ECLI:NL:RBAMS:2010:BO9124

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/845000-10 en 13/993068-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagname van schilderijen op basis van Belgisch rechtshulpverzoek en bevriezingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2010 uitspraak gedaan over de inbeslagname van schilderijen op basis van een Belgisch rechtshulpverzoek en een bevriezingsbevel. De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname rechtmatig was, waarbij het openbaar ministerie niet ten onrechte voorbijging aan de geldende weigeringsgronden, waaronder het vereiste van dubbele strafbaarheid. De rechtbank behandelde twee klaagschriften van klager, die zich verzetten tegen de inbeslagname van een Rembrandt en drie andere schilderijen. De klaagschriften werden ongegrond verklaard, omdat de rechtbank voldoende concrete verdenking aanwezig achtte van fiscale fraude, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank concludeerde dat de inbeslagname van de schilderijen diende ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, en dat aan de vereisten van de artikelen 552jj WvSv en 13 WOTS was voldaan. De rechtbank benadrukte dat het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek terecht waren erkend en uitgevoerd, en dat de inbeslagname niet onrechtmatig was, ondanks de argumenten van de verdediging. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, TWAALFDE KAMER
Parketnummers: 13/845000-10 en 13/993068-09
RK: 10/5455 en 10/2595
BESCHIKKING
op de klaagschriften ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager A]
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1946,
wonende te [woonplaats],
en
[klager B] S.A.
gevestigd te [woonplaats],
te dezen woonplaats kiezende op het kantoor van de raadslieden mrs. J. Italianer en
R. van der Hoeven, Strawinskylaan 1999, 1077 XV te Amsterdam,
klagers.
Procesgang
Het eerste klaagschrift (10/2595) is op 26 april 2010 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
Het tweede aanvullende klaagschrift (10/5455) is op 8 september 2010 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
Op 10 september 2010 is er ten aanzien van beide volgnummers een memorandum van mrs. Italianer en Van der Hoeven bij de rechtbank binnengekomen.
Gezien het feit dat [klager A] voor 100% eigenaar is van [klager B] S.A. zal in het vervolg van deze beschikking over ‘klager’ worden gesproken.
De rechtbank heeft op 29 september 2010 de raadslieden van klager en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Klager is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De derde belanghebbende in de zaak 10/2595, [X] B.V. t.n.v. [naam 1] is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Inhoud klaagschrift
De rechtbank heeft acht geslagen op beide klaagschriften, strekkende tot teruggave aan klager van:
- een schilderij van Rembrandt, zijnde een zelfportret, in beslag genomen onder
[Y] B.V. en onder de Staat;
- een drietal schilderijen:
“A Landscape with Philemon and Baucis” van Lucas van Uden;
“Promenade au bord du lac par trois caveliers” van Alfred Dedreux;
“The Duet” van Jacob Oosterveldt,
in beslag genomen onder [X] B.V..
Beoordeling
Uit de stukken is het volgende gebleken.
Feiten
Op 2 december 2009 heeft de Belgische onderzoeksrechter in het kader van een in België lopend onderzoek naar (onder meer) klager een bevriezingsbevel aan de officier van justitie van het functioneel parket doen toekomen, met het verzoek dit bevel te erkennen en ten uitvoer te leggen. Naar aanleiding van dit bevel heeft de officier van justitie van het functioneel parket op
4 december 2009 een machtiging conservatoir beslag gevorderd tot een maximum van
€ 180.000.000,-, welke machtiging op dezelfde dag door de rechter-commissaris is afgegeven.
Op 8 december 2009 is op grond van dit bevriezingsbevel onder [Y] B.V. voornoemd schilderij van Rembrandt (hierna: de Rembrandt), inbeslaggenomen.
Op 17 december 2009 heeft de Belgische onderzoeksrechter een rechtshulpverzoek ingediend.
Naar aanleiding van voornoemd Belgisch rechtshulpverzoek heeft de officier van justitie van het functioneel parket op 14 januari 2010 een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) gevorderd. De machtiging is dezelfde dag door de rechter-commissaris afgegeven.
