ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-5526 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatmanwisseling in WIA-uitkering voor oudere werknemer na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werknemer die arbeidsongeschikt was geraakt na een ongeval. De werknemer, die op dat moment 61 jaar oud was, had voor twee werkgevers gewerkt, maar was na zijn ongeval volledig arbeidsongeschikt geraakt. De rechtbank moest beoordelen welke functie als maatgevende arbeid moest worden beschouwd voor de berekening van de WIA-uitkering: de gecombineerde functies bij beide werkgevers of alleen de functie bij de tweede werkgever.

De rechtbank oordeelde dat de praktijk leert dat werknemers van dezelfde leeftijd als de werknemer in kwestie, geen vergelijkbare arbeidsduur van 50 uren per week meer uitoefenen. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat een maatmanwisseling gerechtvaardigd was. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in eerdere jurisprudentie aangegeven dat voor oudere werknemers, beroepen die blijkens de praktijk niet meer worden uitgeoefend, een uitzondering kunnen vormen op de hoofdregel van maatmanwisseling.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en uitkeringen rekening te houden met de leeftijd en de werkelijke arbeidsmarktpositie van oudere werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/5526 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
De besloten vennootschap [BV],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde M. Oosterveer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. R. Hahn.
Tevens nemen als procespartij aan het geding deel:
[naam 1] (de werknemer)
en
de besloten vennootschap [naam 2].
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de werknemer vanaf 22 september 2008 tot 22 november 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2010.
Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De werknemer en [naam 2] zijn niet verschenen.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
De werknemer was werkzaam voor eiseres als hoofd productie voor 38 uur per week. Daarnaast was de werknemer werkzaam voor [naam 2] als interieurverzorger voor 12,45 uur per week. Op 25 september 2006 heeft de werknemer een ongeval gehad tijdens zijn werk bij eiseres en is toen (voor beide functies) uitgevallen met knieletsel.
De werknemer is op 3 maart 2008 weer bij eiseres gaan werken, in aangepaste arbeid. Op 28 juni 2008 is hij voor zijn werk bij eiseres in de VUT gegaan. Het einde van de wachttijd is 22 september 2008. De werknemer is dan nog steeds volledig arbeidsongeschikt voor zijn werk bij [naam 2].
De vraag in deze procedure is wat als de maatgevende arbeid moet worden beschouwd. De gecombineerde functies bij eiseres en [naam 2] of uitsluitend de functie bij [naam 2].
De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 5 november 2008 gesteld dat een maatmanwissel moet worden toegepast. Per einde wachttijd is de feitelijke situatie zo dat de werknemer één dienstverband heeft. Hij heeft gebruik gemaakt van de VUT-regeling in zijn andere baan en hij was voor die werkzaamheden al eerder hersteld gemeld. Het is ook aannemelijk dat per datum einde wachttijd (de werknemer wordt in december 2008 61 jaar) de werknemer niet meer een gemiddelde werkweek van 50 uren zou werken.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft gerapporteerd op 11 augustus en 27 oktober 2009. Hij verwijst naar een arbeidskundige rapportage van 15 februari 2008 waarin wordt vermeld dat de werknemer heeft gezegd dat hij re-integratie niet echt haalbaar vindt en dat minder uren werken geen optie is, omdat hij daarmee zijn VUT-rechtten op het spel zou zetten. Hieruit leidt de bezwaararbeidsdeskundige af dat de werknemer niet volledig is hervat in het eigen werk, waarbij alle taken van de functie worden verricht en waarbij het passend is en niet leidt tot gezondheidsschade. De hersteldmelding lijkt gericht op de mogelijkheid tot instroom in de VUT. Bepalend is de arbeid die werd verricht voor datum ziekmelding. Het gaat hier om de gecombineerde maatman. De hoofdregel is dat omvang van de maatgevende functie gebaseerd wordt op de situatie van de eerste ziektedag. Er moeten goede redenen zijn om van deze hoofdregel af te wijken. Deze argumenten zijn in bezwaar niet aangedragen. Immers leeftijd, zoals genoemd door de gemachtigden van eiseres en van de werknemer, en de primaire afdeling kan geen reden zijn, uitgezonderd bijzondere doelgroepen zoals de profvoetballer of de balletdanser.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaararbeidsdeskundige gevolgd. Het bezwaar is overigens gegrond verklaard omdat bij de toekenning van de WIA-uitkering verzuimd was rekening te houden met de VUT-uitkering.
