ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ2145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
468193 / HA ZA 10-2746
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst tot overname van een bakkerij en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van vennoten

In deze zaak vordert eiser [A] nakoming van een overeenkomst tot overname van bakkerij [B] van de vennootschap onder firma BAKKERIJ [B] V.O.F. en haar vennoten. De procedure is gestart met een dagvaarding op 17 augustus 2010, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen op 15 februari 2011. De kern van het geschil draait om de vraag of er een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [A] en de vennoten van de vennootschap. Eiser stelt dat hij op 24 maart 2010 een verklaring heeft ondertekend waarin hij een aanbetaling van EUR 10.000,00 heeft gedaan voor de overname van de bakkerij. De gedaagden, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. F. Yildiz, betwisten dat er een rechtsgeldige overeenkomst is gesloten, omdat [aC], een van de vennoten, niet bevoegd was om namens de vennootschap te handelen zonder toestemming van de andere vennoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten was beperkt en dat deze beperking was gepubliceerd in het handelsregister. Hierdoor kon [A] niet met succes een beroep doen op de vermeende overeenkomst, omdat hij had moeten weten dat de toestemming van alle vennoten vereist was voor de verkoop van de bakkerij. De rechtbank oordeelt dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen en dat [A] onverschuldigd EUR 10.000,00 heeft betaald aan [aC]. De vordering van [A] tot terugbetaling van dit bedrag wordt afgewezen, evenals de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De rechtbank veroordeelt [A] in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op EUR 1.031,00. Het vonnis is uitgesproken op 13 april 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 468193 / HA ZA 10-2746
Vonnis van 13 april 2011
in de zaak van
[A],
wonende te --
eiser,
advocaat mr. M.W.R. Koch,
tegen
1. de vennootschap onder firma BAKKERIJ [B] V.O.F.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [aB],
3. [bB],
4. [aC],
5. [bC],
allen wonende te --
gedaagden,
advocaat mr. F. Yildiz.
Partijen zullen hierna [A] en [B] c.s. en afzonderlijk [aB], [bB], [aC] en [bC] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 17 augustus 2010,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 1 december 2010 waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 15 februari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1. Op 24 maart 2010 is door [A] en [aC] een verklaring ondertekend, tot overname door [A] van een bakkerij, (hierna: bakkerij [B]). Deze verklaring, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“Onderwerp: aanbetaling inzake overname:
Bakkerij [B] [adres] te [plaats]
Datum 24-03-2010
Ondergetekende verklaart dat meneer [A] op 24-03-2010 10.000,- euro heeft aanbetaald inzake overname bakkerij [B] [adres] [plaats].
Het betreft de complete overname inclusief alle inventaris en alle voorraden.
Het resterende bedrag AD 110.000,00 euro zal over 3 weken worden betaald.
Uiterlijk 15-04-2010.
Het uiteindelijke overnamecontract zal nog worden opgesteld.
De aanbetaling en mondelinge overeenkomst is alleen van toepassing en rechtsgeldig als de huidige huurprijs van het object [adres] het zelfde blijft.
2.2. Op 24 maart 2010 is door [A] aan [aC] voormeld voorschotbedrag van EUR 10.000,00 voldaan.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor zover toegestaan hoofdelijk, de een betalend de andere zijn gekweten, te veroordelen:
Primair
I. tot nakoming van de overeenkomst door de vennootschap alsmede haar vennoten door zodanige medewerking te verlenen aan de levering zodat overdracht van de onderneming aan eiser zal worden gerealiseerd binnen de termijn van 7 dagen na dagtekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag dat gedaagden hierin te kortschieten;
II. Gedaagden bovendien te veroordelen om aan [A], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een schadevergoeding nader op te maken bij staat, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair
III. Tot nakoming van de overeenkomst door [aB] en [aC] door zodanige medewerking te verlenen aan de levering zodat overdracht van de onderneming aan eiser zal worden gerealiseerd binnen de termijn van 7 dagen na dagtekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag dat gedaagden hierin te kortschieten;
IV. Bij afwijzing van voorgaande, tot ongedaanmaking van de overeenkomst door [aB] en [aC] door betaling van EUR 10.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vergoeding van door eiser geleden schade nader op te maken bij staat, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
Meer subsidiair
V. tot nakoming van de overeenkomst door [aC] door zodanige medewerking te verlenen aan de levering zodat overdracht van de onderneming aan eiser zal worden gerealiseerd binnen de termijn van 7 dagne na dagtekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag dat gedaagde hierin tekortschiet;
VI. Bij afwijzing van het voorgaande, tot ongedaanmaking van de overeenkomst door betaling door [aC] van een bedrag ad. EUR 10.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vergoeding van door eiser geleden schade nader op te maken bij staat, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening een en ander vermeerderd met de (buiten) gerechtelijke kosten en wettelijke rente vanaf datum dagvaarding en de proceskosten. Waar onder de nakosten bij niet tijdige voldoening.
3.2. [B] c.s. voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is in geschil of tussen [A] en [B] c.s. een koopovereenkomst ter zake van de bakkerij [B] aan de [adres] te [plaats] tot stand is gekomen. [A] stelt zich daarbij op het standpunt dat [aC], een van de vennoten van [B] c.s., mede namens de andere vennoten optrad danwel dat door [aC] en [aB], ook vennoot van [B] c.s., de schijn is gewekt dat [aC] mede namens zijn mede vennoten handelde. [A] stelt dat [aC] verschillende malen heeft erkend en aan hem mondeling heeft bevestigd dat er een overeenkomst tot stand was gekomen welke zou worden nagekomen. Voorts zou [aB] op maandag 29 maart 2010 de overeenkomst aan hem nogmaals telefonisch hebben bekrachtigd. [B] c.s. betwist dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen nu [aC] niet bevoegd om namens [B] c.s. een overeenkomst als deze aan te gaan en dat deze beperking van de bevoegdheid van de vennoten van [B] c.s. was opgenomen in het openbare register van de Kamer van Koophandel. [A] kon door raadpleging van dit register daarmee bekend zijn. Voorts is door [aC] aan [A] bij het ondertekenen van de overeenkomst uitdrukkelijk medegedeeld dat de overige vennoten nog hun toestemming zouden moeten verlenen en dat alleen overeenstemming met hem niet zou betekenen dat er sprake zou zijn van een rechtens geldende overeenkomst.
