RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 2 november 2010 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 10-1149 ingeschreven verzoek van :
[ ],
wonende te Amsterdam,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het verzoekschrift van 2 november 2010, met de daarbij behorende producties;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 4 november 2010;
- een ter zitting van 12 november 2010 overgelegde pleitnota van verzoeker.
- de aantekeningen van de griffier ter zitting.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 november 2010 in aanwezigheid van verzoeker. De rechter is zoals tevoren meegedeeld niet ter zitting verschenen.
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoeker is gedaagd om op 1 november 2010 te verschijnen in een tegen hem aangespannen kort geding bij de kantonrechter.
b) Tijdens de zitting heeft de kantonrechter vastgesteld dat van de inleidende dagvaarding het origineel ontbrak. Voorts stelde zij vast dat dit ook niet ter zitting kon worden overgelegd. De rechter heeft de eisende partij in de gelegenheid gesteld de originele dagvaarding in te zenden. Verder is verzoeker meegedeeld dat zijn raadsvrouw een nog te wijzen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam in een bodemzaak tussen verzoeker en een vorige huurder diende over te leggen.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
a) Door de wederpartij in de gelegenheid te stellen de inleidende dagvaarding na de sluiting van de zitting over te leggen heeft de rechter gehandeld in strijd met de daarvoor geldende regels.
b) Door uit te gaan van de niet onderbouwde stellingen van de eisende partij over de (kosten) van een verbouwing en niet van de door verzoeker ingezonden offerte, heeft de rechter verzoekers integriteit in twijfel getrokken.
c) De rechter heeft verzoekers belangen geschaad door ten onrechte niet direct te beslissen in dit kort geding, maar de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van het nog te wijzen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam.
d) Ter zitting heeft verzoeker nog aangevoerd dat in strijd met een goede procesorde geen rekening is gehouden met de tijdig per fax meegedeelde verhinderdata van hemzelf en van zijn raadsvrouwe.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft gemotiveerd bestreden dat er sprake is van partijdigheid dan wel de schijn van partijdigheid zowel ter comparitie als blijkend uit het tussenvonnis. Voor zover van belang wordt wat zij heeft aangevoerd hierna besproken.
4. De ontvankelijkheid van het verzoek
Omdat verzoeker het verzoek heeft gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan hem bekend zijn geworden, is voldaan aan het bepaalde in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Dit betekent dat het verzoek ontvankelijk is.
5. De gronden van de beslissing
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat dat niet het geval is, objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal het verzoek worden beoordeeld.
5.2 De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is.
Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifiek rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
5.3 De rechtbank is van oordeel dat aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing is te ontlenen dat de rechter –subjectief – partijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen aanknopingspunt gevonden.
5.4 Vervolgens dient beoordeeld te worden of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
5.5 De omstandigheid dat de rechter de wederpartij van verzoeker ter zitting in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog de betekende dagvaarding toe te zenden is onvoldoende voor bedoelde vrees. Dat de op 1 november 2010 aan verzoeker betekende dagvaarding inhoudelijk niet overeen komt met de zich ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in het dossier bevindende concept-dagvaarding moge zo zijn, doch de materiële inhoud van de betekende dagvaarding was verzoeker vóór de zitting bekend. Van benadeling van verzoeker was dus geen sprake. Het verzoek van de rechter ter zitting, gedaan met het oog op verificatie van de deugdelijke betekening van de dagvaarding, kan dus niet worden aangemerkt als een zwaarwegende aanwijzing dat de vrees van vooringenomenheid gerechtvaardigd is.
5.6 Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij met de tweede wrakingsgrond bedoelt dat de rechter kenbaar heeft gemaakt dat verzoeker geen antwoord zou hebben gegeven op haar vraag omtrent de kosten en uitvoerbaarheid van (terug)verbouwing van verzoekers pand. De omstandigheid dat een rechter aangeeft dat een vraag niet beantwoord is kan evenwel niet leiden tot de conclusie dat de rechter de stellingen van de wederpartij daaromtrent als juist heeft geaccepteerd, zoals verzoeker stelt. Aan de rechter in kort geding komt immers een grote vrijheid toe bij het onderzoek naar de feiten. Dat de rechter de feiten helder tracht te krijgen getuigt niet van vooringenomenheid. Evenmin kan op grond daarvan bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees zijn ontstaan dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbrak.
5.7 Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of rechterlijke beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar om te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen omstandigheden opleveren op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is van belang dat slechts dan aanleiding kan bestaan een vooringenomenheid te vermoeden indien de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpelijk is dat redelijkerwijze daarvoor geen andere verklaring is te geven dan vooringenomenheid. Daarvan getuigt het opvragen van het te wijzen arrest van het Gerechtshof niet, omdat niet gezegd kan worden dat het onbegrijpelijk is dat de rechter dit arrest dat betrekking had op een eerdere procedure tussen partijen van belang achtte voor de door haar te behandelen voorziening in kort geding. Daarbij komt nog dat de rechter partijen in de gelegenheid heeft gesteld om op de inhoud van dat arrest te reageren, alvorens zij vonnis zou wijzen.
5.8 Tenslotte wordt overwogen dat de omstandigheid dat de fax met verhinder¬data van verzoeker en zijn raadsvrouwe niet is ontvangen bij de rechter, evenmin betekent dat er sprake is van de schijn van partijdigheid. De rechter heeft verzoeker vervolgens gevraagd of hij er prijs op stelde dat zijn advocaat bij de zitting aanwezig zou zijn, kennelijk om de zitting alsdan aan te houden. Verzoeker heeft de rechter geantwoord dat hij het niet nodig vond dat zijn raadsvrouwe hem ter zitting bijstond.
6. Vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het handelen van de rechter, ook in onderling verband en samenhang bezien, geen blijk geeft van vooringenomenheid. Evenmin kan daaruit de objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker zijn gerezen dat het de rechter aan de benodigde onpartijdigheid ontbreekt. Wat verzoeker overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
7. Op grond van het voorgaande dient het verzoek tot wraking van de rechter te worden afgewezen.
- wijst het verzoek tot wraking af
Aldus gegeven door mr. G.H. Marcus, voorzitter, en mrs. R.H. de Vries en Y.A.A.G. de Vries, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2010 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, als griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 29, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.