Parketnummer: 13/447104-07 (PROMIS)
Datum uitspraak: 8 november 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E.J. van Tilburg en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. E.M. Fortuin en
door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is in zes feiten - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 1 april 2006 tot en met 30 januari 2007 heeft schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een zestal collega’s bij een filiaal van supermarkt C1000 te Amsterdam, onder andere door hen tegen hun wil te betasten, aan te raken dan wel vast te pakken.
De volledige tenlastelegging bevindt zich als bijlage achter dit vonnis, welke geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het in het onder 1 tenlastegelegde meermalen vermelde “[naam 3]” als “[naam 3]”, aangezien hier sprake is van een kennelijke verschrijving. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft namens verdachte – reeds als preliminair verweer – een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), te meer nu hier sprake is van een strafzaak tegen een (destijds) minderjarige.
De officier van justitie heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat de overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid moet leiden, maar tot uitdrukking moet komen in een op te leggen straf.
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
De Hoge Raad (HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358) heeft vastgesteld dat in een zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen wordt toegepast, als uitgangspunt heeft te gelden dat de zaak in eerste aanleg binnen zestien maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, behoort te zijn afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaak de termijn is aangevangen op de dag dat verdachte is aangehouden, te weten 30 januari 2007 en dat heden 8 november 2010 de zaak in eerste aanleg wordt afgedaan. Zodoende zijn ruim vijfenveertig maanden verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn betekent van negenentwintig maanden.
De rechtbank overweegt voorts dat de Hoge Raad in het hiervoor reeds genoemde arrest heeft bepaald dat overschrijding van de redelijke termijn niet langer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leidt. Daarnaast heeft De Hoge Raad (HR 30 maart 2010, LJN: BL3228) bevestigd dat een dergelijke overschrijding ook in zaken waar het strafrecht voor jeugdigen wordt toegepast, evenals bij volwassenen, niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank heeft derhalve vastgesteld dat, ondanks dat in onderhavige zaak sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar vervolging. De rechtbank zal de door de Hoge Raad bepaalde algemene regel toepassen, dat mocht er tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten worden gekomen, het nadeel dat verdachte heeft ondervonden van de termijnoverschrijding zal worden verdisconteerd in een eventueel op te leggen straf.
De rechtbank heeft tenslotte vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Naar het oordeel van de rechtbank bevindt zich in het dossier, naast de aangiften, onvoldoende (steun)bewijs op grond waarvan wettig en overtuigend is vast te stellen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2, 3, 4, 5, en 6 tenlastegelegde.
De rechtbank acht derhalve, met de officier van justitie en de raadsvrouw, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2, 3, 4, 5, en 6 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit kan op basis van de aangifte, de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] en de “stills” van de camerabeelden, waarop te zien is dat er geen afstand is tussen de aangeefster en verdachte. De wisselende verklaringen van verdachte maken zijn standpunt, dat er niets ontuchtigs heeft plaatsgevonden en hij slechts achter aangeefster aan liep, ongeloofwaardig.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, evenals de overige tenlastegelegde feiten, ook het onder 1 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van de aangeefster is onbegrijpelijk. De wetenschap van [naam 2] is van horen zeggen en op de “stills” van de camerabeelden is niets ontuchtigs waar te nemen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De beoordeling van de bewijsmiddelen.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden .
Op 19 januari 2007 is [naam 3] (hierna ook “[naam 3]”) aan het werk bij de C1000 aan de [ ] te Amsterdam. Verdachte is daar op dat moment ook aan het werk. [naam 3] en verdachte zijn collega’s . Tussen 18:00 en 19:00 uur gaat [naam 3] naar het toilet bij de personeelskantine. Op het moment dat [naam 3] van het toilet komt ziet zij, door het raam van de kantinedeur verdachte staan. [naam 3] wil de deur open doen, maar verdachte duwt deze dicht en houdt de deur tegen. Verdachte zegt tegen [naam 3] “ik ben van de politie en ik moet controleren of je niets gestolen hebt”. Zij moet haar handen tegen de muur zetten. [naam 3] vraagt aan verdachte wat de bedoeling is. Verdachte pakt [naam 3] van achteren bij haar zij vast met zijn beide handen. Verdachte duwt [naam 3] tegen het keukenblok aan. Verdachte pakt haar beide polsen vast terwijl hij achter haar staat. Verdachte brengt haar handen, met zijn handen omvat, naar de afzuigkap boven het keukenblok. [naam 3] blijft vragen wat de bedoeling is. Verdachte pakt beide handen van [naam 3] en houdt deze gedrukt tegen de wasemkap. [naam 3] vraagt aan verdachte waar hij mee bezig is en zegt dat zij dit niet wil. [naam 3] voelt dat verdachte vervolgens met zijn beide handen aan haar buik zit en met zijn beide handen naar boven gaat naar haar beide borsten. [naam 3] voelt dat verdachte zijn volle handen vol op haar borsten legt en zo haar borsten omvat. [naam 3] verweert zich en verdachte houdt op. [naam 3] vraagt waarom verdachte dit deed. Verdachte vraagt aan [naam 3] om niets aan haar vriend [naam 2] te vertellen. Verdachte zegt dat [naam 3] toch de schuld zal krijgen en niet hij . Direct na het incident gaat [naam 3] naar haar vriend [naam 2] . [naam 2] ziet dat [naam 3] overstuur is en huilt . Als hij vraagt wat er aan de hand is, vertelt [naam 3] aan hem wat verdachte bij haar heeft gedaan. [naam 3] vertelt haar verhaal diezelfde dag, 19 januari 2007, ook aan de hoofdcaissière [naam 1] die het vervolgens weer vertelt aan bedrijfsleider [bedrijfsleider] .
[naam 1] verklaart dat er camera’s hangen op de plaats waar het incident volgens [naam 3] heeft plaatsgevonden. Op de “stills” van de camerabeelden is te zien dat een persoon, zijnde verdachte, vanaf de kluisjes richting de keuken loopt. Ook [naam 3] is op de beelden te zien. Beiden bevinden zich enig moment in de keuken, waarna eerst [naam 3] en later verdachte de ruimte verlaten . Op één “still” is te zien dat verdachte zeer dicht achter [naam 3] staat .
De aangifte van [naam 3] is gedetailleerd en blijkt consistent, wanneer zij nogmaals wordt gehoord in aanwezigheid van de raadsvrouw. De aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van [naam 1], [bedrijfsleider] en [naam 2]. Daarbij is op de “stills” van de camerabeelden te zien dat verdachte en [naam 3] zich samen bevinden in gang en kantine en dat verdachte op enig moment zeer dicht achter [naam 3] staat. Verdachte heeft aanvankelijk bij de politie verklaard dat hij [naam 3] slechts is tegengekomen bij de kantine. Als verdachte bij de rechter-commissaris wordt geconfronteerd met de “stills”, verklaart verdachte dat hij en [naam 3] daarop te zien zijn en dat hij [naam 3] bij haar zij heeft gepakt en haar naar voren heeft geduwd .
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de samenhang tussen het bovenstaande wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [naam 3] op 19 januari 2007 te Amsterdam. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ter terechtzitting heeft verdachte naar voren gebracht dat hij [naam 4] heeft gesproken. Zij heeft destijds ook in concept aangifte gedaan tegen verdachte. Zij zou dit gedaan hebben omdat dit aan haar werd gevraagd door de andere aangeefsters. Volgens [naam 4] zou sprake zijn van een door de aangeefsters gesmeed complot tegen hem, aldus verdachte. Verdachtes standpunt is dan ook dat aangeefsters een complot tegen hem hebben gesmeed. Een reden voor een dergelijk complot heeft verdachte niet kunnen geven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ter onderbouwing van het bestaan van een complot een (getuige)verklaring van [naam 4] op verzoek van de verdediging, voor de hand had gelegen. De raadsvrouw heeft aangegeven dat een (schriftelijke) verklaring van [naam 4] niet relevant zou zijn, dan wel niets extra’s zou bijdragen. Daarbij blijkt volgens haar uit het dossier dat [naam 4], nadat zij een conceptverklaring had afgelegd, heeft afgezien om verdere aangifte tegen verdachte te doen. Mocht de rechtbank het eventueel nodig vinden haar alsnog te horen, dan dient dit op een volgende terechtzitting plaats te vinden, in welk geval de zaak zal moeten worden aangehouden, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat voor zover de raadsvrouw heeft verzocht