ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7260

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
464176 - KG ZA 10-1315 Pee-CGvB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.A.J. Peeters
  • C.G. van Blaaderen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van de woning en straatverbod in kort geding na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak vordert eiser, die een affectieve relatie heeft gehad met gedaagde, ontruiming van de woning waarin zij samen verblijven. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet raadzaam is dat partijen nog langer samen in één woning verblijven, gezien de voorgeschiedenis van de relatie en de problemen die zich hebben voorgedaan. Gedaagde heeft geen recht of titel om in de woning te verblijven, waardoor zij verplicht is de woning te verlaten. Echter, gezien de bijzondere omstandigheden, waaronder de psychische toestand van gedaagde, wordt haar een langere ontruimingstermijn van acht weken gegund, met een minimum van 30 september 2010. Daarnaast wordt gedaagde een verbod opgelegd om zich gedurende vier maanden in de nabijheid van de werkomgeving van eiser te bevinden, omdat eiser hinder ondervindt van haar aanwezigheid. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiser gedeeltelijk toe, maar houdt rekening met de situatie van gedaagde en de noodzaak voor haar om tijd te hebben om een nieuwe woonruimte te vinden. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 464176 / KG ZA 10-1315 Pee / CGvB
Vonnis in kort geding van 2 augustus 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 14 juli 2010,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan de IJssel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. van Olden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Voor de aanvang de terechtziting is de datum van de behandeling verplaatst van 26 juli 2010 naar 28 juli 2010. Ter terechtzitting van 28 juli 2010 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. [eiser] heeft producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
[eiser] en mr. Dongelmans, voornoemd, alsmede [gedaagde] en mr. van Olden, voornoemd.
2. De feiten
2.1. [eiser], die in een commerciële functie werkzaam is bij een bank in Amsterdam, is in 2006 gescheiden van zijn echtgenote en heeft iets eerder, namelijk in 2005, een affectieve relatie met [gedaagde] gekregen. [eiser] is thans 46 jaar oud en [gedaagde] is nu 26 jaar oud.
2.2. In 2006 heeft [eiser] een appartement in [woonplaats] betrokken. In 2007 is [eiser] naar [woonplaats] verhuisd, waar hij een appartement aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) huurt. [gedaagde] is tweemaal met [eiser] meeverhuisd. [gedaagde] heeft ook eigen huisvesting aan de [adres 2] te [woonplaats] (hierna: [adres 2]). De vader van [gedaagde] betaalt ten behoeve van haar sinds 1 september 2007 de huur van [adres 2].
2.3. [eiser] heeft op enig moment in 2006 of 2007 de relatie met [gedaagde] beëindigd en heeft [gedaagde] in 2007 verzocht de woning te verlaten. [gedaagde] heeft toen niet aan dit verzoek voldaan.
2.4. [gedaagde] is in 2008 enkele maanden opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis de [psychiatrisch ziekenhuis] te [woonplaats] (hierna: [psychiatrisch ziekenhuis]). [eiser] is contact met [gedaagde] blijven houden tijdens die opname.
2.5. [eiser] heeft bij dagvaarding van 4 december 2008 tegen [gedaagde] een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. In deze procedure heeft [eiser] gevorderd dat [gedaagde] de woning verlaat met medeneming van al het hare. Bij vonnis van 18 december 2008 van deze rechtbank zijn de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde] toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van die titel.
2.6. [gedaagde] is vervolgens met een rechterlijke machtiging vanaf januari 2009 tot september 2009 wederom in de [psychiatrisch ziekenhuis] opgenomen. In september 2009 heeft [gedaagde] de [psychiatrisch ziekenhuis] verlaten.
2.7. [eiser] heeft [gedaagde] vanaf september 2009 opnieuw in zijn woning toegelaten.
2.8. Op 24 februari 2010 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] verzocht de woning uiterlijk op 7 maart 2010 te verlaten. [gedaagde] heeft niet aan dit verzoek voldaan.
2.9. Op 11 maart 2010 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd ‘het stalken’ van [eiser] op zijn werk te staken.
2.10. Op 23 juli 2010 heeft [eiser] een klacht ontvangen van zijn werkgever dat [gedaagde] onder werktijd in de parkeergarage in de auto van [eiser] verblijft.
2.11. Op 27 juli 2010 heeft de vader van [gedaagde] de huurovereenkomst met betrekking tot [adres 2] per 1 september 2010 opgezegd.
