ECLI:NL:RBAMS:2011:BP2315
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Overlevering van een Poolse verdachte voor illegale handel in verdovende middelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2011 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte, die gedetineerd was in Nederland. De overlevering werd verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden, opgelegd door een Poolse rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte nog 5 maanden en 14 dagen van deze straf moet uitzitten. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld aan de hand van het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) en de Overleveringswet (OLW).
De rechtbank oordeelde dat voor het eerste feit, illegale handel in verdovende middelen, de overlevering kon worden toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW was voldaan. Echter, voor het tweede feit, het bezit van een kleine hoeveelheid marihuana, werd de overlevering geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid kon stellen dat het vereiste van dubbele strafbaarheid niet gold, aangezien het bezit van marihuana in Nederland niet strafbaar is met een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden.
De rechtbank heeft ook het verweer van de verdachte behandeld, waarin hij stelde dat de garantie om een nieuw proces te verzoeken ontbrak. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een verstekvonnis, waardoor een garantie als bedoeld in artikel 12 van de OLW niet nodig was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en de griffier was ook aanwezig. De beslissing houdt in dat de overlevering voor het eerste feit wordt toegestaan, maar voor het tweede feit wordt geweigerd, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.