tot het horen van [naam 4] als getuige, zij aan het oordeel van de rechtbank heeft overgelaten of dit noodzakelijk is. De rechtbank overweegt ter zake dat verdachte zijn standpunt dat de aangeefsters een complot tegen hem hebben gesmeed niet verder heeft onderbouwd. Daarbij komt dat de rechtbank geen van de verklaringen van de aangeefsters voor het bewijs gebruikt, met uitzondering van die van [naam 3] . De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van deze verklaring, zoals in rubriek 4 uiteengezet, te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het horen van getuige [naam 4] geen noodzaak heeft en verdachte hierdoor niet in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 januari 2007 te Amsterdam door geweld en/of andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheden [naam 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- betasten van de buik en de borsten van die [naam 3]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden uit het
- volgen van die [naam 3] naar de toiletten en
- (vervolgens) tegenhouden van die [naam 3] en de doorgang te belemmeren door voor haar te gaan staan en de deur te sluiten en
- (vervolgens) vastpakken van die [naam 3] en
- (vervolgens) tegen het keukenblok duwen van die [naam 3] en
- (vervolgens) vastpakken van de polsen van die [naam 3] en die polsen met zijn, verdachtes, handen omvat tegen de afzuigkap boven het keukenblok gelegd en geduwd en geduwd gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een leerstraf (seksualiteit) voor de duur van 25 uren, voor het geval dat de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 12 dagen, met aftrek van de reeds door verdachte verrichtte uren. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 2, 3, 4, 5, en 6 tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat verdachte van alle tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam (hierna te noemen: de Amsterdamse oriëntatiepunten). Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door een first offender.
In de onderhavige zaak gelden de volgende oriëntatiepunten. Het betreft een feitelijke aanranding van de eerbaarheid door een first offender, waarbij sprake is van het aanraken en betasten van de billen en borsten. Als uitgangspunt voor strafoplegging hiervoor geldt dat een taakstraf voor de duur van 32 uren zal worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Hij heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden door haar ongevraagd en ongewild vast te pakken en onder meer haar billen en borsten te betasten.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank heeft reeds in rubriek 2 vastgesteld dat er in de onderhavige zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Immers zijn tot op heden ruim vijfenveertig maanden verstreken te rekenen vanaf de dag dat verdachte is aangehouden. Nu volgens de Hoge Raad als uitgangspunt heeft te gelden dat een dergelijke zaak in eerste aanleg in principe binnen zestien maanden behoort te zijn afgedaan, betekent dit dat in de onderhavige zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van negenentwintig maanden.
Verdachte had ten tijde van het tenlastegelegde slechts de leeftijd van vijftien jaren, terwijl hij verdacht werd van zeer ernstige feiten. Juist onder deze omstandigheden is een voortvarende afdoening van de zaak noodzakelijk. Dit in het kader van de rechtszekerheid van de minderjarige, maar even zozeer om voldoende recht te doen aan de pedagogische effecten die het jeugdstrafrecht tevens mee hoort te brengen.
De rechtbank overweegt dat de overschrijding van de redelijke termijn grotendeels te wijten is aan het gebrek aan voortvarendheid van de rechtbank en het openbaar ministerie. Zo heeft het realiseren van de verhoren van de getuigen [naam 3] en [naam 8] door de rechter-commissaris onnodig lang op zich laten wachten. Ook is gebleken dat volgens het openbaar ministerie de zaak in november 2009 zittingsgereed was en er voor een verdere langdurige vertraging van het aanbrengen van de zaak geen reden was. De rechtbank wil hierbij wel opmerken dat ook de raadsvrouw in deze een belangrijke taak had om de belangen van haar minderjarige cliënt te behartigen en waar nodig ook actie had kunnen ondernemen.
Zoals reeds in rubriek 2 is aangegeven, geldt bij een overschrijding van de redelijke termijn als regel dat deze overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de eventueel op te leggen straf.
Ondanks het feit dat volgens de Amsterdamse oriëntatiepunten in de onderhavige zaak oplegging van 32 uren taakstraf is aangewezen, is de rechtbank van oordeel dat op grond van voornoemde omstandigheden die zich na het begaan van het bewezen geachte hebben voorgedaan, geen straf of maatregel aan verdachte kan worden opgelegd.