Naar aanleiding van dit rechtshulpverzoek is op 10 februari 2010 onder [X] B.V. beslag gelegd op een drietal schilderijen: “A Landscape with Philemon and Baucis” van Lucas van Uden, “Promenade au bord du lac par trois caveliers” van Alfred Dedreux en “The Duet” van Jacob Oosterveldt.
[naam] stelt voor 50% eigenaar te zijn van het schilderij “The Duet” van Jacob Oosterveldt, hetgeen door klager niet wordt betwist.
Op 22 februari 2010 is op grond van het rechtshulpverzoek nogmaals, onder de staat, conservatoir beslag gelegd op de Rembrandt.
Blijkens het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek wordt klager door de Belgische autoriteiten - onder meer - verdacht van mededaderschap van:
- witwassen;
- lidmaatschap van een criminele organisatie;
- inbreuken op het wetboek van inkomstenbelasting van 1992 en onder meer op de artikelen 305 tot en met 310;
- valsheid in geschrifte en gebruik.
Het beslag op de 4 schilderijen betreft conservatoir beslag ten laste van klager, dienende tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager op te leggen geldboete of verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat - blijkens het rechtshulpverzoek en het bevriezingsbevel - door de Belgische autoriteiten is geschat op €180.809.816,73.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden van klager hebben gepleit overeenkomstig door hen overgelegde pleitaantekeningen. Kort gezegd hebben zij het volgende aangevoerd.
De erkenning en tenuitvoerlegging van het Belgisch bevriezingsbevel - gevolgd door de inbeslagneming van de Rembrandt - zijn onrechtmatig. De inbeslagneming op grond van het Belgisch rechtshulpverzoek is eveneens onrechtmatig, nu de Rembrandt zich reeds onrechtmatig in handen van de Staat bevond. Ditzelfde geldt voor de inbeslagname van de drie overige schilderijen. Met betrekking tot alle inbeslaggenomen voorwerpen en met name de Rembrandt, kan niet gezegd worden dat het bevriezingsbevel en/of het rechtshulpverzoek voldoende grond bevat voor de stelling dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafechter een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming zal opleggen en zeker niet tot de in de Belgische verzoeken genoemde waarden. Verzocht wordt de beslagen onrechtmatig te verklaren, althans de opheffing van de beslagen te bevelen en/of te gelasten deze aan klagers terug te geven.
Dubbele strafbaarheid
De artikelen 552 jj Sv e.v. zijn van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands beslagbevel, in casu het bevriezingsbevel. Een bevriezingsbevel dient in gevolge artikel 552 ll lid 2 sub d Sv onder meer te worden geweigerd indien het bevel is gegeven ten behoeve van een onderzoek, ingesteld met betrekking tot een feit dat, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn. Fiscale delicten staan niet op de lijst van delicten zoals opgenomen in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Wederzijdse erkenning van 1 juli 2005, zodat voor deze delicten de eis van dubbele strafbaarheid geldt.
De artikelen 13 WOTS jo 126 Sv. zijn van toepassing op inbeslagneming op grond van het rechtshulpverzoek. In artikel 13 lid 2 WOTS wordt voor de tenuitvoerlegging van een rechtshulpverzoek eveneens de eis gesteld van de dubbele strafbaarheid.
Inbeslagneming van stukken van overtuiging is op grond van deze artikelen slechts in dat geval mogelijk.
De officier van justitie heeft ten onrechte erkenning en uitvoering gegeven aan het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek, nu uit de feitenomschrijving niet of onvoldoende kan worden geconcludeerd dat de genoemde strafbare feiten zijn gepleegd, noch dat sprake is van een redelijke verdenking. De toetsing of sprake is dubbele strafbaarheid is op grond van het onderhavige dossier derhalve onmogelijk c.q. leidt in dit bijzondere geval tot de conclusie dat niet (zonder meer) kan worden gesteld dat sprake is van dubbele strafbaarheid. De omschrijving van de feiten in het bevriezingsbevel en in het rechtshulpverzoek is te algemeen, te weinig concreet en is voor een belangrijk deel samengesteld uit aannames en suggesties. De kernoverweging in het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek klopt niet. Op basis van de omschrijving van de feiten is noch naar Belgisch recht, noch naar Nederlands recht sprake van concrete verdenkingen van een fiscaal delict. Dientengevolge kan uit de feitenbeschrijving door de Belgische onderzoeksrechter niet volgen dat de beschreven feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De Luxemburgse rechter heeft op grond van het ontbreken van dubbele strafbaarheid de beslagen ongegrond verklaard.