In beroep heeft eiseres primair aangevoerd dat een maatmanwisseling had moeten worden toegepast. Voor een werknemer van ruim 60 jaar is een dienstbetrekking voor meer dan 50 uur per week, die bestaat uit vooral fysieke arbeid, niet reëel te noemen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het uitgangspunt dat als maatman moet worden genomen diegene die de functie uitoefent die de betrokkene uitoefende voordat hij arbeidsongeschikt werd.
Deze en de hieronder genoemde jurisprudentie zijn ontwikkeld voor procedures in het kader van de WAO, maar de rechtbank ziet geen reden om deze jurisprudentie niet ook van toepassing te achten op WIA-procedures.
De CRvB overweegt in zijn uitspraak van onder andere 29 november 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BB9774) dat er een uitzondering op deze regel wordt geaccepteerd voor beroepen die volgens wettelijke regels dan wel blijkens de praktijk boven een bepaalde leeftijd niet meer worden uitgeoefend. Zo heeft de CRvB ten aanzien van profvoetballers in zijn jurisprudentie aanvaard dat er in beginsel van wordt uitgegaan dat een verzekerde van boven de 35 jaar ook indien hij gezond was gebleven niet meer als profvoetballer werkzaam zou zijn geweest.
In de jurisprudentie heeft de rechtbank geen zaken aangetroffen die direct toepasselijk zijn op de situatie van de werknemer [naam 1].
De vaste jurisprudentie van de CRvB, zoals hiervoor genoemd, zag op situaties, waarin tegen de zin van de verzekerde, een maatmanwisseling werd toegepast. Maatmanwisselingen in genoemde jurisprudentie waren nadelig voor de werknemer en werden (mede) daarom uiterst restrictief toegepast.
In de situatie van de werknemer [naam 1] ligt dat anders. De gemachtigde van de werknemer heeft zich in bezwaar uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat een maatmanwisseling moet worden toegepast. De werknemer heeft -zoals ter zitting door verweerder is bevestigd- bovendien geen enkel financieel nadeel bij een maatmanwisseling, omdat immers zijn VUT-uitkering volledig met de WIA-uitkering verrekend wordt. De enige die financieel nadeel zou lijden van een maatmanwisseling is te zijner tijd mogelijk werkgever [naam 2], in geval de gedifferentieerde werkgeverspremie volledig in plaats van voor 25% op hem verhaald zou kunnen worden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het standpunt van de arbeidsdeskundige dat het aannemelijk is dat per datum einde wachttijd de werknemer niet meer een gemiddelde werkweek van 50 uren zou werken, voor onjuist te houden. De rechtbank slaat daarbij acht op de stelling van de gemachtigde van werknemer [naam 1] in bezwaar dat het percentage werkenden van ouder dan 60 jaar rond de 40% is en dat slechts 5% van de werknemers op het moment dat ze 65 jaar worden nog fulltime aan het werk is. De rechtbank acht deze stelling niet onaannemelijk. Verweerder heeft op deze beide punten niet meer gereageerd.
Gelet op het voorgaande -en het feit dat werknemers [naam 1] aanspraak maakte op een VUT-uitkering ten aanzien van de dienstbetrekking bij eiseres- ziet de rechtbank aanleiding om te veronderstellen dat blijkens de praktijk door personen van dezelfde leeftijd als [naam 1] geen vergelijkbare arbeidsduur wordt uitgeoefend. De rechtbank ziet in de jurisprudentie van de CRvB geen beletsel om een maatmanwisseling toe te passen, nu de CRvB spreekt over beroepen die blijkens de praktijk boven een bepaalde leeftijd niet meer worden uitgeoefend.
De rechtbank ziet dan ook niet in waarom in het geval van werknemer [naam 1] geen maatmanwisseling aanvaard zou kunnen worden.
Dit betekent dat de primaire beroepsgrond slaagt. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid voor finale geschilbeslechting, omdat de precieze berekening van de WIA-uitkering door verweerder uitgevoerd moet worden.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, die worden begroot op € 874,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift + één punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij per punt een bedrag van € 437,- wordt toegekend). Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt het bestreden besluit;
? draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
? bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;
? veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB