ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-2904 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.P. Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarschuwing aan vergunninghouder in het kader van de Verordening op de woning- en kamerbemiddelingsbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen Perfect Housing B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiseres, Perfect Housing B.V., had een vergunning voor bemiddeling bij het verkrijgen van woonruimte, maar ontving op 2 december 2009 een officiële waarschuwing van de gemeente. Deze waarschuwing was gebaseerd op artikel 13 van de Verordening op de woning- en kamerbemiddelingsbureau 2006, omdat de gemeente had vastgesteld dat eiseres in strijd had gehandeld met de regels van de Verordening. Eiseres stelde dat de waarschuwing een besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar openstond. De gemeente verklaarde het bezwaar van eiseres echter niet-ontvankelijk, met het argument dat de waarschuwing geen rechtsgevolgen had en dus niet als een besluit kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de waarschuwing inderdaad geen besluit was in de zin van de Awb, omdat het geen directe gevolgen had voor de rechtspositie van eiseres. De waarschuwing was eerder een herinnering aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening. De rechtbank stelde vast dat er geen systeem in de Verordening was dat vereiste dat eerst een waarschuwing moest worden gegeven voordat een vergunning kon worden ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang had bij de beoordeling van de waarschuwing, omdat deze geen wijziging in haar rechtspositie teweegbracht. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juridische definitie van een besluit en de voorwaarden waaronder een waarschuwing kan worden gegeven zonder dat dit als een besluit wordt aangemerkt. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtszekerheid van vergunninghouders en de wijze waarop gemeenten waarschuwingen kunnen hanteren in het kader van handhaving van regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/2904 VEROR
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de besloten vennootschap Perfect Housing B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigden [gemachtigde] en mr. R. Ridder,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam
verweerder,
gemachtigde mr. M. van der Hijden.
Procesverloop
Bij brief van 2 december 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een officiële waarschuwing gegeven op grond van artikel 13, eerste lid, van de Verordening op de woning- en kamerbemiddelingsbureau 2006 (hierna de Verordening).
Bij besluit van 2 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2010.
Eiseres is vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R. Ridder. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. M van der Hijden.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Aan eiseres is met ingang van 19 juni 2008 en met een einddatum van19 juni 2013 op grond van de Verordening een vergunning verleend om bemiddeling te verlenen bij het verkrijgen van woonruimte.
1.2. Bij brief van 2 december 2009 heeft verweerder eiseres een officiële waarschuwing gegeven, omdat uit onderzoek is gebleken dat eiser heeft gehandeld in strijd met artikel 10, eerste en derde lid en met artikel 11, eerste lid van de Verordening.
1.3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de waarschuwing niet ontvankelijk verklaard. Verweerder zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 maart 2007 (LJ-nummer BA1171), dat de waarschuwing niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De waarschuwing aan eiseres brengt geen wijziging in de rechtspositie van eiseres - zij wordt immers door de waarschuwing gewezen op een bestaande verplichting – noch wordt haar enig recht onthouden. Dat blijkt ook uit het systeem van de Verordening. Op grond van artikel 13, tweede lid, van de Verordening kan – indien niet wordt voldaan aan de waarschuwing – de vergunning worden ingetrokken. Een waarschuwing is echter geen voorwaarde om tot intrekking over te gaan. Sommige overtredingen worden als dermate ernstig beschouwd dat direct op intrekking wordt overgegaan, zoals uitgewerkt in de Uitvoeringsinstructie nummer 5. Een besluit tot intrekking van de vergunning daarentegen is een op rechtsgevolg gericht besluit. Indien een intrekking zich voordoet kan eiseres daartegen in bezwaar gaan, aldus verweerder.
1.4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de Afdeling in de jurisprudentie een duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen waarschuwingen zonder wettelijke grondslag, gebaseerd op beleidregels, en waarschuwingen met wettelijke grondslag. In de uitspraken waar verweerder naar heeft verwezen is de Afdeling van oordeel dat een waarschuwing gebaseerd op een op schrift gesteld en bekendgemaakt beleid, niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In het geval van eisers is de waarschuwing gebaseerd op artikel 13 van de Verordening (welke grondslag vindt in artikel 149 in samenhang met artikel 108 van de Gemeentewet) en kent daarmee een wettelijke grondslag.
Bovendien kan niet gesteld worden dat de waarschuwing voor eiseres geen wijziging brengt in haar rechtspositie. De waarschuwing is vooral ook een oordeel over het feit dat volgens verweerder een overtreding is gepleegd en vormt een voorwaarde voor het opleggen van een zwaardere sanctie. In artikel 13 van de Verordening is immers ook omschreven dat het niet voldoen aan een waarschuwing tot intrekking kan leiden. Daarbij is van belang dat de waarschuwing een onbeperkte geldigheidsduur heeft. Dat heeft dat gevolg dat eerste bij een besluit tot intrekking ook de stellingen met betrekking tot de waarschuwing getoetst kan worden. Deze in tijd onbegrensde periode raakt, aan de rechtszekerheid, terwijl de bewijsproblemen naar mate de tijd is gevorderd, alleen maar zullen toenemen, aldus eiseres.
2. inhoudelijke beoordeling
2.1. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres voldoende procesbelang heeft een inhoudelijk beoordeling van het beroep aangezien eiseres vanwege haar lidmaatschap bij de Vereniging van Woningbureau op aanvraag in aanmerking kan komen voor vrijstelling van de vergunningplicht. De rechtbank is van oordeel dat zulks het geval is. Hoewel het voor eiseres mogelijk is om voor vrijstelling is aanmerking te komen, heeft eiseres tot op heden geen vrijstelling van vergunning gevraagd. Eiseres heeft aldus een vergunning nodig om haar werkzaamheden te mogen uitvoeren.
2.2. In beroep is aan de orde de vraag of de aan eiseres gegeven waarschuwing aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb.
In artikel 1:3, eerste lid van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.3. De rechtbank stelt allereerst vast dat, anders in de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2007, waar partijen naar hebben verwezen, de waarschuwing in het onderhavige geval een wettelijke grondslag heeft.
In artikel 13, eerste lid van de Verordening is bepaald verweerder een waarschuwing kan zenden aan de vergunninghouder. Dat kan verweerder doen indien de bepalingen van de Verordening naar het oordeel van verweerder niet behoorlijk worden nageleefd, of indien bij het verlenen van bemiddeling bij het verkrijgen van woonruimte de bevordering van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van de schaarse woonruimte heeft geschaad of indien de vergunninghouder naar het oordeel van verweerder bij de bemiddeling het belang van de betrokken kamer- of woningzoekende onvoldoende heeft gewaarborgd.
In het tweede lid van artikel 13 van de Verordening staat dat verweerder in ieder geval de vergunning kan intrekken indien:
a) niet wordt voldaan aan de waarschuwing als bedoeld in het eerste lid;
b) zij is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens;
c) gedurende de in artikel 6 vermelde vergunningsperiode of gedurende een eventuele daaraan voorafgaande vergunningsperiode voor een tweede keer een overtreding plaatsvindt;
d) niet binnen redelijke termijn na de vergunningverstrekking wordt overgegaan tot daadwerkelijke bemiddelingsactiviteiten
e) de vergunninghouder niet meer in de omstandigheden verkeert op basis waarvan de vergunning is verleend.
2.4. De rechtbank stelt vast dat in de Verordening geen systeem is neergelegd, waarbinnen, als voorwaarde om tot intrekking over te kunnen gaan, geldt dat eerst een waarschuwing gegeven moet zijn. Evenmin volgt uit de Verordening dat indien er een waarschuwing is gegeven en opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, tot intrekking overgegaan moet worden. Een waarschuwing is binnen de in de Verordening neergelegde systematiek niet meer dan een vaststelling door verweerder dat een overtreding is begaan. In die zin is de waarschuwing aan te merken als een herinnering aan de plichten die uit de Verordening voortvloeien. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de waarschuwing geen directe gevolgen met zich mee; aan eiseres is geen nadere verplichting opgelegd noch is haar enig recht onthouden. Wordt een waarschuwing gevolgd door het intrekken van de vergunning, dan kan eiseres gebruik maken van de tegen dat besluit openstaande rechtsmiddelen en in dat kader aanvoeren dat de waarschuwing die eraan vooraf gegaan is, onrechtmatig is. Nu het echter zo onzeker is of de waarschuwing op enig moment daadwerkelijk wordt gevolgd door een dergelijk besluit, kan van eiseres worden gevergd dat zij de inhoudelijke bezwaren tegen de waarschuwing eerst bij een bezwaar tegen een intrekking aan de orde kan stellen.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat de waarschuwing in de brief van 2 december 2009 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar openstond. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Plouvier, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB