niet afkomstig is van Van Gogh. Volgens [conservator schilderijen] is de penseelstreek te dun en is de voorstelling van het werk niet te duiden zoals [eiser] dat doet. [eiser] meent dat de vrouw op de afbeelding Sien Hoornik is, de vrouw met wie Van Gogh in zijn Haagse periode heeft samengeleefd en dat het landschap een Hollands landschap te Loosduinen betreft. [conservator schilderijen] betwist dat het landschap als een Hollands Landschap is te duiden en wijst er nog op dat er geen vergelijkbare tekeningen of schilderijen van Van Gogh voorhanden zijn. De omstandigheid dat er deskundigen zijn die uit eigen onderzoek concluderen dat er wel aanwijzingen zijn dat de handtekening in die zin authentiek is dat deze (nagenoeg) gelijk met de totstandkoming van het werk daarop is geplaatst, maakt in het licht van het verdergaande onderzoek dat het Van Gogh museum reeds heeft gedaan nog niet dat de opvatting van die deskundigen een aanwijzing is op grond waarvan het Van Gogh museum op grond van haar eigen doelstelling hernieuwd onderzoek moet doen. Er is op dit punt een verschil in zienswijze, waarin het Van Gogh museum een eigen afweging toekomt ter beantwoording van de vraag of zij al dan niet bereid is het werk opnieuw te onderzoeken. Dat die afweging anders uitvalt dan [eiser] wenst, maakt die afweging niet onzorgvuldig en de weigering tot hernieuwd onderzoek over te gaan niet onrechtmatig.
4.5. [eiser] heeft zich er nog op beroepen dat het Van Gogh museum misbruik zou hebben gemaakt van een bevoegdheid als bedoeld in art. 3.13 BW door te weigeren de werken nader te onderzoeken. Nu hiervoor is vastgesteld dat het Van Gogh museum geen rechtsplicht daardoor heeft geschonden valt niet in te zien welk misbruik van welke bevoegdheid het Van Gogh museum zou hebben gemaakt, zodat ook deze stelling niet tot toewijzing van de vorderingen kan leiden.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Van Gogh museum worden begroot op:
- vast recht EUR 560,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.376,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. Weigert de gevraagde voorzieningen.
5.2. Veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van het Van Gogh museum tot op heden begroot op EUR 1.376,00.
5.3. Verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2010.