ECLI:NL:RBAMS:2010:BP1774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3522 WMO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden op grond van de Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Eiseres had een persoonsgebonden budget van € 2060,- voor het jaar 2007 ontvangen, maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, had dit bedrag teruggevorderd omdat eiseres het budget niet correct had verantwoord. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 19 oktober 2010 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. B.G. Meijer. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij het primaire besluit van 3 februari 2009 het persoonsgebonden budget had vastgesteld en teruggevorderd zonder dat er een intrekkingsbesluit was genomen. De rechtbank oordeelde dat de Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning voorschrijft dat terugvordering pas kan plaatsvinden na een intrekking van het besluit. Aangezien een dergelijk besluit ontbrak, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen.

De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- moet vergoeden en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van € 644,-. De rechtbank heeft benadrukt dat deze uitspraak niet betekent dat verweerder geen nieuwe besluiten kan nemen met betrekking tot de terugvordering van het persoonsgebonden budget.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3522 WMO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats]
eiseres,
gemachtigde mr. B.G. Meijer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget van eiseres over 2007 vastgesteld op € 2060,- en dit bedrag van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juli 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 26 april 2007 een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden tot een bedrag van € 2060,- over 2007 voorlopig toegekend. Bij dat besluit is eiseres er onder andere op gewezen dat zij aan het eind van het jaar verantwoording moet afleggen hoe zij het persoonsgebonden budget heeft besteed. Budget dat eiseres niet aan hulp bij het huishouden heeft besteed moet eiseres terug betalen. Na afloop van 2007 heeft verweerder eiseres meerdere malen in de gelegenheid gesteld om verantwoording over 2007 af te leggen.
1.2. Verweerder heeft bij het primaire besluit het persoonsgebonden budget over 2007 vastgesteld op € 2060,- en dit bedrag van eiseres teruggevorderd omdat eiseres dit bedrag niet heeft verantwoord. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres op de hoogte was van het feit dat zij het persoonsgebonden budget moest verantwoorden en ook op welke wijze dat moest gebeuren. Eiseres heeft het persoonsgebonden budget echter niet correct verantwoord. Eiseres heeft onvolledige en onduidelijke stukken ingeleverd en facturen ingeleverd voor diensten die niet vergoed worden uit het persoonsgebonden budget. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder de hardheidsclausule moest toepassen.
2.2. Eiseres voert aan dat zij het persoonsgebonden budget met de overgelegde stukken voldoende heeft verantwoord. Voorts meent eiseres dat er een bestedingsvrij bedrag is wat zij in ieder geval niet hoeft te verantwoorden. Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule. Zij kon wegens verhuizing en psychische problemen niet de benodigde administratie voor het persoonsgebonden budget voeren.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. In geschil is de terugvordering van het aan eiseres toegekende persoonsgebonden budget van € 2060,- over 2007. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of verweerder daartoe bevoegd is.
3.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Verweerder heeft hieraan uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Verordening).
3.3. In artikel 11 van de Verordening is de vaststelling van het persoonsgebonden budget en de voorwaarden met betrekking tot dit budget, zoals de verantwoording van de besteding van het budget, geregeld.
3.4. In artikel 14 van de Verordening is de bevoegdheid tot intrekking of wijziging van een beschikking tot verlening van een voorziening neergelegd.
3.5. Artikel 15 van de Verordening heeft betrekking op de terugvordering. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een betaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk teruggevorderd nadat tot geheel of gedeeltelijke intrekking of wijziging daarvan is besloten.
3.6. Uit de hierboven weergegeven Verordening blijkt dat de beslissing tot terugvordering niet wordt genomen dan nadat een beslissing tot intrekking is genomen. Uit de Verordening volgt tevens dat een besluit tot intrekking in tegenstelling tot het besluit tot terugvordering discretionair van aard is.
3.7. De rechtbank stelt vast dat het zowel het primaire als het bestreden besluit slechts spreken over de beslissing tot terugvordering en dat uit deze besluiten niet blijkt dat een afweging is gemaakt om al dan niet tot gehele of gedeeltelijke intrekking over te gaan. Eveneens ontbreekt een afweging van de betrokken belangen horende bij de gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid tot intrekking. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 15 van de Verordening.
3.8. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen wegens strijd met de wet. De rechtbank zal tevens het primaire besluit herroepen wegens het ontbreken van het vereiste intrekkingsbesluit. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat deze uitspraak niet tot gevolg heeft dat verweerder geen besluit (tot intrekking en terugvordering) meer zou mogen nemen met betrekking tot het persoongebonden budget over 2007.
3.4. Voorts zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten aan de zijde van eiseres. Deze zijn begroot op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting ad € 322,- per punt) en bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van datum 3 februari 2009;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- (eenenveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 644,- (zeshonderd vierenveertig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
DOC: B
SB