Verklaart het onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.I. Heyning voorzitter tevens kinderrechter,
mr. drs. G.S. Crince Le Roy, en mr. J.A.H.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2010.
de jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2007 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit (het) (meermalen)
- betasten van de buik en/of de borsten van die [naam 3] en/of
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (een of meermalen)
- volgen van die [naam 3] naar de toiletten en/of
- (vervolgens) tegenhouden van die [naam 3] en/of de doorgang te belemmeren door voor haar te gaan staan en/of de deur te sluiten en/of
- (vervolgens) vastpakken van de handen van die [naam 3] en/of
- (vervolgens) tegen het keukenblok duwen van die [naam 3] en/of
- (vervolgens) vastpakken van de polsen van die [naam 3] en/of die polsen met zijn, verdachtes, handen omvat tegen de afzuigkap boven het keukenblok gelegd en/of geduwd en/of geduwd gehouden;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 30 januari 2007 te Amsterdam (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 5] (telkens) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit (het) (meermalen)
- betasten van de billen en/of het aanraken tussen de benen van die [naam 5] en/of
- met zijn hand in de (onder)broek van die [naam 5] gaan,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (een of meermalen)
- (in de garderobe/kluisruimte en/of de kantine en/of het winkelpad) (van achteren en) onverhoeds en/of dicht naderen en/of vastpakken van die [naam 5];
3.
hij op of één of meer tijdstippen op of omstreeks 6 januari 2007 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 6] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen (terwijl die [naam 6] in de auto zat), bestaande uit (het) (meermalen)
- met de hand over de binnenkant van het bovenbeen (in de richting van het kruis) van die [naam 6] wrijven en/of
- met de hand in de broek van die [naam 6] gaan en/of
- een arm om die [naam 6] heenslaan,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (een of meermalen)
- met zijn, verdachtes, hand de broeksband van die [naam 6] vasthouden terwijl zij in zijn, verdachtes, auto zit en/of
- tegen die [naam 6] zeggen: "Als je uit de auto probeert te stappen, trek ik je broek naar beneden" en/of "Ik breng je toch niet weg. Alleen voor een kusje";
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2007 tot en met 17 januari 2007 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 7] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit (het) (meermalen)
- betasten van de billen van die [naam 7] en/of
- met zijn, verdachtes, lichaam dicht tegen die [naam 7] aan gaan staan en/of
- met zijn, verdachtes, armen en handen betasten van het lichaam van die [naam 7] (vanaf de middel naar boven en naar beneden) en/of
- betasten/aanraken van de borsten van die [naam 7] en/of
- met zijn, verdachtes, hand in/over de broek van die [naam 7] gaan en/of
- omhoogtrekken van het shirt van die [naam 7] en/of (vervolgens) het betasten
van de (blote) buik van die [naam 7] en/of
- grijpen in het kruis van die [naam 7] en/of
- optillen en neerzetten van die [naam 7] op de kantinetafel/het keukenblok en/of (vervolgens) het met zijn, verdachtes, lichaam tussen de benen van die [naam 7] wringen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (een of meermalen)
- volgen van die [naam 7] naar de toiletten en/of de kantine, in elk geval een (rustige) plaats (in supermarkt C1000 (filiaal [X])) en/of
- (van achteren en) onverhoeds naderen en/of vastpakken en/of vastklemmen (van de middel) van die [naam 7];
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 15 september 2006 tot en met 31 december 2006 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 8] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit (het) (meermalen)
- betasten van de billen van die [naam 8] en/of
- zijn, verdachtes, armen om die [naam 8] heen slaan en/of
- optillen en neerzetten van die [naam 8] op het aanrecht en/of keukenblok en/of het zoenen van die [naam 8],
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (een of meermalen)
- volgen en/of opzoeken van die [naam 8] naar de toiletten en/of de kantine, in elk geval een (rustige) plaats (in supermarkt C1000 (filiaal [X])) en/of
- (van achteren en) onverhoeds naderen en/of vastpakken van die [naam 8];
6.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 september 2006 tot en met 30 januari 2007 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit (het) (meermalen)
- dicht op die [naam 4] gaan staan en/of
- betasten van de billen en/of buik van die [naam 4],
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (een of meermalen)
- volgen en/of opzoeken van die [naam 4] naar de kantine en/of de keuken en/of het kantoor en/of het magazijn, in elk geval een (rustige) plaats en/of
- (van achteren en) onverhoeds en/of dicht naderen van die [naam 4] en/of
- tegen die [naam 4] gezegd: "Als je iets over mijn (agressieve) houding zegt, ga ik je slaan";