4.2. Dit verweer slaagt. Artikel 3:70 BW bepaalt dat hij die als gevolmachtigde handelt, ten opzichte van de wederpartij instaat voor het bestaan van de volmacht, tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbreekt of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld. Artikel 17 Wetboek van Koophandel (WvK) regelt de externe vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten van een vennootschap onder firma. Het artikel bepaalt dat elk der vennoten, die daarvan niet is uitgesloten, bevoegd is ten name van de vennootschap te handelen, gelden uit te geven en te ontvangen, en de vennootschap aan derden, en derden aan de vennootschap te verbinden. Rechtshandelingen die geen betrekking hebben op de vennootschap of tot welke de vennoten volgens de overeenkomst onbevoegd zijn, worden hier niet onder begrepen. Een beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid werkt, mits zij is gepubliceerd in het handelsregister, ook tegen derden, zij het slechts ter bescherming van de vennootschap, in die zin dat derden zich daaromtrent niet met vrucht op kunnen beroepen dat een gerechtvaardigde schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid zou zijn gewekt.
4.3. Niet althans onvoldoende gemotiveerd is door [A] betwist dat hij door raadpleging in het handelsregister had kunnen en – daarmee – had behoren te weten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten van [B] c.s. beperkt was in die zin, dat medewerking van alle vennoten was vereist voor het aangaan van een overeenkomst tot verkoop van de bakkerij [B] alsmede voor overeenkomsten die een bedrag van EUR 10.000,00 te boven gaan. Dat [A] zich er niet van bewust was dat hij het register had behoren te raadplegen maakt dit zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet anders. Als onbetwist staat voorts vast dat deze beperking ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst tot verkoop van bakkerij [B] reeds was ingeschreven. De inschrijving in het handelsregister waaruit de onbevoegdheid van [aC] kenbaar was, heeft derhalve wel tot gevolg dat [B] c.s. niet gebonden is aan de koopovereenkomst van 24 maart 2010, maar niet dat [aC] zich tegenover [A] op de ingeschreven beperking kan beroepen.
4.4. Een vennoot die tegenover een partij die met in casu [B] c.s. wil contracteren, in strijd met de waarheid de indruk wekt dat hij volledig bevoegd is om de vennootschap bij het aangaan van deze overeenkomst te vertegenwoordigen, kan zich tegenover de wederpartij die van de beperking van zijn – des vennoots – bevoegdheid om de vennootschap te verbinden niet op de hoogte is, niet erop beroepen dat deze beperking uit het handelsregister te weten had kunnen komen. Door [B] c.s. wordt echter aangevoerd dat zowel door [aC] als door [aB] aan [A] is medegedeeld dat de overige vennoten ook met de verkoop van bakkerij [B] diende in te stemmen en zij betwisten dat door hen aan [A] zou zijn medegedeeld dan wel de schijn zou zijn gewekt dat ook zonder deze instemming van de overige vennoten, de overeenkomst van 24 maart 2010 tot stand was gekomen. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [A] gelegen om ter comparitie terzake van zijn stelling dat [B] c.s., althans de vennoten afzonderlijk gebonden zijn aan de overeenkomst van 24 maart 2010 meer feiten te stellen en zonodig te onderbouwen. Dit heeft hij echter nagelaten. Het gedane bewijsaanbod is dan ook onvoldoende duidelijk en concreet en moet om die reden worden gepasseerd. Dit betekent dat een deugdelijke feitelijke grondslag voor dit deel van het gevorderde ontbreekt.
4.5. Nu in rechte vast is komen te staan, dat tussen [A] en [B] c.s.. dan wel met [aC] en/of [aB] geen overeenkomst tot verkoop van bakkerij [B] tot stand is gekomen, heeft [A] zonder rechtsgrond, en dientengevolge onverschuldigd, EUR 10.000,00 aan [aC] als vennoot betaald. [A] vordert over dit bedrag vermeerderd met de wettelijk rente vanaf 24 maart 2010 terug. De gevorderde rente is in die zin weergesproken dat [B] c.s. aanvoert dat reeds een aantal malen door hen is aangeboden het door [A] betaalde te retourneren hetgeen door hem telkens is afgewezen. Dit is door [A] niet weersproken en heeft tot gevolg dat er sprake is van schuldeisersverzuim aan zijn zijde wat aan toewijzing van de gevorderde wettelijke rente in de weg staat. De overige stellingen en weren behoeve gelet op het vorenstaande geen verdere bespreking.
4.6. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [A] heeft immers niet althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De enkele niet ander onderbouwde stelling van de advocaat van [A] ter comparitie dat hij 5 brieven heeft gestuurd schiet immers tekort. De kosten waarvan [A] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.7. [A] zal, gelet op de uitkomst van deze procedure, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [B] c.s. worden veroordeeld, welke tot op heden begroot zijn op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat EUR 768,00 (2,0 punten x tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.031,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [B] c.s. en haar vennoten hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling aan [A] van het bedrag van EUR 10.000,00 ,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten van [B] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.031,00,
5.3. verklaart dit vonnis voorzover de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Schoorl en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.?