ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/529088-07 en 13/529176-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing voorlopige hechtenis in het Passage-proces

Op 18 oktober 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van [verdachte] met betrekking tot de voorlopige hechtenis. De verdediging had op 14 oktober 2010 verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, maar het openbaar ministerie verzette zich hiertegen. De rechtbank overwoog dat de vereiste ernstige bezwaren die ten grondslag liggen aan de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn. Het subsidiaire verzoek om de voorlopige hechtenis op te heffen op basis van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering werd ook besproken. Dit artikel stelt dat een bevel tot voorlopige hechtenis achterwege blijft als er ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd zal krijgen.

In een eerdere beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam op 12 oktober 2010 was de voorlopige hechtenis opgeheven voor het 140-feit, maar de rechtbank constateerde dat [verdachte] nog steeds in voorlopige hechtenis zat in verband met de zaak Bilbao, die sinds 23 april 2007 als grondslag diende. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet kon worden gevolgd in hun standpunt dat de voorlopige hechtenis voortgezet kon worden op basis van feiten die eerder door de rechter waren beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat alleen de feiten die ten grondslag liggen aan de huidige voorlopige hechtenis in de afweging betrokken moesten worden.

Uiteindelijk besloot de rechtbank het primaire verzoek van de verdediging af te wijzen, maar het subsidiaire verzoek toe te wijzen. De voorlopige hechtenis van [verdachte] met betrekking tot de zaak met parketnummer 13-529088-07 (de Bilbao-zaak) werd opgeheven. De zaak werd voor onbepaalde tijd aangehouden, met een oproeping van de verdachte voor week 44. De rechtbank benadrukte dat de onmiddellijke invrijheidstelling niet aan de rechtbank, maar aan het openbaar ministerie toekwam. De rechtbank verwierp ook de argumenten van het openbaar ministerie dat eerdere feiten in de afweging betrokken moesten worden, en concludeerde dat de beschikking van het Hof niet op een nadelige manier voor de verdachte geïnterpreteerd mocht worden.

Uitspraak

Beslissing voorlopige hechtenis [verdachte] d.d. 18 oktober 2010
Op de terechtzitting van 14 oktober 2010 heeft de verdediging van [verdachte] de opheffing van de voorlopige hechtenis van [verdachte] verzocht, waartegen het openbaar ministerie zich heeft verzet.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het verzoek van de verdediging dient te worden afgewezen waar het primair is gebaseerd op de stelling dat de vereiste ernstige bezwaren ontbreken. De rechtbank is van oordeel dat de vereiste ernstige bezwaren die ten grondslag liggen aan de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn.
Ten aanzien van het subsidiair gedane verzoek om de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op te heffen, is het volgende van belang.
Artikel 67a lid 3 Sv luidt: “Een bevel tot voorlopige hechtenis blijft achterwege, wanneer ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zal worden opgelegd, dan wel dat hij bij tenuitvoerlegging van het bevel langere tijd van zijn vrijheid beroofd zou blijven dan de duur van de straf of maatregel.”
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in een beschikking van 12 oktober 2010 de voorlopige hechtenis terzake van, kort gezegd, het 140-feit opgeheven, onder verwijzing naar de waarborg van genoemd artikel 67a lid 3. Het 140-feit was vanaf 9 maart 2009 (mede) grondslag voor de voorlopige hechtenis.
Geconstateerd kan worden dat [verdachte] thans alleen nog voorlopig gehecht zit in verband met, kort gezegd, de zaak Bilbao. Deze zaak is sedert 23 april 2007 (mede) grondslag voor de voorlopige hechtenis.
De verdediging heeft gesteld dat uit genoemde beschikking van het Hof kan worden afgeleid dat het Hof eveneens de tijd in voorlopige hechtenis voor de zaak Bilbao te lang vindt.
Het openbaar ministerie heeft dit betwist en gewezen op onduidelijkheden in de beschikking. Het heeft erop gewezen dat het Hof ten onrechte de totale duur van de voorlopige hechtenis (3,5 jaar) in het kader van artikel 67a lid 3 Sv geheel in relatie lijkt te hebben gebracht tot de 140-verdenking. Indien de beschikking aldus wordt gelezen, zo begrijpt de rechtbank de officier, heeft het Hof in zijn afwegingen niet de Bilbao-zaak meegenomen, zodat deze zaak met ingang van heden (mede) grondslag kan bieden voor voortduring van de
voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie niet kan worden
gevolgd in deze redenering. Het staat haar niet vrij om, ten nadele van verdachte, de beschikking van het Hof uit te leggen op de manier als door het openbaar ministerie is voorgesteld.
Het openbaar ministerie heeft tevens het standpunt ingenomen dat ook feiten die eerder enige tijd of nimmer (mede) ten grondslag hebben gelegen aan de voorlopige hechtenis, maar waarvoor de verdachte wel wordt vervolgd, dienen te worden betrokken bij de afweging inzake artikel 67a lid 3 Sv. In het
onderhavige geval is de voorlopige hechtenis van [verdachte] gedurende enige tijd – van april 2007 tot april respectievelijk juni 2008 - tevens geënt geweest op de hem tenlastegelegde zaken Perugia respectievelijk Agenda. [verdachte] is voorts in ieder geval voor het hem tenlastegelegde (recente) Wapenhandel-feit nimmer voorlopig gehecht geweest. Wanneer, aldus de officier van justitie, tevens deze feiten in ogenschouw zouden worden genomen, doet zich een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv nog niet voor. Het Hof heeft dit miskend en de rechtbank dient op deze grond het verzoek van de raadsman af te wijzen, aldus nog steeds de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie ook in dit standpunt niet kan worden gevolgd. Hiertegen pleit namelijk dat aldus bij de beoordeling van de vraag of zich een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv voordoet, mede feiten worden betrokken waaromtrent eerder door de rechter is geoordeeld dat de vereiste ernstige bezwaren ontbreken, dan wel feiten die nimmer op het niveau van de ernstige bezwaren voorwerp van debat zijn geweest. Deze feiten kunnen dan op zichzelf of mede redengevend worden voor (de voortduring van) de voorlopige hechtenis, hetgeen geacht moet worden in strijd te zijn met het wettelijke systeem. Veeleer volgt uit dat systeem dat genoemd debat moet worden geïnitieerd door een (tijdige) vordering gevangenneming.
De rechtbank concludeert dat in de krachtens artikel 67a lid 3 Sv te maken afweging alleen de feiten dienen te worden betrokken, waarvoor iemand in voorlopige hechtenis zit. Dat is voor [verdachte] thans nog alleen de zaak Bilbao. Gelet op de straffen die eerder in de zaak Bilbao aan medeverdachten zijn opgelegd, is thans sprake van een situatie als bedoeld in meergenoemd artikellid.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het subsidiair gedane verzoek dient te worden toegewezen.
Beslissing:
Wijst af het primaire verzoek;
Wijst toe het subsidiaire verzoek;
Heft op de voorlopige hechtenis van [verdachte] met betrekking tot de zaak met parketnummer 13-529088-07 (de Bilbao-zaak).
Verder verloop voor [verdachte]:
Houdt de zaak voor onbepaalde tijd aan.
Een oproeping van verdachte voor week 44 blijft van kracht – nadere berichtgeving over invulling week 44 volgt
Onmiddellijke invrijheidstelling gaat OM en niet RB over