ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8912
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.J. van der Meer
- P. de Vries
- Rechtspraak.nl
Beslissing voorlopige hechtenis in het Passage-proces
Op 18 oktober 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van [verdachte] met betrekking tot de voorlopige hechtenis. De verdediging had op 14 oktober 2010 verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, maar het openbaar ministerie verzette zich hiertegen. De rechtbank overwoog dat de vereiste ernstige bezwaren die ten grondslag liggen aan de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn. Het subsidiaire verzoek om de voorlopige hechtenis op te heffen op basis van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering werd ook besproken. Dit artikel stelt dat een bevel tot voorlopige hechtenis achterwege blijft als er ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd zal krijgen.
In een eerdere beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam op 12 oktober 2010 was de voorlopige hechtenis opgeheven voor het 140-feit, maar de rechtbank constateerde dat [verdachte] nog steeds in voorlopige hechtenis zat in verband met de zaak Bilbao, die sinds 23 april 2007 als grondslag diende. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet kon worden gevolgd in hun standpunt dat de voorlopige hechtenis voortgezet kon worden op basis van feiten die eerder door de rechter waren beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat alleen de feiten die ten grondslag liggen aan de huidige voorlopige hechtenis in de afweging betrokken moesten worden.
Uiteindelijk besloot de rechtbank het primaire verzoek van de verdediging af te wijzen, maar het subsidiaire verzoek toe te wijzen. De voorlopige hechtenis van [verdachte] met betrekking tot de zaak met parketnummer 13-529088-07 (de Bilbao-zaak) werd opgeheven. De zaak werd voor onbepaalde tijd aangehouden, met een oproeping van de verdachte voor week 44. De rechtbank benadrukte dat de onmiddellijke invrijheidstelling niet aan de rechtbank, maar aan het openbaar ministerie toekwam. De rechtbank verwierp ook de argumenten van het openbaar ministerie dat eerdere feiten in de afweging betrokken moesten worden, en concludeerde dat de beschikking van het Hof niet op een nadelige manier voor de verdachte geïnterpreteerd mocht worden.