Het openbaar ministerie is ten onrechte voorbij gegaan aan de weigeringsgronden in de artt. 552 ll lid 2 sub d Sv en 13 lid 2 WOTS, zodat de gevolgde inbeslagnemingen onrechtmatig zijn geschied.
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit fiscale delicten niet mogelijk
Het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek zijn gegeven op basis van de verdenking van fiscale (domicilie) fraude. De overige genoemde delicten - witwassen, deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift - zijn uitvloeisels van deze beweerdelijk gepleegde fiscale fraude.
De beslagen dienen steeds ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en zijn in zoverre - mede - gebaseerd op artikel 94a Sv. Artikel 74 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bepaalt dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel - op grond van artikel 36e Sv - niet mogelijk is indien het gaat om voordeel dat voortvloeit uit een fiscaal delict.
Nu inbeslagneming van onderhavige goederen en vermogensrechten op grond van artikel 94a Sv naar Nederlands recht niet mogelijk is, geldt zulks ook voor een vergelijkbaar onderzoek van de Belgische autoriteiten.
Ook overigens is het beslag van de Rembrandt op grond van het bevriezingsbevel onrechtmatig
Op 8 december 2009 is op grond van het Bevriezingsbevel getracht beslag te leggen op 32 kunstvoorwerpen, welke staan vermeld op een in het bevriezingsbevel opgenomen lijst. Het beslag zou gelegd moeten worden onder [Y] B.V. Geen van de op de lijst vermelde kunstvoorwerpen werd daar aangetroffen en inbeslaggenomen. Naar aanleiding van een verklaring van [naam 7] dat de Rembrandt aan klager toebehoort, werd de Rembrandt vervolgens onder [Y] B.V inbeslaggenomen. Dit beslag is zonder rechtsgrond gelegd en onrechtmatig, nu het bevriezingsbevel uitsluitend ziet op inbeslagname van op de lijst genoemde kunstvoorwerpen en niet op de Rembrandt.
Ook overigens is het tweede beslag op de Rembrandt op grond van het rechtshulpverzoek onrechtmatig.
Met betrekking tot de inbeslagneming van de Rembrandt kan niet gezegd worden dat het SFO was gericht op de bepaling van hier te lande aanwezige of verworven wederrechtelijk verkregen voordeel. Artikel 13 WOTS staat het openen van een SFO alleen toe indien gezocht gaat worden of dergelijke vermogensbestanddelen aanwezig zijn. In casu was bij het openbaar ministerie al bekend dat de Rembrandt hier te lande aanwezig was, zodat inbeslagneming is geschied op basis van een onjuiste grondslag.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan klager en heeft daartoe - op basis van zijn schriftelijke aantekeningen - het volgende aangevoerd.
Naar aanleiding van kapitaalverhogingen is de zaak aan het rollen geraakt en heeft de Belgische onderzoeksrechter een onderzoek ingesteld. Op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel wordt in interstatelijke verhoudingen de aan de verzochte rechtshulp ten grondslag liggende verdenking slechts beperkt getoetst. Voor een toetsing ten gronde dient de beslagene zich te wenden tot de Staat die om rechtshulp heeft verzocht. Argumenten van de raadslieden omtrent de verdenking, dienen te worden ingebracht bij de Belgische autoriteiten. Dat is ook gebeurd. In een recente uitspraak van het Belgisch hof van Beroep d.d. 13 september 2010, wordt geconcludeerd dat de verdenking gegrond is. De rechtbank hoeft niet te twijfelen aan het door de Belgische onderzoeksrechter geformuleerde redelijke vermoeden.
