ECLI:NL:RBAMS:2011:BP2315

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706900-10 RK-nummer 10/6854
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte voor illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2011 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte, die gedetineerd was in Nederland. De overlevering werd verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden, opgelegd door een Poolse rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte nog 5 maanden en 14 dagen van deze straf moet uitzitten. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld aan de hand van het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) en de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank oordeelde dat voor het eerste feit, illegale handel in verdovende middelen, de overlevering kon worden toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW was voldaan. Echter, voor het tweede feit, het bezit van een kleine hoeveelheid marihuana, werd de overlevering geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid kon stellen dat het vereiste van dubbele strafbaarheid niet gold, aangezien het bezit van marihuana in Nederland niet strafbaar is met een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden.

De rechtbank heeft ook het verweer van de verdachte behandeld, waarin hij stelde dat de garantie om een nieuw proces te verzoeken ontbrak. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een verstekvonnis, waardoor een garantie als bedoeld in artikel 12 van de OLW niet nodig was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en de griffier was ook aanwezig. De beslissing houdt in dat de overlevering voor het eerste feit wordt toegestaan, maar voor het tweede feit wordt geweigerd, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706900-10
RK nummer: 10/6854
Datum uitspraak: 21 januari 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 november 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 13 augustus 2010 door de Judge of the Regional Court in Warsaw, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 januari 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. P.J. Stuy, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de OLW op grond van artikel 22, derde lid, van de OLW met dertig dagen verlengd in verband met de bijzondere omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de District Court for the City of Warsaw van 7 november 2005 ten grondslag. Dit vonnis is op 27 april 2006 onherroepelijk geworden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Van deze straf dient de opgeëiste persoon nog 5 maanden en 14 dagen uit te zitten.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
Bij beslissing van de Court for Warszawa Zollborz van 23 oktober 2008 is de executie van de voorwaardelijk opgeëiste persoon opgelegde straf bevolen.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij ten aanzien van het eerste feit in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het eerste feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Ten aanzien van het tweede feit is de rechtbank van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat voor dit feit het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, nu uit de omschrijving blijkt dat de opgeëiste persoon veroordeeld is voor het in het bezit hebben van een kleine hoeveelheid marihuana, namelijk minder dan 30 gram.
De rechtbank zal dan ook moeten beoordelen of dat feit voldoet aan de vereisten zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid a, onder 2, OLW.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Het tweede feit is zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op dit feit is echter in Nederland niet een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld, zodat niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid.
De overlevering zal voor het tweede feit worden geweigerd.
5. Garantie artikel 12 OLW
De opgeëiste persoon heeft ter zitting aangevoerd niet te hebben geweten van de herroeping van de voorwaardelijke straf. De opgeëiste persoon heeft daartoe gesteld dat hij niet op de hoogte is gesteld van de datum van de herroeping alsmede niet van de redenen voor de herroeping.
De rechtbank vat het verweer van de opgeëiste persoon op als een verzoek tot weigering van de overlevering nu de in artikel 12 OLW bedoelde garantie om een nieuw proces te verzoeken ontbreekt.,
Ingevolge vaste jurisprudentie van deze rechtbank valt de beslissing waarbij een
voorwaardelijke veroordeling in een onvoorwaardelijke veroordeling wordt omgezet, alsmede de beslissing waarbij een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen, niet onder het begrip “verstekvonnis” in de zin van artikel 12 van de OLW.omdat het bij dergelijke zittingen niet gaat om de inhoudelijke behandeling van een tegen de opgeëiste persoon ingestelde strafvervolging. Evenmin dienen gronden voor deze beslissingen bij de beoordeling van het overleveringsverzoek kenbaar te zijn. Omdat er in het onderhavige geval niet sprake is van een verstekvonnis dient een garantie als bedoeld in artikel 12 OLW niet gegeven te worden. Het verweer gaat niet op.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het eerste feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. Voor het tweede feit dient de overlevering te worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van het eerste feit waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the Regional Court in Warsaw ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens het eerste feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens het bezit van een kleine hoeveelheid marihuana op 30 december 2004.
Aldus gedaan door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. C.W Bianchi en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 januari 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.