ECLI:NL:RBAMS:2010:BP5357

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
374187 / HA ZA 07-1871 (eindvonnis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake dekking schadeverzekeringen en uitvoerbaarheid bij voorraad

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 september 2010 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen Zenkelvast B.V. en verschillende verzekeraars, waaronder Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. en Nationale Nederlanden Schadeverzekering Mij N.V. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 3 februari 2010 geoordeeld dat de verzekeraars gehouden zijn tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst. In dit vonnis is de mate van dekking voor twee schadeposten aan de orde gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat een schadepost onder een dekkingsuitsluitingsgrond valt, terwijl de andere schadepost toewijsbaar is, omdat deze onvoldoende is betwist. De rechtbank heeft ook een belangenafweging gemaakt met betrekking tot de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis, waarbij het belang van Zenkelvast om de toegewezen verzekeringsuitkering te ontvangen zwaarder woog dan het restitutierisico voor de verzekeraars.

De rechtbank heeft de vordering van Zenkelvast tot betaling van een totaalbedrag van € 307.403,43 toegewezen, verdeeld over de betrokken verzekeraars naar rato van hun participatie. Daarnaast zijn de verzekeraars hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van Zenkelvast, die zijn begroot op € 17.561,20. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Zenkelvast de toegewezen bedragen kan ontvangen, ook al is er nog geen definitieve uitspraak over eventuele hoger beroep procedures. Dit vonnis benadrukt de verplichtingen van verzekeraars onder de verzekeringsovereenkomst en de mogelijkheden voor eisers om hun vorderingen te effectueren, zelfs in het geval van een geschil over de dekking.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 374187 / HA ZA 07-1871
Vonnis in hoofdzaak van 15 september 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZENKELVAST B.V.,
gevestigd te Goor,
eiseres,
advocaat mr. B.J.H. Crans,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
H.D.I. VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
4. de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
5. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagden,
advocaat mr. J.B. Londonck Sluijk.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2010,
- de akte na tussenvonnis van Zenkelvast,
- de antwoordakte na tussenvonnis van Verzekeraars,
- de akte uitlating producties van Zenkelvast,
- de akte rectificatie van Verzekeraars.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij het tussenvonnis van 3 februari 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat Verzekeraars dekking dienen te verlenen voor de door Zenkelvast geleden schade, voor zover de schade niet onder een uitzondering van de polis valt. Rest de vraag tot hoever de dekking zich uitstrekt.
2.2. Bij akte na tussenvonnis heeft Zenkelvast haar eis verminderd tot € 309.781,46. Van dit bedrag stellen Verzekeraars dat niet langer in geschil is het bedrag van
€ 297.138,76. Tot zover kan de vordering daarom worden toegewezen. Het verschil van
€ 12.642,67 waarover de rechtbank nog een oordeel moet geven betreft de schadeposten “goederen op buitenterrein”(€ 2.378,- ) en “overige kosten”(€ 10.264,67), zoals genoemd in de brief van 8 juni 2007 van EMN Expertise B.V. De post “overige kosten” heeft betrekking op beveiligingskosten, kosten voor het plaatsen van een noodhek en opslagkosten van de beschadigde onderdelen van de kraan.
2.3. Ten aanzien van de schadepost “goederen op buitenterrein” stelt Zenkelvast zich op het standpunt dat die onder de dekking van de verzekering valt en verwijst daartoe naar het tussenvonnis van 3 februari 2010. Verzekeraars stellen daartegenover dat die schadepost onder de uitzondering van artikel 3.1.1. van de polis valt, nu het gaat om schade aan goederen ontstaan door storm.
2.4. Het tussenvonnis geeft geen uitsluitsel over deze schadepost in het bijzonder. In het tussenvonnis staat dat partijen zich kunnen uitlaten over de dekking onder de verzekering. Artikel 3.1.1 bepaalt dat schade aan goederen die zich “op het terrein nabij de gebouwen op de adressen die op het polisblad benoemd zijn, met uitzondering van storm” gedekt wordt. Nu tussen partijen als onbetwist vaststaat dat deze dekkingsuitsluitinggrond zich in het onderhavige geval voordoet en Zenkelvast heeft nagelaten een andere dekkingsgrondslag aan te voeren, zal de vordering op dit onderdeel worden afgewezen.
