ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-420839-09 (zaak A), 13-674119-10 (zaak B) en 13457647-07 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietpartijen in Bijlmer: Poging tot moord of doodslag met veroordeling voor medeplegen

Op 10 november 2010 deed de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een strafzaak die draaide om twee schietincidenten die plaatsvonden op 3 augustus 2009 in de Bijlmer. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag in twee verschillende zaken, aangeduid als zaak A en zaak B. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk proberen te doden van een onbekend gebleven persoon, terwijl in zaak B de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het middagincident (zaak B), en sprak hem daarvan vrij. Echter, in zaak A werd de verdachte wel schuldig bevonden aan medeplegen van poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte had geschoten op een onbekend gebleven persoon, waarbij hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij deze persoon zou kunnen doden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/420839-09 (zaak A), 13/674119-10 (zaak B) en 13457647-07 (tul) (promis)
Datum uitspraak: 10 november 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Noordsingel” te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van Vliet en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. S.V. Ramdihal naar voren is gebracht.
1. Inleiding
Op 3 augustus 2009 hebben twee schietincidenten plaatsgevonden bij de onderdoorgang van de flat Groeneveen in Amsterdam. Het eerste incident heeft zich rond 13:00 uur in de middag afgespeeld, waarbij vanuit een auto schoten zouden zijn gelost (middagincident, zaak B). Het tweede incident heeft rond 22:00 uur in de avond plaatsgevonden. Volgens getuigen zijn over en weer diverse schoten gelost nabij een rode Ford Focus en de onderdoorgang van de flat Groeneveen (avondincident, zaak A). Verdachte wordt ten laste gelegd in zaak A poging tot doodslag/moord ten laste gelegd en in zaak B primair poging tot doodslag/moord en subsidiair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2. Tenlasteleggingen
Aan verdachte is, na toewijzing van de vorderingen van de tenlasteleggingen op de terechtzitting van 2 december 2009, 3 augustus 2010 en 27 oktober 2010, ten laste gelegd dat
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1:
hij op of omstreeks 03 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] en/of een ander onbekend gebleven persoon van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) met een of meer vuurwapen(s) naar (de omgeving van) de woning van die [slachtoffer 1] en/of de Bijlmerdereef is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met een of meer vuurwapen(s) een of meermalen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of voornoemd onbekend gebleven persoon heeft/hebben geschoten;
Feit 2:
hij op of omstreeks 20 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad een of meer patro(o)n(en) (waaronder type .38 sp), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie II en/of III.
Ten aanzien van zaak B:
Primair:
hij op of omstreeks 3 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven en/of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), (in een auto) naar die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toe is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader, (vanuit die auto) met een vuurwapen een of meermalen op, althans in de richting van, die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben geschoten;
Subsidiair:
[medeverdachte] op of omstreeks 3 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door voornoemde [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven en/of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), (in een auto) naar die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toe is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader, (vanuit die auto) met een vuurwapen een of meermalen op, althans in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben geschoten
tot en/of bij welk misdrijf verdachte op 3 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of (een) middel(en) heeft verschaft door in een auto voornoemde [medeverdachte] naar (de omgeving van) voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te brengen en/of ten tijde van het plegen van voornoemd feit de auto te besturen van waaruit voornoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader voornoemd feit heeft/hebben gepleegd;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 3 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend (vanuit een auto) een vuurwapen een of meermalen in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gericht en/of gericht gehouden en/of met dat vuurwapen (in de richting van en/of in de omgeving van) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] geschoten;
Meest subsidiair:
[medeverdachte] op of omstreeks 3 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben voornoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader opzettelijk dreigend (vanuit een auto) een vuurwapen een of meermalen in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gericht en/of gericht gehouden en/of met dat vuurwapen in de richting en/of de omgeving van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] geschoten enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben voornoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader opzettelijk dreigend (vanuit een auto) een vuurwapen een of meermalen in de richting van die [slachtoffer 2] en/of een of meer van die onbekend gebleven perso(o)n(en) gericht en/of gericht gehouden en/of met dat vuurwapen in de richting en/of de omgeving van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] geschoten
tot en/of bij welk misdrijf verdachte op 3 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of (een) middel(en) heeft verschaft door in een auto voornoemde [medeverdachte] naar (de omgeving van) voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te brengen en/of ten tijde van het plegen van voornoemd feit de auto te besturen van waaruit voornoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader voornoemd feit heeft/hebben gepleegd.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak ten aanzien van zaak B ten laste gelegde (middagincident)
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat niet overtuigend bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij het schietpartij in de middag, zoals ten laste gelegde in zaak B. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent het hele incident. De neutrale getuige [getuige] (hierna: [getuige]) heeft echter stellig verklaard dat hij maar één persoon heeft gezien. De slachtoffers [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) en [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2]) en medeverdachte [medeverdachte] hebben wel verklaard dat verdachte op het moment van schieten aan het stuur van de auto zat. Het probleem met de verklaring van [slachtoffer 3] is echter dat hij bij de politie geen volledige verklaring heeft willen afleggen en vervolgens contact heeft gehad met zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] en pas daarna bij de rechter-commissaris heeft verklaard. Hij heeft ook bekend dat hij met [slachtoffer 2] over de verklaringen heeft gesproken. Het is derhalve aannemelijk dat de verklaringen zijn afgestemd en er zeer terughoudend met de details in zijn verklaring moet worden omgegaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig bewezen kan worden dat verdachte de auto van waaruit geschoten is heeft bestuurd of dat hij zelfs maar in de auto aanwezig is geweest. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van betrokkenheid bij deze schietpartij. De verklaring van de neutrale getuige [getuige] is bijzonder belangrijk, met name omdat hij 20 jaar bij de politie heeft gewerkt. Zijn verklaring zou dan ook bijzondere bewijskracht moeten hebben. [getuige] heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij slechts één persoon in de auto heeft zien zitten. Aan de verklaring van [slachtoffer 3] daarentegen zou minder bewijskracht moeten worden toegekend, nu hij zijn verklaring heeft afgestemd op de verklaring van een andere getuige.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet wettig bewezen dat verdachte hetgeen ten laste is gelegd in zaak B heeft begaan.
Uit de verklaringen van getuigen [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), medeverdachte [medeverdachte] en getuige [getuige] blijkt naar het oordeel dat er in de middag van 3 augustus 2009 een schietincident heeft plaatsgevonden vanuit een auto bij de flat Groeneveen. Medeverdachte [medeverdachte] zou met een vuurwapen vanuit een paarse Chrysler hebben geschoten.
De rechtbank overweegt dat zij het vanuit waarheidsvinding onbegrijpelijk en onjuist acht dat verbalisanten, zoals blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van 29 april 2010, genoegen hebben genomen met de wens van getuige [slachtoffer 3], alvorens zelf een verklaring af te leggen, kennis te nemen van de verklaringen van andere betrokkenen. Uit hetzelfde proces-verbaal van verhoor blijkt dat getuige [slachtoffer 3] ook daadwerkelijk diverse passages van de verklaringen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gelezen. Gelet hierop en het feit dat getuige [slachtoffer 3] met getuige [slachtoffer 2] over het incident heeft gesproken, oordeelt de rechtbank dat niet valt uit te sluiten dat getuige zijn eigen verklaring op andere verklaringen heeft afgestemd. Hiermee is de betrouwbaarheid van zijn verklaring aangetast en dient zijn verklaring uitgesloten te worden van het bewijs.
Verdachte ontkent het incident en ontkent aanvankelijk zelf in de Chrysler te hebben gezeten. Uiteindelijk heeft verdachte verklaard wel in de auto te hebben gezeten, maar niet te hebben gereden. Hoewel getuige [getuige] heeft verklaard dat hij slechts één persoon in de auto heeft zien zitten, acht de rechtbank, gelet op de aanzienlijke afstand tussen [getuige] en de betrokken auto alsmede de zichtlijn van [getuige] ten opzichte van de inzittenden van de auto, het niet uitgesloten dat er twee personen in de auto hebben gezeten. Voorts hebben zowel medeverdachte [medeverdachte] als getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] vanaf het winkelcentrum is weggereden in de Chrysler, waarbij verdachte de auto zou hebben bestuurd. De rechtbank overweegt gelet op bovenstaande dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte naast medeverdachte [medeverdachte] in de Chrysler heeft gezeten.
De rechtbank ziet zich thans eerst voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan een poging doodslag dan wel bedreiging.
Voor medeplegen is vereist een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op - in dit geval – doodslag of bedreiging. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval geen sprake van omdat de enkele omstandigheid dat verdachte aanwezig is geweest in de auto, niet zonder meer met zich brengt dat - in strafrechtelijke zin - sprake is van medeplegen van de door de medeverdachte [medeverdachte] vanuit die auto gepleegde poging tot doodslag of bedreiging. Nu zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] iedere strafbare betrokkenheid ontkennen en de getuige [slachtoffer 2] niets heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte, zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit de vereiste dubbele opzet van verdachte op het medeplegen van een poging doodslag of bedreiging kan worden ontleend. Verdachte dient derhalve van het primair en meer subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Voor de bewezenverklaring van opzettelijke medeplichtigheid aan een misdrijf is onder meer vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op dat misdrijf. Voor zover aan verdachte (simultane) medeplichtigheid aan de eerder genoemde feiten is ten laste gelegd, is hiervoor eveneens onvoldoende bewijs voorhanden. De verdachte heeft, zoals eerder overwogen, iedere betrokkenheid ontkend en bewijs voor zijn medeplichtigheid zou alleen ontleend kunnen worden aan de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het feit in de auto zat. De rechtbank acht deze omstandigheid onvoldoende om op basis daarvan de aan verdachte verweten medeplichtigheid wettig en overtuigend bewezen te achten. Verdachte dient dan ook eveneens van het subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
5. Het bewijs ten aanzien van zaak A onder 1 ten laste gelegde (avondincident)
5.1 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit voor de beoordeling van de bewijsvraag uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen.
In de ochtend van 3 augustus 2009 is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) en zijn vader [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) in het winkelcentrum Ganzenhoef te Amsterdam. In het winkelcentrum komen zij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2]) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) tegen. Er ontstaat een woordenwisseling tussen de twee groepen. [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte] hebben al langere tijd ruzie over een motor.
In de avond van 3 augustus 2009 rijden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in een rode Ford Focus naar de Bijlmerdreef te Amsterdam. Verdachte en medeverdachte hebben een pistool bij zich, ter bescherming van zichzelf. Zij stoppen de rode Ford Focus op de rijbaan van de parallelweg van de Bijlmerdreef en stappen uit ter hoogte van de onderdoorgang van de flat Groeneveen. Medeverdachte [medeverdachte] gaat op zoek naar iets van overgebleven sporen van de eerdere schietpartij die dag. Medeverdachte [medeverdachte] loopt richting de onderdoorgang. Hij wil daar gaan zitten, omdat volgens hem de straat van iedereen is. Hij wil niet angstig overkomen; de straat is van niemand.
Verdachte wil weg. Hij vindt het vreemd dat medeverdachte [medeverdachte] in de onderdoorgang gaat zitten, omdat hij al een tijd ruzie heeft met [slachtoffer 1], die daar in de flat Groeneveen woont. Verdachte staat ondertussen tegen de rechterzijde van de auto geleund en kijkt in de richting van de onderdoorgang. Hij roept tegen [medeverdachte] dat zij weg moeten gaan.
Enkele minuten later komt een jongen vanuit de richting Groeneveen de onderdoorgang insluipen in de richting van de Bijlmerdreef. De jongen heeft een vuurwapen in zijn rechter hand. Het is een donker negroïde jongen, gekleed in een zwart jack met een capuchon over zijn hoofd getrokken. De jongen houdt het vuurwapen met gestrekte arm voor zich met de loop in de richting van medeverdachte [medeverdachte] en verdachte gericht. Op dat moment ziet verdachte de jongen en waarschuwt medeverdachte [medeverdachte]. Direct daarna begint de jongen meerdere keren op hen te schieten. Verdachte vlucht daarop naar de linkerkant, de bestuurderskant, van de auto.
Medeverdachte [medeverdachte] wordt geraakt in zijn buik, rechter been en onderarm. Verdachte en [medeverdachte] houden in paniek een blauwe Volkswagen Polo aan. Verdachte neemt voorin op de passagiersstoel plaats. Hij draagt op dat moment een vuurwapen bij zich. De blauwe Volkswagen Polo brengt hen uiteindelijk naar de eerste hulp van het Academisch Medisch Centrum (hierna: AMC).
Wanneer verbalisanten zich vervolgens naar het AMC begeven, zien zij een blauwe Volkswagen Polo met hoge snelheid komen aanrijden. Zij zijn zien dat verdachte [medeverdachte], die gewond is, uit de auto helpt. In het ziekenhuis wordt verdachte aangehouden.
Bij de politie komt een melding binnen dat er op de Bijlmerdreef een schietpartij zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse aangekomen zien verbalisanten ter hoogte van de onderdoorgang bij de flat Groeneveen een rode Ford Focus staan. Rondom de Ford zijn vele bloedsporen op het wegdek aanwezig. Tevens liggen er op het trottoir van de Bijlmerdreef meerdere patroon hulzen. Een getuige vertelt aan de verbalisanten dat hij zojuist knallen heeft gehoord. Hij heeft gezien dat een gewonde jongen is weggereden in een blauwe Volkswagen Polo. Daarnaast verklaren diverse getuigen dat er over en weer meerdere keren is geschoten tussen de rode Ford Focus en de onderdoorgang.
Er worden ter plaatse in totaal 14 hulzen aangetroffen. Rondom de Ford Focus worden vijf hulzen aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat er met minimaal twee wapens is geschoten. In de rode Ford Focus zitten diverse perforaties. Er worden twee perforaties aangetroffen met indruksporen aan de binnenzijde van het voertuig. Na reconstructie met een sonde blijkt dat de vermoedelijke richtingen van de twee indruksporen blijken de doorschoten vanaf de linkerzijde tot aan de rechterzijde van de auto te lopen. Er wordt derhalve gesteld dat er minimaal twee schoten zijn gelost vanaf de linkerzijde van de auto.
Om 23:30 uur worden de handen van verdachte bemonsterd, waarmee een onderzoeksset schiethanden is veiliggesteld. Uit onderzoek blijkt dat er vrijwel zeker een relatie is tussen de stubs van de onderzoeksset schiethanden, waarmee de handen van verdachte bemonsterd zijn, en een schietproces.
In het lichaam van medeverdachte [medeverdachte] worden drie delen kogelpunten aangetroffen. Uit onderzoek van deze kogelpunten blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] door twee verschillende vuurwapens gewond is geraakt.
5.2. Waardering van het bewijs
5.2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op 3 augustus 2009 samen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft geschoten op [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]). Hij is van mening dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad bij verdachte. De officier van justitie vordert derhalve bewezenverklaring van in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag in vereniging en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Schutter onderdoorgang
Verdachte heeft verklaard dat hij in de schutter in de onderdoorgang [slachtoffer 1] heeft herkend. Hoewel verdachte deze herkenning later heeft teruggedraaid, moet aan zijn eerdere verklaringen omtrent de schutter meer waarde worden gehecht. Daarnaast worden tijdens de doorzoeking van de woning van [slachtoffer 1] dezelfde soort munitie aangetroffen, als de munitiedelen die op het plaats delict zijn aangetroffen en hebben diverse getuigen verklaard dat zij hebben gehoord dat [slachtoffer 1] heeft geschoten. Er is ook sinds lange tijd een vete gaande tussen verdachte en [slachtoffer 1], waarin een motief voor het schieten van [slachtoffer 1] op verdachte ligt. Er kan derhalve bewezen worden dat de schutter in de onderdoorgang [slachtoffer 1] is geweest.
Schutter rode Ford Focus
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft na het ‘schiethanden’ onderzoek geconcludeerd dat er vrijwel een zekere relatie, de hoogste variant op de waarschijnlijkheidstrap van het NFI, tussen de sporen op de handen van verdachte en een schietproces. Daarbij heeft het NFI in een vervolgonderzoek eveneens gesteld dat er een waarschijnlijker band is met de 7.65 patronen dan met de 9 mm patronen. [medeverdachte] is door twee verschillende kalibers patronen geraakt en heeft zelf eveneens verklaard dat hij door verdachte is geraakt. Verschillende getuigen hebben ook beschreven hoe medeverdachte [medeverdachte] precies in de vuurlinie stond. Daarnaast wordt een zelfde soort revolverpatroon tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte aangetroffen als het kaliber waarmee medeverdachte [medeverdachte] is geraakt. Meerdere getuigen hebben bovendien een beschrijving gegeven dat sprake is geweest van drie betrokken personen bij het schietincident, waarbij twee personen schieten en één persoon geraakt wordt. Ook hebben de vrienden van [slachtoffer 1], [vriend 1] en [[vriend 2 slachtoffer 1], verklaard over een gestrekte arm van verdachte dan wel schieten door verdachte.
Opzet poging doodslag
Volgens de officier van justitie staat door het schieten van verdachte op een voorbij rennende [slachtoffer 1] de opzet op het doden van [slachtoffer 1] vast. Op zijn minst heeft verdachte het risico bewust aanvaard om [slachtoffer 1] te doden door op hem te schieten.
Tezamen en in vereniging
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en gezamenlijke uitvoering van de poging doodslag. Blijkens de verklaringen van [medeverdachte] en verdachte heeft [medeverdachte] het initiatief genomen om naar de woning van [slachtoffer 1] te gaan, de persoon waarmee hij ruzie heeft. Zij hebben er beiden bewust voor gekozen om daar met minstens één wapen heen te gaan. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat zij daar “nooit zonder wapen heen zouden gaan”. Vrienden en kennissen van [slachtoffer 1] en [medeverdachte] hebben het gedrag van [medeverdachte] als provocerend omschreven. Verdachte heeft zelf ook aangegeven dat hij wist dat [medeverdachte] en [slachtoffer 1] ruzie hadden.
Het schieten van [slachtoffer 1] op verdachten moet ook worden aangemerkt als een relatieve verrassing, want blijkens de verklaringen was er die middag al een woordelijke ruzie en schietincident geweest. Verdachten waren voorbereid op een eventueel gewapend treffen met wapens. Samen hebben zij in ieder geval één wapen meegenomen naar een woning van een persoon waar hij ruzie mee heeft. Zij waren samen bereid om het te gebruiken om te dreigen, te verwonden dan wel te doden. Verdachte heeft daarbij geschoten. Na het schietincident zijn zij samen weggegaan, heeft verdachte een auto aangehouden en [medeverdachte] naar het AMC gebracht.
Voorbedachte raad
Er zijn aanwijzingen voor kalm beraad en rustig overleg. Immers, er was een incident in de middag op exact dezelfde plek. En er was een langer lopende ruzie tussen medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer 1]. Hoewel verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het risico hebben genomen dat het tot escalatie zou komen, hebben zij echter vooral stoer willen doen. Zij wilden laten zien dat de straat ook van hen was en zijn daarom op die plek gaan zitten. Maar wel met een vuurwapen bij zich. Toen [slachtoffer 1] naar beneden kwam en het vuur opende heeft verdachte daarop gereageerd door ook te schieten. Nu het initiatief bij [slachtoffer 1] lag, daarmee is voorbedachte raad niet bewezen.
5.2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit, nu op basis van de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte heeft geschoten. Ter ondersteuning van het standpunt van verdachte heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het dossier bestaat voornamelijk uit verklaringen van getuigen, maar daarnaast zijn er ook technische onderzoeken en rapporten. Daarnaast wijst medeverdachte [medeverdachte] verdachte aan als de schutter. Uit het dossier zijn een aantal alternatieve scenario’s denkbaar. Deze scenario’s raken niet alleen de persoon van de derde schutter, maar ook de vraag wie, verdachte of medeverdachte [medeverdachte], heeft teruggeschoten. Zo wordt in het schiethanden onderzoek geconcludeerd dat verdachte wel betrokken moet zijn geweest bij het schietproces, maar binnen die conclusie zijn nog verschillende interpretaties mogelijk. Verdachte heeft namelijk zelf verklaard dat hij het vuurwapen na de schietpartij heeft opgepakt. Er kan dus ook sprake zijn geweest van secundaire overdracht, waarbij verdachte een met schotresten besmet voorwerp heeft aangeraakt. Uit de technische onderzoeken blijkt voorts dat [medeverdachte] aantoonbaar onjuist verklaard. [medeverdachte] is blijkens het forensisch onderzoek geraakt door twee verschillende soorten munitie, te weten een 9 mm kogel en een .38 special of .357 magnum kogel. Als verdachte, zoals [medeverdachte] verklaard, zou hebben geschoten met een 7.65 en hem daarbij zou hebben geraakt, dan is het de vraag waar die kogel is gebleven.
Opzet poging doodslag
De verdediging is van mening dat niet aannemelijk is dat [slachtoffer 1] de schutter is geweest. Wie wel de schutter is geweest, blijft ondanks al het onderzoek, onbekend. Onder verwijzing naar datgene dat vaststaat, verdachte en [medeverdachte] gingen daar chillen, kan moeilijk worden aangenomen dat sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Van enig opzet richting een NN schutter kan al helemaal geen sprake zijn.
Tezamen en in vereniging
Verdachte heeft geen wetenschap van te voren gehad dat [medeverdachte] zou gaan schieten. Zelfs als kan worden aangenomen dat verdachte kort voor het schieten het vuurwapen bij [medeverdachte] heeft gezien, dan levert dat nog geen opzet op het schieten op een NN persoon. Het zien van een wapen levert immers nog geen wetenschap op dat er ook zal worden geschoten met het wapen.
5.2.3. Het oordeel van de rechtbank
5.2.3.1. Ten aanzien van zaak A onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor onder 5.1. genoemde redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte in de avond van 3 augustus 2009 bij de onderdoorgang van de flat Groeneveen tezamen en in vereniging meermalen met een vuurwapen heeft geschoten op een onbekend gebleven persoon. De rechtbank oordeelt hiertoe het volgende.
Schutter onderdoorgang
De rechtbank is, evenals de verdediging, van oordeel dat niet vast is komen te staan op wie verdachte heeft geschoten.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, de verklaringen van de anonieme getuige niet bruikbaar voor het bewijs, nu de getuige – zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 oktober 2010 – zijn verklaring op belangrijke punten heeft aangepast en hij heeft aangegeven dat hij het verhaal deels van anderen heeft. Hiermee is de betrouwbaarheid van zijn verklaring aangetast en kan deze niet voor het bewijs gebruikt worden.
Verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en getuigen hebben de schutter in de onderdoorgang omschreven als een negroïde jongen met zware kleren aan en een capuchon op. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben aanvankelijk verklaard dat zij in deze schutter [slachtoffer 1] hebben herkend. De rechtbank is van oordeel dat gezien de snelle en paniekerige omstandigheden van de schietpartij, de capuchon van de schutter en de invallende duisternis vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het cognitieve waarnemingsvermogen van verdachte en medeverdachte. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] omtrent de identiteit van de schutter onbetrouwbaar. De rechtbank zal de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] daarom niet gebruiken voor een bewezenverklaring. Daarmee staat niet vast wie de schutter in de onderdoorgang is geweest.
Schutter bij rode Ford Focus
Uit het forensisch onderzoek en de rapportages van het NFI blijkt dat tijdens de schietpartij met meerdere vuurwapens is geschoten. Zo zijn hulzen van verschillende kalibers aangetroffen in en rondom de rode Ford Focus, de auto waarmee verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben gereden. Ook hebben diverse getuigen verklaard dat zij meerdere schoten hebben gehoord en dat er over en weer is geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat niet alleen vanuit de onderdoorgang in de richting van de rode Ford Focus, maar ook meerdere malen vanaf de rode Ford Focus is geschoten.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachte, nadat er op hem en medeverdachte [medeverdachte] werd geschoten, vanuit de onderdoorgang is gevlucht naar de bestuurderszijde van de rode Ford Focus. Verdachte heeft hier zelf over verklaard dat hij na de eerste schot aan de bijrijderkans de auto is ingevlucht. Blijkens onderzoek van de rode Ford Focus en de schietbaanreconstructie zijn er minstens twee schoten vanaf de linkerzijde dan wel binnenzijde van de auto gelost. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij is geraakt door een kogel uit het wapen van [medeverdachte] en heeft getuige [vriend 2 slachtoffer 1] na het horen van de schoten gezien dat verdachte zijn hand gestrekt naar voren hield, alsof hij een vuurwapen op iemand richtte.
Gelet op de positie van verdachte bij de rode Ford Focus, het feit dat uit onderzoek is gebleven dat er een relatie is tussen de resten op de handen van verdachte en een schietproces en de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en [vriend 2 slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte vanaf de linkerzijde van de auto heeft geschoten.
Opzet poging doodslag
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg, zoals in het onderhavige geval de dood, aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijke opzet zal, indien de verklaringen van verdachte geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank merkt op dat getuigen ter plaatse wel de schoten hebben gehoord en de vlammen hebben gezien, maar niet kunnen verklaren omtrent de exacte richtingen waarin is geschoten. Uit de schietbaanreconstructie en de verklaringen van de getuigen ter plaatse dat over en weer is geschoten oordeelt de rechtbank dat verdachte meermalen in de richting van de onderdoorgang en de onbekend gebleven persoon heeft geschoten. De onbekend gebleven persoon heeft zich derhalve in de nabijheid van de schootsbanen bewogen. Daarmee heeft verdachte het risico genomen dat hij deze persoon zou kunnen raken en heeft hij ook willens en wetens dit risico aanvaard. Het is algemeen bekend dat kogelverwondingen in vitale delen van het lichaam de dood tot gevolg kunnen hebben. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er dan ook voor worden gehouden dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de onbekend gebleven persoon door zijn handelen zou kunnen worden gedood.
Tezamen en in vereniging
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, doch anders dan de raadsman, bewuste en nauwe samenwerking van de poging doodslag bewezen.
Op initiatief van medeverdachte [medeverdachte] zijn zij samen met een vuurwapen bij hen naar de plek gegaan, waar eerder die dag al een schietincident had plaatsgevonden. Verdachte wist ook dat dit geen plek was waar hij en medeverdachte [medeverdachte] rustig zouden kunnen zitten. Verdachte is derhalve mee naar een plek gegaan, wetende dat medeverdachte [medeverdachte] wilde laten zien dat hij niet bang was. Uit het feit dat verdachte onder deze omstandigheden heeft ingestemd en uit de auto is gestapt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op dat moment willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het wapen gebruikt zou worden gebruikt zou worden. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft niet vast komen te staan dat verdachte van te voren weet had van de precieze bedoelingen van medeverdachte [medeverdachte]. Vervolgens heeft verdachte de gewonde [medeverdachte] na het schietincident naar het ziekenhuis gebracht. Uit deze omstandigheden die zich uitstrekken over de periode voorafgaand aan, tijdens en na het delict, blijkt naar het oordeel van de rechtbank een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank acht derhalve het opzet van verdachte op het tezamen en in vereniging plegen van de poging doodslag bewezen.
Voorbedachte raad
De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat voorbedachte raad op het doden niet kan worden bewezen. Blijkens de reeds genoemde getuigenverklaringen heeft de persoon in de onderdoorgang als eerste het vuur geopend op verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte heeft vervolgens daarop gereageerd door terug te schieten. Nu het hier gaat om een plotseling aanranding, waarop verdachte heeft gereageerd, is de rechtbank van oordeel dat geen feiten en omstandigheden aanwezig zijn geweest waaruit blijkt dat verdachte zich op enig moment heeft kunnen bezinnen op zijn uit te voeren daad, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen besluit heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Voorwaardelijk verzoek schouw
Op de terechtzitting van 3 augustus 2010 heeft de rechtbank beslist dat zij na de inhoudelijke behandeling van de zaken ter terechtzitting in raadkamer een beslissing zou nemen op het verzoek van de officier van justitie tot het uitvoeren van een schouw op de plaats delict teneinde te beoordelen of de route die verdachte volgens de anonieme getuige heeft afgelegd mogelijk is. Gelet op het feit dat de rechtbank de anonieme getuige niet voor de bewezenverklaring gebruikt en zij van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] de schutter is geweest, verwerpt de rechtbank dit verzoek.
5.2.3.1. Vrijspraak ten aanzien van zaak A onder 2 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk meerdere patronen aanwezig heeft gehad. Hij heeft bewezenverklaring van onder 2 ten laste gelegde gevorderd.
De raadsman heeft primair gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de patronen opzettelijk aanwezig heeft gehad, nu een proces-verbaal van wapen en munitie in het dossier ontbreekt. Verdachte dient derhalve van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman zich voor wat betreft een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 is ten laste gelegd. In het dossier bevindt zich geen proces-verbaal met betrekking tot de kwalificatie van de onder verdachte in beslaggenomen en onder 2 ten laste gelegde munitie. Daardoor kan niet worden bewezen tot welke categorie in de zin van de Wet Wapens en Munitie, de aangetroffen munitie behoort. Verdachte dient daarom van dit feit eveneens te worden vrijgesproken.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1:
op 3 augustus 2009 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een onbekend gebleven persoon van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet met een vuurwapen naar de omgeving van de Bijlmerdreef is gegaan, waarna hij, verdachte met een vuurwapen meermalen in de richting van voornoemd onbekend gebleven persoon heeft geschoten.
7. De strafbaarheid van het feit
Beroep op noodweer
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde een beroep op (putatief) noodweer gedaan. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat de schutter in de onderdoorgang als eerste heeft geschoten op verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. In reactie daarop heeft verdachte uit zelfverdediging en ter bescherming van zijn medeverdachte [medeverdachte] geschoten met een vuurwapen. Culpa in causa staat een geslaagd beroep op noodweer niet in de weg, nu niet aannemelijk is dat verdachte had kunnen vermoeden dat in de onderdoorgang op hen zou worden geschoten. Als verdachte door terug te schieten de grenzen van de verdediging heeft overschreden, dan was dat het onmiddellijke gevolg van de hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt.
Het standpunt van de officier van justitie
In de visie van het Openbaar Ministerie komt een beroep op noodweer verdachte niet toe, nu hij en medeverdachte [medeverdachte] zich met en wapen in een situatie hebben begeven waarin zij wisten dat zij deze mogelijk in een zich escalerende situatie zouden moeten gebruiken.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer stelt de rechtbank voorop dat een gedraging van een verdachte voorafgaande aan een wederrechtelijke aanranding onder omstandigheden in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie en hij aldus uit was op een confrontatie.
De rechtbank houdt bij de beoordeling van het beroep op noodweer verder rekening met de volgende omstandigheden.
Uit het dossier blijkt dat sprake is van een gespannen verhouding tussen medeverdachte [medeverdachte] en jongeren van de flat Groeneveen (G-block). Er zou onder andere sprake zijn van een langlopende ruzie tussen [slachtoffer 1], een bewoner van de flat Groeneveen, en medeverdachte [medeverdachte] over een motor. Voorts blijkt uit getuigenverklaringen dat zich een paar weken eerder een ander schietincident heeft voorgedaan, waarbij onder andere medeverdachte [medeverdachte] betrokken is geweest.
Er is eerder op de dag een discussie tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en G-block jongeren is geweest. Daarna heeft verdachte dreigend met een vuurwapen geschoten voor de flat Groeneveen, waarbij hij moet hebben beseft dat dit heftige reacties zou kunnen oproepen. Alles wijst erop dat verdachte hiermee heeft willen imponeren. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn vervolgens later op de avond teruggegaan naar dezelfde flat Groeneveen en hebben een vuurwapen bij zich gestoken. Verdachte heeft hierover zelf verklaard dat hij wilde laten zien dat hij niet bang was en dat de straat van iedereen was. Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat verdachte reeds had ingeschat dat het niet verstandig was om daar te gaan zitten.
Dit alles in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat het teruggaan van medeverdachte [medeverdachte] en verdachte naar de flat Groeneveen was gericht op het aangaan van een confrontatie met de jongeren van die flat, waarbij het gebruik van het door hem meegebrachte vuurwapen niet zou worden geschuwd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben het aldus willens en wetens op een confrontatie laten aankomen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben in zodanige mate aanleiding gegeven tot de gewapende confrontatie, dat bij die stand van zaken de bewezenverklaarde gedraging van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet strekte ter noodzakelijke verdediging, in die zin dat zij in een noodweersituatie handelden. Het gegeven dat de wederrechtelijke aanranding op een onverwachts moment kwam, doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat geen sprake is van een noodweersituatie, faalt eveneens het beroep op noodweerexces.
Er zijn ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluiten, zodat dit volgens de wet strafbaar is.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf
9.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem in zaak A onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren, met aftrek van voorarrest. Bij het formuleren van zijn strafeis heeft de officier van justitie onder ander het volgende laten meewegen.
Verdachte is al eerder veroordeeld geweldsdelicten. Het gaat om een zeer heftig feit, waarbij ogenschijnlijk om iets is geschoten. Daarnaast heeft verdachte in het openbaar, op een openbare weg met veel mensen in de buurt geschoten. Er hadden gemakkelijk onschuldige slachtoffers kunnen vallen. Door deze manier van handelen heeft verdachte bijgedragen aan de geweldspiraal in 2009 in Amsterdam Zuidoost. Het aantal schietincidenten en het wapenbezit in deze wijk neemt toe en dit zorgt voor een klimaat van angst en gevoelens van onveiligheid. Personen die hun conflicten onderling oplossen met eigenrichting dienen gestraft te worden.
Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Op 16 augustus 2007 is verdachte door de politierechter te Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/457647-07 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk. Daarbij is onder andere de voorwaarde opgelegd dat hij voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren geen strafbaar feit pleegt.
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging af te wijzen, nu verdachte in deze zaak is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet hetgeen niet samenhangt met de onderhavige zaak. De officier van justitie wil zich concentreren op de belangrijke feiten in de hoofdzaak.
9.2. Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde zou komen, is de raadsman van oordeel dat de vordering van de officier van justitie aan de hoge kant is en niet vergelijkbaar met de strafoplegging in andere zaken. Daarnaast zou in het voordeel van verdachte moeten meewegen dat verdachte tot twee keer toe het leven van medeverdachte [medeverdachte] heeft gered; door hem te wijzen op de schutter in de onderdoorgang en door hem naar het ziekenhuis te brengen. Er is daarnaast ook op verdachte zelf geschoten.
Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
De raadsman heeft zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie en heeft de rechtbank eveneens verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op ontoelaatbare wijze gebruik gemaakt van een vuurwapen door te schieten op een persoon. Verdachte is na een eerder schietincident naar de betreffende plek teruggegaan met een vuurwapen binnen handbereik, omdat hij en zijn medeverdachte wilden laten zien dat zij niet bang waren en zij zich niet wilden laten wegjagen. Het vervolgens openen van vuur getuigt van een grote brutaliteit en kan moeilijk anders worden uitgelegd dan dat verdachte er op uit was een kennelijk aanwezig conflict met vuurwapens te beslechten. Dit alles vond plaats op de openbare weg, in het bijzijn van meerdere getuigen.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat voor hem een conflict kennelijk aanleiding is om op brutale wijze met een vuurwapen de straat op te gaan en dit ook daadwerkelijk te gebruiken. Verdachte heeft daarmee laten zien dat hij op geen enkele wijze stilstaat bij de gevolgen die dergelijke schietincidenten op de buurt hebben en de risico’s die het in het rond schieten met een vuurwapen met zich meebrengen. De rechtbank rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij bruut en zonder respect voor het menselijk leven heeft gehandeld. Verdachte heeft, zoals de rechtbank ter zitting heeft waargenomen, geen blijk gegeven zich schuldig te voelen dan wel verantwoordelijkheid te nemen voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
Schietpartijen als deze dragen bij aan het algemene gevoel van angst van de bewoners van het betreffende stadsdeel. Het kan verdachte worden aangerekend dat hij aan deze negatieve beeldvorming en gevoelens van onveiligheid heeft bijgedragen. Verdachte heeft van geen enkel normbesef of realiteitszin hoe de samenleving over dergelijke praktijken oordeelt, blijk gegeven. Verdachte lijkt deze manier van handelen eigenlijk gewoon te vinden. Deze praktijken dienen met kracht te worden bestreden, nu ze grote schade toebrengen aan het imago van Amsterdam in het algemeen en van het stadsdeel Zuidoost in het bijzonder.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 juli 2010 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder wegens geweldsdelicten is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich wederom aan ernstige geweldsmisdrijven schuldig te maken.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur recht doet aan de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte om een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Nu de officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging af te wijzen en de verdediging zich daarbij heeft aangesloten zal de rechtbank, gelet op de hoofdzaak, dat standpunt volgen. De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart het in zaak A onder 2 en in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af de vordering ten uitvoerlegging met parketnummer 13/457647-07.
Verwerpt het verzoek tot het uitvoeren van een schouw op de plaats delict.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
3.00 STK Kleding, Broek, schoenen, T-shirt (3656490).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1.00 STK Personenauto [kenteken], FORD Focus 1999 Kl:Rood (3601384);
- 1.00 STK Tas, Hoesje kentekenbewijs ford focus [kenteken](3657200).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.J. Bade en M.L. Harmsen, rechters,
in tegenwoordigheid van S.N. de Jager, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2010.