RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/887 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. B.J. Meruma,
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Nieuw-West,
verweerder,
gemachtigden mr. E. Gerritsen en mr. M.E. Bendanon.
Bij besluit van 26 oktober 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een bewonersparkeervergunning afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2010, verzonden 4 februari 2010, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2010.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden.
Eiseres bewoont een zelfstandige woning op het adres [adres] te [woonplaats], waarvan een inpandige garageberging deel uit maakt. Verweerder heeft met ingang van
1 november 2009 is in deze straat betaald parkeren ingevoerd. Eiseres heeft op 7 september 2009 aan verweerder een bewonersparkeervergunning gevraagd voor een tweede auto. Bij de afwijzing van deze aanvraag heeft verweerder overwogen dat eiseres niet aan de in de Parkeerverordening 2009 gestelde voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voldoet, omdat zij bij haar woning al een stallingsplaats heeft.
Eiseres stelt in beroep dat de garageberging in haar woning geen stallingsplaats is in de zin van de Parkeerverordening 2009. Er is sprake van een multifunctionele bergruimte, die zij als berging in gebruik heeft. Voorts is in de erfpachtovereenkomst, noch in het bestemmingsplan een beding opgenomen dat verplicht tot het parkeren op eigen grond. Eiseres wijst op de ontwikkelingen in de naburige wijk, waaronder de woningen aan het Hof van Versailles. In de gemeentelijke erfpachtovereenkomst voor die woningen stond weliswaar dat er op eigen terrein geparkeerd moest worden, maar na een arbitraal vonnis van het Garantie Instituut Woningbouw (GIW) van 6 maart 2001, waarin is bepaald dat de combinatie berging en stallingsplaats strijdig was met het Bouwbesluit, kreeg elke bewoner een eigen parkeerplaats toegewezen. Voorst stelt eiseres dat er geen (zeer) hoge parkeerdruk is die het strenge beleid inzake weigering van een bewonersparkeervergunning bij aanwezigheid van een eigen garage/berging rechtvaardigt. Subsidiair stelt eiseres dat sprake is van een bijzondere situatie, waarin verweerder op grond van de hardheidsclausule dient af te wijken van de Verordening en het Uitwerkingsbesluit. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat verweerders beleid in strijd is met artikel 1, Eerste Protocol, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (hierna: EVRM).
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening 2009 wordt een bewonersvergunning verleend aan de houder van een motorrijtuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning die niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Parkeerverordening 2009 kunnen per zelfstandige woning maximaal twee bewonersvergunningen worden verleend.
Ingevolge artikel 9, derde lid, van de Parkeerverordening 2009 worden, indien binnen een vergunninggebied twee bewonersvergunningen per zelfstandige woning kunnen worden verleend, aan de houder van een motorvoertuig:
a. één bewonersvergunning verleend indien een bewoner van die zelfstandige woning beschikt of kan beschikken over één stallingsplaats of één belanghebbendenparkeerplaats en aantoonbaar beschikt over (tenminste) twee motorvoertuigen;
b. geen bewonersvergunning verleend indien een bewoner van die zelfstandige woning beschikt of kan beschikken over meer dan één stallingsplaats of over meer dan één belanghebbendenparkeerplaats.
Ingevolge artikel 9, zesde lid van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening stadsdeel Slotervaart 2009 (het Uitwerkingsbesluit) wordt het aantal te verlenen bewonersvergunningen verminderd met het aantal bij de woning behorende of zich op het grondgebied van de woning bevindende stallingplaatsen en/of belanghebbendenparkeerplaatsen (…).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder dd, van de Parkeerverordening 2009, wordt onder een stallingsplaats verstaan: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk.
Op grond van artikel 40 van de Parkeerverordening 2009 is verweerder bevoegd om in gevallen waarin de toepassing van de verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager afwijken van de verordening.
De gemeenteraad heeft het parkeerbeleid voor heel Amsterdam vastgelegd in de Verordening. Verweerder heeft deze regels uitgewerkt in het Uitwerkingsbesluit. Daarin is
– kort gezegd – bepaald dat een eigen stallingsplaats die niet voor de stalling van het motorvoertuig wordt gebruikt, aan het verlenen van een parkeervergunning voor dat motorvoertuig in de weg staat. Het in deze regels vastgelegde is in overeenstemming met de Verordening. De rechtbank acht dit beleid, mede gelet op de beperkte hoeveelheid parkeerruimte, niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Daarbij wijst de rechtbank op jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 september 2003, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AJ3310). In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat (…) het beleid om geen parkeervergunning te verlenen aan een aanvrager die beschikt over een parkeerplaats op eigen terrein (…) in het algemeen niet kennelijk onredelijk is.
De rechtbank acht het beleid zoals neergelegd in artikel 9, zesde lid van het Uitwerkingsbesluit niet in strijd met artikel 1, Eerste Protocol, van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Immers, eiseres wordt niet beperkt in het ongestoord genot van haar eigendom. Haar beslissing om haar auto niet in de stallingsplaats te parkeren is haar eigen keuze. Er is sprake van het door verweerder reguleren van het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, nu feitelijk sprake is van een bij de woning behorende of zich op het grondgebied van de woning bevindende stallingsplaats, de door eiseres gevraagde bewonersparkeervergunning in overeenstemming met zijn beleid heeft geweigerd. Mogelijke bepalingen in erfpachtovereenkomsten of in het bestemmingsplan zijn in het kader van de toepassing van de Parkeerverordening niet leidend bij de beoordeling van de aanwezigheid van een stallingsplaats bij de woning.
De beroepsgrond van eiseres dat er geen (zeer) hoge parkeerdruk is die het strenge beleid bij weigering van een vergunning bij aanwezigheid van een eigen garage/berging rechtvaardigt, leidt niet tot aantasting van het bestreden besluit. Verweerder heeft bij de taak het parkeren te reguleren beleidsvrijheid en de rechtbank acht de bepaling dat geen tweede vergunning wordt verleend indien een eigen stallingsplaats aanwezig is, gelet op de schaarste aan parkeerruimte en de daarmee samenhangende noodzaak om objectieve en restrictieve criteria te hanteren bij de toewijzing van parkeervergunningen, niet kennelijk onredelijk.
Aan de door eiseres in het geding gebrachte arbitrale uitspraak van de GIW van 6 maart 2001, waarin werd geoordeeld dat de gecombineerde garage/berging bij een vergelijkbare woning in de aangrenzende wijk (Hof van Versailles) niet aan de normen van het Bouwbesluit voldoet, kan in deze niet de door eiseres gewenste betekenis worden toegekend. Immers, het Bouwbesluit wordt geacht andere belangen te beschermen dan die welke aan de orde zijn bij de toepassing van de Parkeerverordening. De normen van het Bouwbesluit kunnen daarom bij beoordeling van de onderhavige aanvraag om een bewonersparkeervergunning geen rol spelen.
Gelet op het voorgaande voldoet eiseres niet aan het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening 2009. Gelet op het bepaalde in artikel 32, eerste lid, van de Parkeerverordening 2009 was verweerder dan ook gehouden de door eiseres gevraagde bewonersparkeervergunning te weigeren.
Hoewel het inpandig stallen van de auto vanzelfsprekend een beperking meebrengt van de ruimte als opbergplaats, is de rechtbank niet gebleken van een onaanvaardbare aanslag op de leefruimte en de bestaande gebruiksmogelijkheden van eisers woning. Verweerder heeft zich in redelijkheid dan ook op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 40 van de Parkeerverordening 2009.
Het beroep van eiseres is dan ook ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2010.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
DOC: C