2.5. Aanvankelijk legde Zenkelvast aan haar vordering ten aanzien van de schadepost “overige kosten” ten grondslag dat die ook valt onder de dekking van de polis, zonder daarbij overigens een specifieke bepaling daarin aan te wijzen. In haar akte na tussenvonnis stelt Zenkelvast nu dat deze kosten gemaakt zijn ten gevolge van het feit dat Verzekeraars niet eerder tot uitbetaling waren overgegaan en dat Verzekeraars daarom toerekenbaar tekort zijn geschoten tegenover haar. Verzekeraars voeren op hun beurt aan dat het gevorderde bedrag van € 10.264,76 niet voldoende gespecificeerd is en dat die schade van Zenkelvast overigens gecompenseerd wordt door de wettelijke rente zoals genoemd in artikel 6:119 BW.
2.6. Ten aanzien van het laatste verweer van Verzekeraars, is de rechtbank van oordeel dat het niet slaagt. De gefixeerde schade van artikel 6:119 BW ziet op de schade die Zenkelvast lijdt ten gevolge van de vertraging van de uitkering onder de polis, van welk bedrag zij anders profijt heeft kunnen trekken. De schade die Zenkelvast nu stelt te hebben geleden is een andersoortige schade waarvoor artikel 6:119 BW geen grondslag biedt. De grondslag die Zenkelvast voor dit onderdeel van zijn schade stelt is immers artikel 6:74 BW, welke grondslag niet door Verzekeraars is betwist.
Nu het bedrag van € 10.264,76, anders dan Verzekeraars aanvoeren, haar onderbouwing vindt in de bevindingen van EMN Expertise B.V. en aangezien die evenmin zijn betwist, zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering toewijzen.
2.7. Het voorgaande brengt met zich dat het totaal gevorderde bedrag van
€ 307.403,43 zal worden toegewezen en naar rato van hun betreffende participatie over Verzekeraars worden verdeeld.
2.8. Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, het volgende. Verzekeraars hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit onderdeel van de vordering ter grootte van € 4.000,-. Daargelaten dat Zenkelvast niet heeft gesteld dat zij deze kosten heeft gemaakt, omvatten de gestelde verrichtingen bovendien niet meer dan een drietal sommaties (waarvan twee gelijkluidend) en het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Nu er een procedure is gevolgd, worden deze kosten aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de in artikel 241 Rv bedoelde proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten. De rechtbank zal de betreffende vordering van Zenkelvast dan ook afwijzen.
2.9. Ook de gevorderde wettelijke handelsrente ingevolge artikel 6:119a BW zal worden afgewezen, nu de betalingsverplichting van Verzekeraars uit hoofde van de onderliggende schadeverzekeringspolis en wegens de tekortkoming in de nakoming buiten de reikwijdte van deze bepaling valt. Dit neemt niet weg dat de normale wettelijke rente toewijsbaar is. Verzekeraars hebben geen verweer gevoerd tegen de gevorderde ingangsdatum van 22 januari 2007, de datum van de brief waarin staat aangekondigd dat de schade niet gedekt wordt en waardoor Zenkelvast ervan uit mocht gaan dat Verzekeraars niet over zouden gaan tot uitkering, waardoor over het bedrag van € 297.138,76 de wettelijke rente met ingang van genoemde datum zal worden toegewezen. De ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag van € 10.264,76 wordt -nu daarover niets is gesteld- op 3 maart 2010 bepaald, de dag waarop de akte door Zenkelvast is genomen met daarin de nieuwe grondslag voor dit onderdeel van haar vordering.
