RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/841 WMO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. P. Goettsch,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde J.C. Smit.
Bij besluit van 17 juli 2007 heeft verweerder eiseres een indicatie verstrekt voor hulp bij het huishouden klasse 3 voor de periode van 10 juli 2008 tot 13 juli 2011 (het primaire besluit).
Bij besluit van 2 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2010. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1.1. Op 10 juli 2008 heeft eiseres een uitbreiding aangevraagd van de indicatie voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo). Conform het advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) heeft verweerder op 17 juli 2007 besloten eiseres ongewijzigd indicatieklasse 3 voor hulp bij het huishouden toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.1.2. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder eiseres verzocht een machtiging voor het opvragen van medische gegevens te ondertekenen, hetgeen eiseres heeft gedaan. Eiseres heeft de machtiging nadien echter ingetrokken en heeft zelf medisch stukken opgevraagd en deze bij aanvullend bezwaarschrift op 27 oktober 2008 overgelegd. Op diezelfde datum heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van eiseres en haar gemachtigde. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres alsnog een machtiging voor het opvragen van medische gegevens afgegeven.
2.1.3. Naar aanleiding van het bezwaar heeft het CIZ een nieuw onderzoek ingesteld, waarbij CIZ-arts dr. [A] de door eiseres overlegde medische stukken heeft beoordeeld. Op 4 november 2008 heeft de CIZ-arts naar aanleiding van het onderzoek een medische rapportage opgesteld (hierna: de rapportage). Per e-mail van 28 november 2008 heeft [B], behandelend adviseur van het CIZ, verweerder conform de rapportage geadviseerd eiseres ongewijzigd een indicatie voor hulp bij het huishouden klasse 3 toe te kennen.
2.1.4. Bij bestreden besluit van 18 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres onder verwijzing naar de rapportage en het advies van het CIZ ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder, voor zover relevant, overwogen dat de CIZ-arts onder meer tot de bevinding is gekomen dat er een medische contra-indicatie aanwezig is voor het uitvoeren van zwaar huishoudelijk werk en enige beperkingen bij het uitvoeren van sommige lichtere huishoudelijke beperkingen, zoals textiele verzorging. Volgens de CIZ-arts is er geen onderbouwing voor een meer dan gemiddelde schoonmaak van de woning en is er geen medische reden waarom eiseres geen gebruik zou kunnen maken van kant- en klaarmaaltijden. Door het CIZ is voor wat betreft de voorliggende voorzieningen gewezen op de toepasselijke beleidsregels. Op grond van de bevindingen van de CIZ-arts heeft eiseres volgens verweerder aanspraak op hulp bij het huishouden voor:
- zwaar huishoudelijk werk: 180 minuten per week
- verzorging van kleding/linnengoed: 60 minuten per week
- licht poetswerk in huis: 60 minuten per week (hierbij wordt het minimale aantal minuten gerekend, omdat eiseres in staat wordt geacht nog een deel zelf te doen).
In totaal is dit 300 minuten ofwel 5 uur per week is. Dit valt in indicatieklasse 3 (4-6,9 uur per week).
2.1.5. Eiseres heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat (i) indicatieklasse 3 niet toereikend is vanwege haar wisselende en steeds slechter wordende conditie, (ii) het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat de CIZ-arts geen nadere medische stukken heeft opgevraagd, (iii) de heer [C] van het CIZ heeft toegezegd dat meer uren zouden worden toegekend, hetgeen volgt uit de notitie van reumaconsulente mevrouw [D] van
23 oktober 2008 en voorts dat (iv) een boodschappen- en maaltijdendienst geen voorliggende voorziening is omdat eiseres doof is en geen internet heeft. Tot slot (v) heeft eiseres vergoeding gevorderd van de kosten van de door haar opgevraagde medische informatie ten bedrage van EUR 56,60.
