RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/5996 VEROR en AWB 10/6129 VEROR
Uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[verzoekers sub 1],
allen wonende te [woonplaats],
verzoekers sub 1,
gemachtigde: mr. J.M. Bruggeman,
[verzoekers sub 2],
allen wonende te [woonplaats]
verzoekers sub 2,
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden: [gemachtigde] en mr. C.M. van der Vlies.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap IDTV Live360 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
vergunninghoudster,
gemachtigde: [gemachtigde]
De griffie van de rechtbank heeft op 15 december 2010 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen van verzoekers sub 1. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekers sub 1 ingediende bezwaarschrift tegen de door verweerder aan vergunninghoudster op 23 november 2010 verleende evenementenvergunning voor het houden van “het staatsloterij Oud & Nieuwfeest 2010-2011” van 31 december 2010 21.00 uur tot 1 januari 01.00 uur op het Museumplein (hierna: de evenementenvergunning).
Op 21 december 2010 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers sub 1 ongegrond verklaard. Verzoekers sub 1 hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De griffie van de rechtbank heeft op 22 december 2010 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen van verzoekers sub 2. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekers sub 2 op 20 december 2010 ingediende bezwaarschrift tegen de evenementenvergunning.
De voorzieningenrechter heeft beide verzoeken behandeld ter zitting van 22 december 2010.
Verzoekers sub 1 zijn in persoon verschenen vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verzoekers sub 2 hebben zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verzoekers sub 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger vergunninghoudster] en haar gemachtigde.
1. Inleidende overwegingen
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoekers dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Verzoekers sub 1 hebben daarom verzocht. De voorzieningenrechter zal niet van deze bevoegdheid gebruik maken. Het besluit op bezwaar is genomen op 21 december 2010. Ter zitting is gebleken dat zowel verweerder als vergunninghoudster het door verzoekers sub 1 ingediende beroepschrift nog niet hebben ontvangen. Tevens is gebleken dat verzoekers sub 2 bezwaar hebben gemaakt tegen de evenementenvergunning. Onder deze omstandigheden acht de rechter het niet aangewezen gebruik te maken van de 8:86, eerste lid, van de Awb genoemde bevoegdheid.
1.3. Verzoekers sub 1 en 2 (hierna: verzoekers) hebben aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was om een besluit op bezwaar te nemen voor afloop van de bezwaartermijn. Verzoekers hebben zich in dat kader beroepen op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken – of indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Deze bepaling is aldus gewijzigd per 1 oktober 2009 in verband met de invoering van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Met de wijziging is beoogd in gevallen waarin tegen één besluit meer bezwaren worden ingediend – zoals in het onderhavige geval – de termijn waarbinnen het bestuursorgaan dient te beslissen te uniformeren. Of dit moet leiden tot de conclusie dat verweerder nog niet had mogen beslissen op het bezwaar van verzoekers sub 1 laat de voorzieningenrechter in het midden. Dit zou immers alleen vernietiging van het besluit op bezwaar tot gevolg kunnen hebben, maar de werking van de verleende evenementenvergunning niet opheffen, zodat dit in deze voorzieningenprocedure niet van belang is. Ook de stelling van verzoekers sub 2 dat reeds omdat verweerder inmiddels een besluit op het bezwaar van verzoekers sub 1 heeft genomen, de evenementenvergunning geschorst moet worden, slaagt daarom niet.
1.4. De bezwaren van verzoekers ten aanzien van het besluit op bezwaar leiden dan ook niet tot toewijzing van het verzoek tot schorsing van de evenementenvergunning.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1. Ingevolge artikel 2.40, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden.
2.2. Artikel 2.44, eerste lid, van de APV bepaalt dat de burgemeester aan de vergunning bedoeld in artikel 2.40, eerste lid voorschriften en beperkingen kan verbinden ter bescherming van de in artikel 2.43 genoemde belangen.
2.3. Bij de vergunningverlening is van belang de Nota Evenementenbeleid van 27 mei 2009 van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: de Nota), welke verweerder bij besluit van 28 april 2010 heeft vastgesteld. Daarbij is bepaald dat dit beleid van het stadsdeel Oud-Zuid een aanvulling is op het “Draaiboek evenementen”. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder toegelicht dat verweerder daarmee het beleid van het stadsdeel (mede) tot zijn beleid heeft gemaakt.
2.4. In de Nota is aangegeven dat het Museumplein sinds jaar en dag het decor is van tal van evenementen en manifestaties. Om een evenwicht te vinden tussen het normale, dagelijkse gebruik van het plein door bewoners en bezoekers aan de ene kant en het plein als plaats voor evenementen en manifestaties aan de andere kant is besloten restricties te stellen aan het aantal grote evenementen op het plein. Dit is maximaal zes per jaar.
2.5. Verzoekers betogen dat hiervan slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden afgeweken. Verzoekers zijn van oordeel dat dergelijke omstandigheden zich hier niet voordoen. Zij wijzen erop dat er dit jaar al acht grote evenementen op het Museumplein hebben plaatsgevonden.
2.6. De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 174 van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden. De burgemeester heeft die bevoegdheid aan de stadsdeelvoorzitters gemandateerd, met uitzondering van grootstedelijke evenementen en risico-evenementen. In paragraaf 3.3 van de Nota is opgenomen dat de burgemeester in voorkomende gevallen kan afwijken van het geldende evenementenbeleid. Mede gelet op de aard van de aan de burgemeester in artikel 174 van de Gemeentewet verleende bevoegdheid is de in paragraaf 3.3 van de Nota opgenomen afwijkingsbevoegdheid naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk.
2.7. Verweerder heeft betoogd dat het grote aantal evenementen dit jaar op het Museumplein te maken heeft met de vier extra evenementen in verband met het behalen van een finaleplaats van het Nederlands elftal bij de wereldkampioenschappen voetbal. Gelet op het uitzonderlijke van die gebeurtenis acht de rechter het standpunt van verweerder dat dit een reden vormt om van het aantal van zes evenementen af te wijken niet onbegrijpelijk of onredelijk. Verzoekers kunnen dan ook niet worden gevolgd in hun standpunt dat verweerder in deze situatie diende vast te houden aan zes grote evenementen en een keuze had moeten maken. Dat betekent dat in dit geval verweerder niet hoefde vast te houden aan het maximum van zes evenementen.
2.8. Gelet op het feit dat de Nota voor de burgemeester geldt als aanvulling op het “Draaiboek evenementen” en gelet op de in paragraaf 3.3 opgenomen afwijkingsbevoegdheid kan verweerder in dit geval ook aansluiten bij de aanvraag- en beslistermijnen die voor de centrale stad gelden voor het verlenen van evenementenvergunningen. De stelling van verzoekers dat de evenementenvergunning geschorst dient te worden, omdat de aanvraag- en beslistermijnen die genoemd zijn in de Nota niet zijn gevolgd, slaagt dan ook niet.
2.9. Aan de orde is nu de vraag of verweerder gelet op alle betrokken belangen, daaronder begrepen de belangen van de omwonenden van het Museumplein, de evenementenvergunning heeft kunnen verlenen.
2.10. Alvorens de vergunning is verleend heeft er overleg plaatsgevonden met de politie, de brandweer en de Dienst Milieu- en Bouwtoezicht. De brandweer, de Dienst Milieu- en Bouwtoezicht en de politie hebben allen positief geadviseerd. Naar aanleiding van deze adviezen zijn aan de vergunning stringente voorwaarden betreffende onder meer beveiliging, tijden en geluidsbelasting verbonden. Voorts zijn nadere eisen gesteld betreffende soundchecks en toiletvoorzieningen. Uit de evaluatie van vorig jaar was namelijk gebleken dat op dat punt in de omliggende gebieden problemen waren opgetreden. Dit is mede aanleiding geweest om nadere voorwaarden te stellen ten aanzien van het schoonmaken van het gebied rond het feestterrein en politietoezicht aldaar.
2.11. In een nader advies van de commissaris van de politie [commissaris van politie] zijn de risico’s uiteengezet voor de openbare orde en veiligheid in Amsterdam die zich zullen voordoen indien het evenement geen doorgang mocht vinden. Het grootste gevaar is dat 40.000 bezoekers van Amsterdam zich zullen verspreiden in de binnenstad naar locaties waar geen regie op is en waar nu geen aanvullende veiligheidsmaatregelen meer op te nemen zijn. Dit leidt volgens [commissaris van politie] tot “overcrowding” van de al overvolle pleinen zoals de Dam, het Leidseplein, de Nieuwmarkt en het Rembrandtplein. De rechter is van oordeel dat de politie ter zake als deskundig mag worden beschouwd en dat de burgemeester op die advisering mag afgaan en deze zwaar mag laten wegen. De omstandigheid dat dit nader advies na de vergunningverlening is verstrekt acht de rechter niet van betekenis, nu uit de stukken blijkt dat de politie van meet af aan nauw bij de vergunningverlening is betrokken en het advies van 21 december 2010 kennelijk een nadere motivering inhoudt van bij de politie levende inzichten.
2.12. Vergunninghoudster stelt dat het hier niet een commercieel evenement betreft, maar een Oud & Nieuwfeest dat mede wordt georganiseerd door commerciële partijen. Het programma bestaat uit optredens van artiesten, vlak voor 12 uur zal worden afgeteld en daarna zal de speciale oudejaarstrekking plaatsvinden door de Staatsloterij, zo heeft vergunninghoudster meegedeeld. Verder wordt het programma door een televisiezender rechtstreeks uitgezonden en vergunninghoudster verwacht dat dit beeld, tezamen met het aftellen op bijvoorbeeld Times Square in New York of Travalgar Square in Londen, over de hele wereld zal worden uitgezonden. De rechter is van oordeel dat verweerder dit element van positieve “citymarketing” bij de belangenafweging om de evenementenvergunning te verlenen een belangrijke rol heeft mogen laten spelen. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting nog eens benadrukt dat de burgemeester de belangen van de burgers van de hele stad bij zijn besluitvorming moet betrekken en niet alleen die van de omwonenden van het Museumplein.
2.13. De rechter onderkent dat verzoekers overlast zullen ondervinden als gevolg van het evenement. De rechter acht het belang van verzoekers bij het voorkomen van deze overlast niet doorslaggevend. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat het evenement in 2009 goed is geëvalueerd. Voorts is van belang dat er als gevolg van de evaluatie van 2009 aan de evenementenvergunning scherpere voorwaarden zijn verbonden, onder meer betreffende het geluid. Gelet daarop is er geen aanleiding om te vrezen dat als gevolg van het evenement zodanige overlast sprake zal zijn, dat er sprake zou zijn van schending van artikel 8 van het EVRM.
2.14. De rechter komt tot de conclusie dat verweerder de bij de vergunningverlening betrokken belangen op redelijke wijze heeft afgewogen en in redelijkheid tot vergunningverlening heeft mogen overgaan. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2010.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: A
SB