2.12. De relatie tussen partijen is intiem van aard en de intimiteiten tussen partijen hebben voortgeduurd tot na dagvaarding en zeer kort voor de zitting in deze zaak. Partijen wonen beiden in de woning, waarin zij tot de dag van de zitting het enige aanwezige bed deelden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – kort samengevat – ontruiming van de woning binnen twee dagen na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiser] dat aan [gedaagde] voor een periode van zes maanden binnen een straal van 1 kilometer van de woning een straatverbod wordt opgelegd. Voorts vordert [eiser] dat aan [gedaagde] voor een periode van zes maanden een verbod wordt opgelegd om zich binnen een straal van 300 meter van de woning, het kantoor waar [eiser] werkt en van [eiser] zelf te bevinden. Ten slotte vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] heeft ter toelichting op zijn vordering – samengevat – het volgende gesteld. Wat [eiser] betreft is de affectieve relatie tussen hem en [gedaagde] over. [eiser] heeft dit ook eind 2008 aan [gedaagde] kenbaar gemaakt en haar verzocht de woning te verlaten. Dit volgt ook uit het in 2008 uitgesproken kort gedingvonnis van deze rechtbank. [gedaagde] is vervolgens – met een behulp van rechterlijke machtiging – opgenomen in de [psychiatrisch ziekenhuis]. Nadat [gedaagde] in september 2009 de [psychiatrisch ziekenhuis] heeft verlaten, heeft [eiser] [gedaagde] – om humanitaire redenen – weer in zijn huis toegelaten. In verband met de opspelende psychische problemen van [gedaagde] en de weigering van [gedaagde] om zich daarvoor te laten behandelen, is samenwonen thans niet meer mogelijk. [eiser] heeft ook aangifte gedaan van het agressieve gedrag dat [gedaagde] jegens hem vertoonde. Dat haar gedrag onacceptabel is volgt ook uit een verklaring van een buurman. Daarbij komt dat [gedaagde] het recente bezoek van zijn kinderen ernstig heeft verstoord, waardoor zijn ex-echtgenote de omgangsregeling niet meer wil nakomen. Daarnaast ondervindt [eiser] ook in het zakelijke verkeer overlast van het gedrag van [gedaagde]. Zo is [gedaagde] op de stoep van zijn werk tegen hem te keer gegaan. Voorts volgt [gedaagde] [eiser] op de voet als [eiser] met een zakelijke relatie in een restaurant gaat eten. [eiser] kan ook niet verhinderen dat [gedaagde] in zijn werkomgeving komt. Het gedrag van [gedaagde] bedreigt de leef- en werksituatie van [eiser]. [eiser] heeft verder een spoedeisend belang bij gevorderde voorzieningen, omdat hij niet meer met [gedaagde] wil samenleven.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Zij voert aan dat de relatie nimmer echt is beëindigd. In 2008 heeft zich namelijk een zelfde situatie voorgedaan en [gedaagde] heeft goede gronden om aan te nemen dat alles weer goed komt. [gedaagde] is bereid om mee te werken aan een traject waarbij professionele hulp wordt ingeschakeld teneinde de relatie weer vlot te trekken.
3.3.1 Indien de vordering tot ontruiming, op een termijn van twee dagen, wordt toegewezen ontstaat een noodtoestand aan de zijde van [gedaagde]. De vader van [gedaagde] heeft namelijk de huurovereenkomst van [adres 2] opgezegd. Bovendien is [adres 2] niet als een geschikte woonruimte aan te merken, nu deze woonruimte propvol met allerlei spullen staat. Evenmin heeft [gedaagde] een alternatief, nu zij niet bij een woningbouwvereniging op een wachtlijst staat. Een ontruiming op korte termijn zou voorts een gevaarlijke situatie kunnen opleveren. In dat geval is de kans namelijk aanwezig dat [gedaagde] als ex-psychiatrische patiënte met een terugval te maken krijgt. Dit is onwenselijk. De ontruiming, voor zover deze al kan worden uitgesproken, kan derhalve niet op korte termijn worden uitgesproken. Indien [gedaagde] tot ontruiming wordt veroordeeld, verzoekt [gedaagde] de voorzieningenrechter het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] namelijk een zwaarwegend belang dat zij voor de tijd van behandeling van een hoger beroep onderdak behoudt.
3.3.2 [gedaagde] betwist voorts dat zij [eiser] stalkt, bedreigt dan wel agressief gedrag in zijn richting vertoont. Dat [eiser] aangifte heeft gedaan wegens agressief gedrag van [gedaagde] is onjuist. Ook de door [eiser] in het geding gebrachte verklaring van de buurman wordt betwist. Derhalve ontbreekt ieder bewijs voor de stellingen van [eiser]. Voor het opleggen van een straatverbod is evenmin een grond aanwezig. Te minder, nu partijen samen in één auto naar de zitting zijn gereden. Bovendien is een straatverbod bij de woning erg onpraktisch omdat er bij een ontruiming altijd zaken blijven liggen die naderhand nog moeten worden uitgezocht. Een voorbeeld hiervan is de administratie.
4. De beoordeling
4.1. In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2. Los van de omstandigheid of [eiser] en [gedaagde] thans nog een affectieve relatie hebben, is het gelet op de hele voorgeschiedenis van partijen naar het oordeel van voorzieningenrechter niet raadzaam, indien partijen thans bij elkaar blijven wonen. De beschuldigingen zijn over en weer heftig en zoals ter zitting is gebleken biedt de woning geen ruimte om elkaar te ontwijken.
4.3. Gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen dient derhalve één van beide partijen de woning te verlaten. Niet in geschil is dat [eiser] de (enige) huurder van de woning is. Voorts is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] – anders dan vanwege de tussen partijen gestelde affectieve relatie – een recht of titel heeft, op grond waarvan zij de woning bewoont. Derhalve zal [gedaagde] uiteindelijk moeten wijken voor [eiser], nu deze op de zitting heeft volgehouden, zoals in de dagvaarding gesteld, dat de situatie onhoudbaar is en dat de relatie wat hem betreft is beëindigd. [gedaagde] dient de realiteit onder ogen te zien dat [eiser] van mening is dat hij niet meer met haar kan samenleven en zij zal zich daarbij neer moeten leggen, hoe moeilijk dat ook wellicht voor haar is, indien [eiser] niet van inzicht verandert. De voorzieningenrechter acht echter geen termen aanwezig om [gedaagde] te veroordelen de woning binnen twee dagen na betekening te ontruimen. [eiser] is naar voorlopig oordeel tot kort vóór de zitting niet erg duidelijk geweest naar [gedaagde] over de relatie met haar. Weliswaar heeft hij verklaard haar te hebben gezegd dat hij van haar af wil, maar hij heeft geen daden gesteld die aan [gedaagde], wier problemen hij goed kent, ondubbelzinnig duidelijk maken dat hij haar niet meer in zijn omgeving kan dulden. Integendeel, hij heeft ook na dagvaarding met haar in hetzelfde bed geslapen en heeft bovendien tot kort voor de zitting nog intiem met haar verkeerd. De onduidelijkheid in zijn handelen kan [eiser] niet uitsluitend ten koste van [gedaagde] oplossen door haar op stel en sprong uit zijn woning te (laten) verwijderen. Zij heeft recht op een termijn om te wennen aan de gedachte dat hij met haar breekt en zij heeft recht op enige tijd om elders onderdak te zoeken. Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter het grote verschil in leeftijd in aanmerking en het verschil in maatschappelijke positie, waardoor van [eiser] meer krachtdadigheid verwacht mag worden dan van [gedaagde]. Dit alles is ter zitting ook besproken. [eiser] heeft verklaard dat hij tijdelijk de woning in [woonplaats] zal verlaten en elders zal verblijven, zodat [gedaagde] nog enige tijd, maar nu zonder hem gebruik kan maken van die woning. Gelet op voornoemde omstandigheden zal de ontruimingstermijn worden gesteld op een termijn van acht weken na betekening van dit vonnis, doch niet eerder dan 30 september te 18.00 uur. Het vonnis wordt wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu een onthouding daarvan zich niet verdraagt met het karakter van een kort geding.