2.2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.3. De indicatiestelling door CIZ heeft plaatsgevonden aan de hand van de normtijden in de door het CIZ opgestelde beleidsregels welke zijn vastgelegd in de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het huishouden uit 2006 (hierna: de Wmo-richtlijn). Voor zwaar huishoudelijk werk en verzorging van kleding/linnengoed heeft verweerder eiseres het maximum aantal minuten toegekend op grond van hoofdstuk 3 van de Wmo-richtlijn. Voor licht huishoudelijk werk kan op grond van hoofdstuk 3 van de Wmo-richtlijn 60 tot 90 minuten worden toegekend. Verweerder heeft eiseres voor deze taak 60 minuten toegekend omdat eiseres volgens de CIZ-arts in staat wordt geacht nog een deel zelf te doen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres onvoldoende aan de hand van medische stukken heeft onderbouwd dat zij niet in staat kan worden geacht nog een deel van het licht huishoudelijk werk zelf te doen en ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de rapportage die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
2.3.1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het onderzoek van de CIZ-arts, waarbij de bij bezwaar overgelegde medische stukken zijn beoordeeld. Volgens eiseres heeft de CIZ-arts ten onrechte geen nadere medische stukken opgevraagd. De rechtbank overweegt dat het aan de CIZ-arts als deskundige is om te beoordelen of voor een medisch onderzoek nadere stukken nodig zijn. Bovendien heeft eiseres verzuimd aan te geven welke stukken volgens haar opgevraagd hadden moeten worden. Dat de CIZ-arts geen nadere medische stukken heeft opgevraagd, leidt dus niet tot het oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.3.2. De rechtbank stelt vast dat mevrouw Hewitt niet verbonden is aan het CIZ. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat de heer Englander niet op de hoogte is van een toezegging tot uitbreiding voor hulp bij het huishouden. Bovendien staat in de notitie vermeld dat het gaat om een uitbreiding van de uren voor persoonlijke verzorging en niet voor hulp bij het huishouden. De verklaring van mevrouw [D] kan naar het oordeel van de rechter dan ook niet worden opgevat als een toezegging van het CIZ om het aantal uren voor hulp bij het huishouden uit te breiden, zodat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend.
(iv) boodschappen en maaltijdbereiding
2.3.3. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij de lichte boodschappen nog altijd zelf doet met een Canta en dat zij voor de zware boodschappen is aangewezen op de hulp van naasten. Voorheen waren dat haar kleinzoons en momenteel is dat haar ex-genoot. De maaltijden bereidt eiseres (nog) zelf. De rechtbank overweegt dat in hoofdstuk 4.1. van de Wmo-richtlijn is bepaald dat maaltijdbereiding en boodschappen doen niet structureel plaatsvindt in de Wmo hulp bij het huishouden en dat voor de maaltijdbereiding en boodschappen in eerste instantie een beroep gedaan zal moeten worden op huisgenoten en de mogelijkheden die mantelzorg, vrijwilligers en voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen bieden. Daarbij valt te denken aan kant- en klaarmaaltijden, gemeentelijke maaltijdvoorziening, boodschappendiensten of bezorging aan huis. Het beschikbaar zijn van dergelijke voorzieningen staat in de weg staat aan toekenning van een Wmo-voorziening. De rechtbank stelt vast dat eiseres voor de taken waartoe ze zelf niet in staat is (de zware boodschappen) tot nu toe een beroep heeft kunnen doen (en nog steeds kan doen) op haar naasten zodat zij niet in aanmerking komt voor een uitbreiding van de indicatie voor hulp bij het huishouden. Bovendien valt niet in te zien waarom eiseres (in de toekomst) geen gebruik zou kunnen maken van de maaltijdservice van Cordaan, nu daarvoor geen telefoon of internet nodig is. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een Wmo-voorziening voor boodschappen en maaltijdbereiding.
(v) kosten opvragen medische stukken
2.3.4. Op grond van artikel 8:75 in verbinding met artikel 7:15 van de Awb kan de rechtbank een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Slechts de redelijkerwijs gemaakte kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor geldt een dubbele redelijkheidstoets: niet alleen de kosten zelf moeten redelijk zijn, maar ook het maken van de kosten als zodanig. In het onderhavige geval heeft eiseres haar machtiging tot het opvragen van medische gegevens door het CIZ in de bezwaarfase ingetrokken en heeft besloten de medische stukken zelf op te vragen. Nu eiseres voornoemde kosten redelijkerwijs niet had hoeven maken, komen deze naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking.
2.3.5. In het licht van het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling, een vergoeding van het griffierecht, dan wel een vergoeding van de kosten die eiseres in bezwaar heeft gemaakt voor het opvragen van de medische stukken ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door L. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Gort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Doc: C
SB