ECLI:NL:RBAMS:2010:BR3818

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 10.785
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2010 een mondeling verzoek tot wraking afgewezen, ingediend door verzoeker in het kader van een ontnemingsprocedure. Verzoeker had eerder een wrakingsverzoek ingediend, dat ook was afgewezen. De wraking was gericht tegen de rechters die belast waren met de behandeling van de ontnemingsvordering tegen verzoeker, waarbij hij vreesde dat de rechters vooringenomen zouden zijn vanwege hun eerdere betrokkenheid bij de zaak van een medeverdachte. Tijdens de zitting op 14 juli 2010 heeft verzoeker zijn zorgen geuit over de objectiviteit van de rechters, vooral in het licht van een eerder vonnis tegen de medeverdachte en het afwijzen van verzoeken tot het horen van getuigen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechters om de getuigenverzoeken af te wijzen, gemotiveerd was en niet duidde op enige vooringenomenheid. De rechters hadden zich gehouden aan de redelijke bewijslastverdeling en de vrees van verzoeker voor partijdigheid was niet objectief gerechtvaardigd. De rechtbank benadrukte dat in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen onwelgevallige procesbeslissingen, maar dat moet worden beoordeeld of er feiten zijn die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trekken. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen, en werd bepaald dat de behandeling van de ontnemingszaak zou worden hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 14 juli 2010 ter zitting gedane en onder rekestnummer HA RK 10.785 ingeschreven ver¬zoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
raadsman mr. P.M. Rombouts,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter 1], voorzitter en mr. [rechter 2], lid van de strafkamer belast met de behandeling van een tegen verzoeker ingestelde ontnemingsvordering met parketnummer 13/523160-05 zoals bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Strafrecht, hierna de rechters.
Verloop van de procedure
Ter zitting van 14 juli 2010 heeft verzoeker de rechters ten tweeden male gewraakt. Het eerste wrakingsverzoek is bij mondelinge beslissing van 14 juli 2010 in het openbaar uitgesproken (zaaknummer HA RK 10.639), afgewezen. Tijdens de voortzetting op 14 juli 2010 van de behandeling van de ontnemingsvordering is het onderhavige wrakingsverzoek ingediend. De rechters hebben medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2010, waar de rechtbank de raadsman, de rechters bij monde van de voorzitter van de strafkamer en de officier van justitie heeft gehoord. De oudste rechter heeft laten weten dat het verzoek buiten haar aanwezigheid mag worden behandeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende processtukken:
? Een ontnemingsvonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2010 gewezen tegen een medeverdachte in de zaak van verzoeker.
? De processen-verbaal van de zitting van 14 juli 2010 waarbij de ontnemingsvordering tegen verzoeker is behandeld.
? De beslissing op het eerste wrakingsverzoek.
? De conclusie van antwoord van verzoeker in de tegen hem ingestelde ontnemingsprocedure.
? De pleitaantekeningen van verzoeker.
1. Gronden van de beslissing
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a) Verzoeker is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2006 - samengevat - veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar wegens handelen in strijd met de Opiumwet, het bezitten van een vervalst reisdocument en het
leidinggeven aan een criminele organisatie;
b) Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 september 2007 is het vonnis van de rechtbank vernietigd en is verzoeker - samengevat - veroordeeld wegens
handelen in strijd met de Opiumwet en het deelnemen aan een criminele organisatie.
c) In de ontnemingsprocedure tegen de medeverdachte van verzoeker is de verplichting opgelegd tot betaling van € 289.815,00.
d) De voorzitter en de oudste rechter hebben deel uitgemaakt van de combinatie die de ontnemingsprocedure tegen de medeverdachte van verzoeker heeft behandeld.
e) Bij conclusie van antwoord heeft verzoeker het verzoek gedaan tot nader onderzoek en het horen van getuigen. Nadat de officier van justitie had gerepliceerd, heeft verzoeker van dupliceren afgezien.
f) Tijdens de voortzetting van de behandeling van de ontnemingsvordering heeft verzoeker volgens het proces-verbaal van de zitting verzocht om de zaak aan te houden teneinde de getuigen die in de conclusie van antwoord worden genoemd te horen.
g) De rechters hebben de getuigenverzoeken na beraad in raadkamer afgewezen, omdat deze bij conclusie van antwoord gedane verzoeken, in het licht van de conclusie van repliek van het Openbaar Ministerie, daarna onvoldoende nader zijn onderbouwd. Volgens de rechters had het gegeven die situatie en de redelijke en billijke bewijslastverdeling in ontnemingszaken op de weg van de verdediging gelegen om met een nadere onderbouwing van de verzoeken te komen.