4.4. De aan de veroordeling tot ontruiming te verbinden dwangsom wordt gematigd als na te melden.
4.5. Voorts heeft [eiser] straatverboden jegens [gedaagde] gevorderd. Een straatverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.6. Met betrekking tot het gevorderde straatverbod rond de woning wordt als volgt overwogen. [gedaagde] heeft betwist dat zij [eiser] stalkt, bedreigt dan wel agressief gedrag in zijn richting vertoont. [gedaagde] heeft tevens betwist dat [eiser] daarvan aangifte zou hebben gedaan. Van zijn kant heeft [eiser] ook geen begin van bewijs van aangifte in geding gebracht. Verder heeft [gedaagde] de juistheid van de door [eiser] in het geding gebrachte verklaring van een buurman betwist. Gelet op de betwisting van [gedaagde] is in dit kort geding vooralsnog onvoldoende vast komen te staan dat [gedaagde] zich agressief heeft gedragen of [eiser] stalkt. Het gevraagde straatverbod voor wat betreft de woning – nog daargelaten dat dit op zijn vroegst eerst in zou kunnen gaan na 30 september 2010 nu voordien [gedaagde] die woning niet behoeft te ontruimen - kan dan ook niet zonder een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor een kort geding zich niet leent, worden toegewezen. Ook het verbod om zich binnen een straal van 300 meter van [eiser] te bevinden wordt om die reden afgewezen. Hierbij speelt mede een rol dat [eiser] tot nu toe zelf ook niet alles in het werk heeft gesteld om het contact met [gedaagde] te vermijden. Zo blijkt hij haar dagelijks, althans nagenoeg dagelijks, op werkdagen in zijn auto mee naar Amsterdam te nemen.
4.7. Voor wat betreft het gevraagde verbod rond het werk van [eiser] geldt het volgende. [eiser] heeft gewezen op de klacht van zijn werkgever. [eiser] heeft de voorzieningenrechter voorgehouden dat indien hij [gedaagde] niet naar zijn werkomgeving in [woonplaats] meeneemt, [gedaagde] een taxi op zijn kosten bestelt en hem naar zijn werk volgt. [gedaagde] kan de rekening niet betalen en stuurt vervolgens de taxichauffeur na de taxirit met de rekening de bank in voorzien van de mededeling dat ‘haar vriend’ [eiser] deze betaalt. Aangezien [eiser] bij een bank werkt en zijn goede naam in stand wil houden, is hij niet in staat om te voorkomen dat hij voor de kosten van deze taxiritten opdraait. Ook een verzoek aan verschillende taxicentrales om [gedaagde] niet meer op te halen, heeft geen effect gesorteerd. Ter zitting heeft [gedaagde] het bovenstaande niet betwist, zodat aannemelijk is dat [eiser] op zijn werk en in de nabijheid daarvan hinder ondervindt van de opdringerige aanwezigheid van [gedaagde]; zo heeft [gedaagde] niet ontkend dat zij in de parkeergarage van de werkgever van [eiser], kennelijk zichtbaar voor collega’s van [eiser], delen van de dag doorbrengt en er ook in slaapt.
Gelet ook op de omstandigheid dat er voor [gedaagde] geen aanleiding bestaat om zich nabij de werkomgeving van [eiser] te bevinden anders dan vanwege de gevoelens die zij voor [eiser] koestert en die hij thans niet meer wenst te beantwoorden – [gedaagde] heeft ter zitting toegegeven dat zij ter plaatse verder niets te zoeken heeft – handelt [gedaagde] onrechtmatig door [eiser] in zijn werkomgeving op deze wijze op zijn huid te zitten. [eiser] heeft dan ook recht en belang om zoveel als mogelijk ongestoord door [gedaagde] naar en van zijn werk te kunnen gaan en op zijn werkplek niet beducht behoeven te zijn voor ongewenste contacten met haar. Daarom zal de gevraagde voorziening voor wat betreft de werkomgeving van [eiser] als volgt worden toegewezen. [gedaagde] zal, op straffe van een dwangsom, worden verboden om zich voor de duur van vier maanden, na betekening van het vonnis, in de gebieden te bevinden die zijn begrensd door de [gebiedsbegrenzing], zoals aangegeven op de aan dit vonnis gehechte plattegrond.
4.8. Gelet op de langdurige relatie van partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen acht weken na betekening van dit vonnis, doch niet vóór 30 september 2010 te 18.00 uur, de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] te verlaten, met al het hare en onder afgifte van de sleutels, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,-- voor elke dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet,
5.2. verbiedt [gedaagde] om zich gedurende vier maanden na betekening van dit vonnis te bevinden in: het gebied dat wordt begrensd door de [gebiedsbegrenzing], zoals aangegeven op de aan dit vonnis gehechte plattegrond,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het onder 5.2 genoemde verbod aan [eiser] een dwangsom verbeurt van € 50,--,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. C.G. van Blaaderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2010.