In Nederland wordt een bevriezingsbevel in beginsel altijd erkend via de regeling van artikel 552jj e.v. Sv. Er gelden zeer beperkte weigeringsgronden. In geval van verdenking van onder meer witwassen wordt het bevel in beginsel zonder meer erkend en uitgevoerd. De machtiging conservatoir beslag is derhalve terecht gevorderd en verleend. Het bevriezingsbevel is uitgevaardigd voor enkele bankrekeningen en het kunstpatrimonium van de familie [naam klager]. De Rembrandt behoort tot het kunstpatrimonium van de familie. Het feit dat de Rembrandt niet met naam en toenaam op het lijstje van toen bekende schilderijen in het bevriezingsbevel is openomen, doet daar niet aan af.
Het rechtshulpverzoek is getoetst via de regeling van artikel 13 WOTS. Er zijn slechts beperkte weigeringsgronden, zoals het ontbreken van de dubbele strafbaarheid. Op basis van de Belgische zaaksomschrijving is er een redelijk vermoeden dat deze feiten zijn gepleegd. Door het openbaar ministerie en de rechter-commissaris is terecht de conclusie getrokken dat aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. Het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek zijn terecht aan de rechter-commissaris doorgeleid en deze heeft de gevorderde machtigingen terecht afgegeven. Er moet geen waarde worden gehecht aan de uitspraak van de Luxemburgse rechter van 12 juli 2010, die de beslagen ongegrond heeft verklaard en dat oordeel heeft gegrond op het ontbreken van de vereiste dubbele strafbaarheid. In Nederland gelden eigen voorwaarden voor de strafbaarheid van belastingfraude, witwassen en valsheid in geschrift.
Hetgeen de raadslieden stellen omtrent art. 74 Awr is juist, maar staat deze procedure niet in de weg. Fiscale fraude kan ingevolge een arrest van de HR d.d. 8 februari 2005 (LJN AR7621) het gronddelict zijn voor witwassen. Artikel 74 Awr ziet op fiscale fraude in enge zin. Nu sprake is van een gegronde verdenking van onder meer witwassen, is terecht het SFO geopend en is terecht conservatoir beslag gelegd.
Artikel 552m lid 3 is niet van toepassing, zoals de raadslieden beweren, zodat een machtiging op die grond niet was vereist.
De rechtbank overweegt het volgende
De verzoeken zijn tijdig ingediend zodat klager ontvankelijk is in zijn verzoeken.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het openbaar ministerie ten onrechte het Belgisch bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek heeft erkend en ten uitvoer gelegd.
Het vereiste van dubbele strafbaarheid bij de tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek
Bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, stelt de rechtbank het volgende voorop.
Uit artikel 552ll lid 2 onder d Sv volgt dat de officier van justitie de tenuitvoerlegging kan weigeren indien het bevel is gegeven ten behoeve van een onderzoek, ingesteld met betrekking tot een feit dat, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn.
In artikel 13 lid 2 WOTS is bepaald dat het strafrechtelijk financieel onderzoek slechts kan worden ingesteld, indien zulks ook mogelijk zou zijn geweest wanneer het feit of de feiten ter zake waarvan de persoon in de verzoekende Staat wordt verdacht in Nederland zouden zijn begaan.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van dubbele strafbaarheid dient de rechtbank allereerst te bepalen of de feitenbeschrijving als weergegeven in het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek een concrete verdenking van fiscale fraude en van de overige in het bevel en verzoek genoemde feiten rechtvaardigen.
De rechtbank acht onder meer de volgende passages uit de feitenbeschrijving in het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek redengevend.
Feitenbeschrijving bevriezingsbevel en rechtshulpverzoek, zakelijk weergegeven:
Onderzoek heeft uitgewezen dat vanaf 2004 in diverse aan klager toebehorende vennootschappen aanzienlijke kapitaalverhogingen werden doorgevoerd. Alle kapitaalverhogingen en startkapitalen - in de tijdspanne december 2004 tot december 2006 voor een totaal van € 10.653.000,00 - zijn volgens [naam 2], de vertrouwenspersoon van klager, afkomstig van de liquide beleggingsportefeuilles van de familie [naam klager]. Deze verklaring werd bevestigd door [naam 3], de persoon die eerder actief was als (gedelegeerde) bestuurder in verschillende vennootschappen.