h) Hierna heeft verzoeker het wrakingsverzoek gedaan.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Verzoeker heeft het eerste wrakingsverzoek ingediend omdat hij er geen vertrouwen in had dat de rechters zijn zaak onpartijdig zouden kunnen behandelen. Gelet op de verwevenheid die er volgens hem bestaat tussen de zaak van de medeverdachte en die van verzoeker en de genomen beslissing in die zaak liet het zich volgens verzoeker raden tot welke beslissing de meervoudige kamer, waarvan deze rechters deel uitmaken, zou komen ten aanzien van de verweren en onderzoekswensen van verzoeker. Dat waren immers dezelfde verweren en onderzoekswensen als in de zaak tegen de medeverdachte. Ook de conclusie van antwoord en de voordeelsberekening in de zaken tegen verzoeker en de medeverdachte waren identiek. Verzoeker heeft kennis genomen van de beslissingen van de rechtbank in de zaak van de medeverdachte ten aanzien van de onderzoekswensen en de verweren. Kort gezegd betekenen die beslissingen dat de berekening in het door de verbalisant opgestelde ontnemingsrapport is gevolgd ten aanzien van het aantal betrokkenen, de inkoop- en verkoopprijs en het aantal transporten dat is uitgevoerd. Alles wat in de zaak tegen de medeverdachte door de verdediging is aangevoerd, is afgewezen.
2.2 Gelet op de ontwikkelingen tijdens de voortzetting van de zitting van 14 juli 2010 heeft verzoeker zich genoodzaakt gevoeld om opnieuw een wrakingsvezoek in te dienen. Verzoeker heeft daarbij gewezen op de bijzondere combinatie van factoren, te weten het eerdere vonnis tegen de medeverdachte in combinatie met het afwijzen
van de verzoeken tot het horen van de getuigen.
3. De reactie van de rechters
De rechters hebben bij monde van de voorzitter aangevoerd dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. De verzoeken om getuigen te horen waren onvoldoende onderbouwd. Door de verdediging zijn daartoe geen nadere argumenten aangevoerd. Volgens de rechters hebben zij zich bij hun beslissing alleen laten leiden door het beginsel van de redelijke bewijslastverdeling. Er is volgens de rechters geen grond tot wraking.
4. Het standpunt van de officier van justitie
Uit de afwijzing van de verzoeken tot het horen van getuigen door de rechters blijkt geen vooringenomenheid. Bij deze beslissing speelde slechts een redelijke bewijslastverdeling een rol.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of
omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3 De beslissing van de rechters tot afwijzing van de verzoeken tot het horen van getuigen is een beslissing die hen toekomt. De beslissing is gemotiveerd en houdt een inhoudelijk oordeel in dat het verzoek tot het horen van getuigen onvoldoende onderbouwd is. Die motivering duidt niet op een omstandigheid die enige aanwijzing oplevert dat de vrees van verzoeker dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren objectief gerechtvaardigd is. Dit volgt evenmin uit de stellingen van verzoeker. Hij heeft in wezen niet meer aangevoerd dan dat hij het gevoel heeft gekregen dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren, omdat zijn zaak door dezelfde rechters wordt berecht als de zaak tegen zijn medeverdachte. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij het vermoeden heeft dat de rechters bij hun in het vonnis tegen de medeverdachte ingenomen standpunt zullen blijven. Deze stellingen zijn ontoereikend om wraking te rechtvaardigen.
5.4 Daar komt bij dat gelet op de achterliggende gedachte bij een wrakingsincident –
te waken tegen inbreuken op de rechterlijke partijdigheid of het voorkomen van de
schijn van partijdigheid – in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen onwelgevallige (proces) beslissingen. Het is immers niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar om te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.5 Nu van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet is gebleken, hebben de rechters geen grond gegeven voor de vrees dat het hen bij de behandeling van deze zaak jegens verzoeker aan onpartijdigheid ontbreekt, zodat het wrakingsverzoek als ongegrond dient te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
? wijst het verzoek tot wraking af;
? bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer 13/523160-05 zal worden hervat in de stand waarin deze zich ten tijde van het doen van het wrakingsverzoek bevond.
Aldus gegeven door mrs. F. Salomon, J.M.J. Lommen-van Alphen en H.C. Hoogeveen, leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 26 augustus 2010, in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.