2.10. Zenkelvast vordert ten slotte het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Verzekeraars voeren hiertegen verweer, zulks met het oog op het restitutierisico. Subsidiair verzoeken Verzekeraars dat Zenkelvast zekerheid stelt. Bij haar akte uitlating producties handhaaft Zenkelvast haar vordering gemotiveerd.
2.11. Krachtens artikel 233 Rv kan de rechtbank dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Bij de beantwoording van de vraag of van die bevoegdheid gebruikt dient te worden gemaakt, spelen de wederzijdse belangen van parijen, bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, een bepalende rol. Naar het oordeel van de rechtbank weegt in dit geval het belang van Verzekeraars om het restitutierisico te vermijden minder zwaar dan het belang van Zenkelvast bij verkrijging van de bij dit vonnis toegewezen verzekeringsuitkering. Daarbij is in aanmerking gekomen dat Zenkelvast op haar balans van 2008 haar materiële vaste activa gewaardeerd heeft op een bedrag van meer dan tien miljoen euro en eveneens aanwezige liquide middelen heeft van meer dan vierhonderdduizend euro, hetgeen, bij gebrek aan contra-indicaties over het verloop van de waarden nadien, voldoende verhaal biedt voor Verzekeraars voor de toegewezen verzekeringsuitkering. De argumenten die Verzekeraars in dit kader hebben aangevoerd, bieden onvoldoende aanwijzing om te concluderen dat er sprake is van een concreet restitutierisico. Verzekeraars laten immers na om in hun argumentatie op basis van de kengetallen het eigen vermogen, waaronder genoemde activa en liquide middelen, en de bufferfunctie daarvan te betrekken. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verweer van Verzekeraars zal passeren en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
2.12. Voor het stellen van zekerheid ziet de rechtbank, gelet op hetgeen onder 2.11 is overwogen, evenmin aanleiding.
2.13. Als grotendeels in het ongelijk gestelde partijen, zullen Verzekeraars hoofdelijk in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van Zenkelvast zijn begroot op:
€ 4.732,- vast recht
€ 283,40 dagvaarding
€ 4.545,80 deskundige
€ 8.000,- salaris advocaat (4 punten x tarief VI)
---------------
€ 17.561,20
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V. tot betaling aan Zenkelvast tegen behoorlijk bewijs van kwijting van € 107.591,19, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 103.998,56 vanaf 22 januari 2007 en € 3.592,63 vanaf 3 maart 2010, in beide gevallen tot aan de dag der algehele voldoening; en
3.2. veroordeelt H.D.I. VERZEKERINGEN N.V. tot betaling aan Zenkelvast tegen behoorlijk bewijs van kwijting van € 107.591,19, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 103.998,56 vanaf 22 januari 2007 en € 3.592,63 vanaf 3 maart 2010, in beide gevallen tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3. veroordeelt REAAL SCHADEVERZEKERING N.V. tot betaling aan Zenkelvast tegen behoorlijk bewijs van kwijting van € 38.425,44, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 37.142,35 vanaf 22 januari 2007 en € 1.283,09 vanaf 3 maart 2010, in beide gevallen tot aan de dag der algehele voldoening;
3.4. veroordeelt FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V. tot betaling aan Zenkelvast tegen behoorlijk bewijs van kwijting van € 30.740,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 29.713,88 vanaf 22 januari 2007 en € 1.026,47 vanaf 3 maart 2010, in beide gevallen tot aan de dag der algehele voldoening;
3.5. veroordeelt NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ N.V. tot betaling aan Zenkelvast tegen behoorlijk bewijs van kwijting van € 23.055,26, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.285,41 vanaf 22 januari 2007 en € 769,85 vanaf 3 maart 2010, in beide gevallen tot aan de dag der algehele voldoening;
3.6. veroordeelt Verzekeraars hoofdelijk in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van Zenkelvast begroot op € 17.561,20;
3.7. wijst af het meer of anders door Zenkelvast gevorderde;
3.8. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de betalingsveroordelingen betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.?