Er worden 63 vennootschappen onderscheiden die alle zouden toebehoren aan klager, met aan de top de B.V.I. vennootschap [Z] S.A, waarin de familie [naam klager] en [naam 2] actief zijn. De vennootschappen verstrekken leningen aan elkaar. Betaling van facturen wordt doorgeschoven naar andere vennootschappen en fondsen worden uit de vennootschappen gehaald zonder enige boekhoudkundige verantwoording. De ene vennootschap is aandeelhouder in de andere vennootschap. Externe aandeelhouders werden tot op heden niet aangetroffen. Het aantal bestuurders binnen de vennootschappen is tot een minimum herleid en steeds opnieuw duiken dezelfde namen en handtekeningen op.
In opdracht van de Belgische autoriteiten werd begin 2009 overgegaan tot een huiszoeking op de adressen [adres 1] en [adres 2]. Op beide adressen werd een grote hoeveelheid documenten aangetroffen, waaruit mogelijk valt af te leiden dat het vermogen van de familie [naam klager] beheerd wordt vanuit België.
Een eerste verhoor van een aantal personen, aangetroffen op beide adressen, verwees in die richting. Sinds 2005 werd per onroerende eigendom een aparte Belgische vennootschap opgericht. De vroegere nauwe medewerker van klager, [naam 3], bevestigde dat klager effectief woonachtig was/is [adres 2], samen met zijn echtgenote [naam 4], welk domein in 1996 werd aangekocht. Het blijkt dat voornoemde B.V.I. vennootschap vanaf 1997, gedurende verschillende jaren, haar zetel heeft gehad op dit adres.
[naam 3] bevestigde dat klager elke feitelijke beslissing nam in de vennootschappen en dat het beheer van de verschillende vennootschappen wordt uitgeoefend in België. Door geen enkel lid van de familie [naam klager] werd in België belasting betaald. Er werd geen belastingaangifte gedaan. Omvangrijke documentatie en een verklaring van de zoon [naam 5], wijst uit dat klager economisch eigenaar is van de hele groep vennootschappen.
Tijdens de huiszoeking op het immense [adres 2] had klager in een onbewaakt moment kort contact per telefoon, blijkbaar met zijn zoon [naam 6], waarbij hij aan zijn zoon meldde dat er een huiszoeking plaatsvond. Simultaan was een huiszoeking lopende in de [adres 1]. Tijdens de huiszoeking in [adres 1] werd in Luxemburg bewust een computerverbinding met de mainserver verbroken. Het telefoontje heeft tot gevolg gehad dat detailinformatie met betrekking tot een reeks buitenlandse vennootschappen niet gekopieerd kon worden, wat af te leiden valt uit de exploitatie van de voorhanden zijnde digitale gegevens. Een grote hoeveelheid inbeslaggenomen documenten, inherent verbonden aan de oprichting en het beheer van de buitenlandse vennootschappen, zoals de B.V.I.-vennootschappen, werd aangetroffen tijdens voormelde huiszoekingen. Dit alles maakt aannemelijk dat deze vennootschappen werden en worden beheerd vanuit België. Ondanks de raadgevingen van Ernst & Young en later Price WaterhouseCoopers, waarbij naar de buitenwereld toe een andere façade werd opgezet, blijkt dat de briefwisseling die men om deze redenen naar [V] SA (Luxemburg) en [W] (Monaco) liet opsturen, uiteindelijk toch in [adres 1] werd aangetroffen. In dat kader blijkt ook dat de belangrijke betalingsorders met de originele handtekeningen in [adres 1] werden aangetroffen en dat deze per fax vanuit [adres 1] naar de bestemmingen wereldwijd werden verzonden.
Opmerkelijk is de facturatie van de diverse GSM-toestellen, in gebruik bij de familieleden [naam klager]. Aan de telefonieoperator werden, ten behoeve van de facturen, de namen opgegeven van o.a. de huisbewaarder en diens echtgenote en andere Belgen. Op de facturen werden echter, ter verduidelijking voor degenen die de administratie uitvoerden, de voornaam of initialen van de werkelijke gebruiker vermeld.
De constructie van een netwerk aan binnen- en buitenlandse vennootschappen, die door de jaren heen werd uitgewerkt, toont ogenschijnlijk geen enkele economische noodzaak aan. Het vermoeden bestaat dat dit ingewikkelde web van vennootschappen met piramidale vorm, uitsluitend werd uitgewerkt om de rechtstreekse link naar het vermogen van de familie [naam klager] ondoorzichtig te maken. Typerend daarbij is het onroerend vermogen dat elk afzonderlijk werd ondergebracht in een afzonderlijke vennootschap, die op haar beurt weer eigendom is van andere vennootschappen, die op hun beurt weer eigendom zijn van B.V.I. vennootschappen. De aankopen geschieden via een systeem van op elkaar volgende kapitaalverhogingen, waarbij de herkomst van de gelden onmogelijk kan worden getraceerd.
Men is er niet in geslaagd, al was het maar op papier, om bepaalde aspecten van de vennootschapswetgeving correct te verwerken. Dit leidt tot de vaststelling dat er meermaals ogenschijnlijke valse stukken werden opgemaakt en dat bijvoorbeeld verslagen van de algemene vergaderingen der aandeelhouders of van de buitengewone algemene vergaderingen, en de inherent eraan verbonden documenten, post factum werden aangepast indien dit noodzakelijk bleek. Eveneens werden er diverse documenten aangetroffen die werden opgesteld door Price WaterhouseCoopers. Onder meer betreft het een advies omtrent het ‘rijksinwonerschap van België’ inzake de persoon van [klager]. Er wordt in dit advies uiteengezet welke risico’s bestaan indien [klager] als rijksinwoner van België dient te worden beschouwd en welke belastingen hij dan dient te betalen. Daarbij worden verschillende elementen op een rijtje gezet. Ook de toestand van [naam 4] wordt als bijzonder risicovol ingeschat, nu ondubbelzinnig wordt gesteld: ‘[naam 4] verblijft immers hoofdzakelijk in [adres 2], heeft naar wij begrijpen haar sociale contacten en belangen in België en is voor zover ons bekend niet voornemens om België te verlaten’. Price WaterhouseCoopers stelt voorts voor inkomsten uit de B.V.I.’s anders te kwalificeren. Aan de hand van deze memo blijkt dat de inkomsten enkel en alleen post factum opnieuw gekwalificeerd zouden worden teneinde aan een reguliere belastingaanslag te ontkomen. Zoals eerder werd overwogen zijn de B.V.I. inkomsten volgens de verklaring van [naam 3] wel degelijk beleggingsinkomsten.
De rechtbank is op grond van deze - samengevatte - feitenbeschrijving van oordeel dat er voldoende concrete verdenking bestaat dat klager zich in België heeft schuldig gemaakt aan fiscale fraude, valsheid in geschrifte, witwassen, en deelname aan een criminele organisatie. Deze feiten zijn ook in Nederland strafbaar gesteld, zodat is voldaan aan de eis van dubbele strafbaarheid.
Op grond van deze concrete verdenking mocht de officier van justitie in redelijkheid uitvoering geven aan het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek.
Het is niet aan deze rechtbank om hetgeen de raadslieden tegen al deze verdenkingen hebben ingebracht, in deze procedure op de inhoud te beoordelen.
Het Hof van beroep te Antwerpen heeft op 13 september 2010 bij arrest in hoger beroep een ernstige verdenking van fraude aanwezig geacht.
Meer in het bijzonder gevoerd verweer: het eerste beslag op de Rembrandt op grond van het bevriezingsbevel is ook overigens onrechtmatig
De raadslieden hebben meer in het bijzonder nog aangevoerd dat de eerste inbeslagname van de Rembrandt op grond van het bevriezingsbevel onrechtmatig is geschied, nu het betreffende schilderij niet is opgenomen op de lijst met kunstwerken waarop beslag mocht worden gelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Nu klager niet betwist dat de Rembrandt tot het kunstpatrimonium van de familie [naam klager] behoort en niet is gebleken dat de in het bevriezingsbevel opgenomen lijst uitputtend is, vermag de rechtbank niet in te zien waarom het beslag op de Rembrandt onrechtmatig zou zijn. De rechtbank komt onder meer tot deze conclusie op grond van de volgende passage in het bevriezingsbevel: “mogelijk bevinden één of meerdere hierna vermelde werken zich bij deze kunstdealer” ([Y] B.V.). Kennelijk wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat niet alle kunstwerken zich daar bevinden, maar daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank tegelijkertijd niet uitgesloten dat ook andere kunstwerken konden worden aangetroffen. Bovendien moet niet uit het oog worden verloren dat het doel van het bevriezingsbevel de beslaglegging op vermogen van [klager] betrof, waartoe ook de Rembrandt behoorde. Dat de Rembrandt niet op de lijst is opgenomen doet daar niet aan af en is irrelevant.
Meer in het bijzonder gevoerd verweer: het tweede beslag van de Rembrandt op grond van het rechtshulpverzoek en het SFO is ook overigens onrechtmatig
Het verweer van de raadslieden dat de tweede beslaglegging op de Rembrandt op grond van het SFO onrechtmatig is geweest, nu reeds bekend was waar de Rembrandt zich bevond, wordt eveneens door de rechtbank verworpen.
Artikel 13 WOTS is gericht op inbeslagneming - onder meer - ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ingevolge het eerste lid van dit artikel kan een SFO worden ingesteld gericht op de bepaling van hier te lande aanwezig of verworven wederrechtelijk verkregen voordeel. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit artikel niet worden opgemaakt dat vermogensbestanddelen waarvan al duidelijk is waar zij zich bevinden, niet vatbaar zijn voor beslag op grond van een SFO. Deze stelling gaat voorbij aan het doel van artikel 13 WOTS.
Het eerste beslag op de Rembrandt op grond van het bevriezingsbevel, het tweede beslag op de Rembrandt en het beslag op de overige schilderijen op grond van het rechtshulpverzoek en het SFO zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig.
Toetsingskader conservatoir beslag (artikel 94a Sv).
Het openbaar ministerie kan op grond van artikel 94a lid 1 en 2 Sv voorwerpen in beslag nemen in geval van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de 5e categorie kan worden opgelegd of tot bewaring van het recht tot verhaal van een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat aan de vereisten van artikel 94a lid 1 en 2 Sv is voldaan, zodat het beslag naar aanleiding van het bevriezingsbevel, dan wel het rechtshulpverzoek en het SFO, rechtmatig is gelegd. Immers is - onder meer - sprake van een verdenking van witwassen en deelname aan een criminele organisatie en kan bij overtreding van deze feiten een geldboete van de 5e categorie worden opgelegd en kan op grond van artikel 36e Sr uit deze feiten voorvloeiend wederrechtelijk voordeel worden ontnomen.
De rechtbank dient bij de beoordeling van een beklag op de voet van artikel 94a Sv te beoordelen of het hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter later oordelend aan klager/verdachte een geldboete of ontnemingsmaatregel zal opleggen. Gelet op de eerder genoemde feitenbeschrijving in het bevriezingsbevel en het rechtshulpverzoek, op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een voldoende concrete verdenking, acht de rechtbank dit niet hoogst onwaarschijnlijk. Hiermee is ook voldaan aan het vereiste in artikel 13 lid 3 WOTS.
Artikel 74 Awr
Ten aanzien van het door klager ingenomen standpunt dat het er op grond van artikel 74 Awr niet kan worden ontnomen, omdat er slechts sprake is van de beweerdelijk gepleegde fiscale fraude (en de overige verdenkingen daar een uitvloeisel van zijn) overweegt de rechtbank het volgende. Nu er naar het oordeel van de rechtbank - naast een concrete verdenking voor fiscale fraude - eveneens sprake is van een voldoende concrete verdenking voor witwassen, deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrifte, is ontneming op grond van artikel 36e Sr naar het oordeel van de rechtbank eveneens mogelijk. Ingevolge het arrest van de HR d.d.
8 februari 2005 (LJN AR7621) kan fiscale fraude inderdaad worden aangemerkt als gronddelict voor witwassen.
Concluderend stelt de rechtbank dat uit de stukken en de behandeling in raadkamer naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend in de ontnemingszaak tegen klager de verplichting tot betaling aan de Staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
De klaagschriften moeten derhalve ongegrond worden verklaard.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing:
De rechtbank verklaart het beklag ONGEGROND.
Deze beslissing is op 20 oktober 2010 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. I.M. Bilderbeek, voorzitter,
mrs. F.J. van de Poel en J.J. Molenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.