ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-1625 RWNL
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek naturalisatie wegens gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om naturalisatie door de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.A. Ubbergen, had zijn verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit werd afgewezen op basis van ernstige vermoedens dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2007 onherroepelijk was veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en dat de rehabilitatieperiode van vier jaar nog niet was verstreken op het moment van de beslissing. Eiser had in beroep aangevoerd dat de afwijzing onterecht was, omdat hij in eerste instantie was vrijgesproken en dat de omstandigheden van zijn zaak niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet ingegaan was op de argumentatie van verweerder en dat zijn beroepsgronden niet voldoende waren om het standpunt van de Minister te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1625 RWNL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. A.A. Ubbergen,
en
de Minister van Veiligheid en Justitie (rechtsopvolger van de Minister van Justitie),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is – na voorafgaande kennisgeving – niet verschenen.
Overwegingen
1. Feiten en standpunten van partijen
1.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor naturalisatie omdat er ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser wegens het plegen van een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen hechtenis. Volgens verweerder heeft eiser de werkstraf op 29 oktober 2008 voltooid en is vanaf deze datum de rehabilitatietermijn aangevangen. De hiervoor genoemde sanctie is korter dan vier jaar geleden opgelegd en het tijdstip waarop de werkstraf is voltooid is korter dan vier jaar geleden, zodat verweerder heeft geconcludeerd dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die tot de conclusie moeten leiden dat er geen ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Eisers stelling dat slechts sprake is geweest van een huiselijke twist, doet niet ter zake, nu de gepleegde feiten volgens de wet zijn gekwalificeerd als een misdrijf. Eisers stelling dat hij vrijgesproken zou zijn als hij tegen het vonnis van het Gerechtshof cassatie zou hebben ingesteld, is louter speculatief van aard. Nu eiser geen cassatie heeft ingesteld, dient verweerder uit te gaan van het oordeel van de strafrechter. De omstandigheid dat eiser naar Nederland is gekomen voor een beter leven en dat zijn positie als kostwinner in het gedrang komt, kunnen niet als bijzondere omstandigheid gelden. Daarbij geldt dat de beoordeling met name ziet op de eventuele bedreiging die eiser vormt voor de Nederlandse openbare orde en niet op het ongemak dat hij ondervindt als gevolg van het niet verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit.
1.2. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. De stelling van verweerder dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde is onjuist. Van belang is dat eiser in eerste instantie door de Politierechter werd vrijgesproken en naderhand pas door het Gerechtshof werd veroordeeld. Eiser heeft pas later vernomen dat er een zitting in hoger beroep was. Eiser heeft zijn advocaat verzocht in cassatie te gaan, maar zij heeft dit nagelaten. De kans was vrij groot dat eiser na terugverwijzing door de Hoge Raad door het Gerechtshof alsnog zou zijn vrijgesproken. Tevens is van belang dat het een huiselijke twist betrof. Eiser en zijn partner zijn nog steeds bij elkaar en wonen nog samen. De partner van eiser heeft aangegeven dat zij geen aangifte zou hebben gedaan, als zij had geweten dat het zulke verstrekkende gevolgen voor eiser zou hebben. Eiser is naar Nederland gekomen om een beter leven voor zichzelf, zijn partner en de kinderen te creëren. Daarin wordt hij nu ernstig belemmerd. Omdat eiser niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt, komt hij niet in aanmerking voor een vast dienstverband. Hierdoor komt zijn positie als kostwinner in het gedrang.
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) wordt met inachtneming van de bepalingen van Hoofdstuk 4, aan vreemdelingen op hun verzoek het Nederlanderschap verleend.
2.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, geen bedenkingen bestaan.
2.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
2.4. Bij toepassing van voornoemd artikel hanteert verweerder het beleid als neergelegd in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet (hierna: de Handleiding). Hierin is onder meer bepaald dat een ernstig vermoeden dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt wordt aangenomen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd. De periode van vier jaar wordt aangemerkt als een rehabilitatieperiode.
2.5. Blijkens paragraaf 4.8 van de Handleiding bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN hanteert verweerder als beleid dat een ernstig vermoeden dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt aangenomen gedurende vier jaren, te rekenen vanaf a) de datum waarop de beslissing tot sanctionering onherroepelijk is geworden, of
b) indien de tenuitvoerlegging daarvan is voltooid, het einde van de tenuitvoerlegging.
2.6. Tevens is in paragraaf 5 van de Handleiding bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN opgenomen dat verweerder slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan afwijken van het gevoerde beleid. Volgens het beleid kan een bijzondere omstandigheid in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht.
Ten aanzien van de mogelijkheid om af te wijken van het openbare-ordebeleid wordt in de paragraaf aangegeven dat een afwijking slechts mogelijk is in geval van zeer bijzondere omstandigheden.
3. Beoordeling
3.1. Uit informatie van de Justitiële Informatiedienst is gebleken dat eiser bij vonnis van 2 november 2007 is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf tot 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen hechtenis. Het vonnis is op 17 november 2007 onherroepelijk geworden. Eiser heeft de werkstraf op 29 oktober 2008 voltooid.
3.2. De rechtbank stelt op grond van deze gegevens vast dat de rehabilitatieperiode van vier jaar is aangevangen op 29 oktober 2008 en nog niet is verstreken. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
3.3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 november 2005, LJN AU5393) heeft eerder overwogen dat het bevoegd gezag het beleid als zodanig mag hanteren, doch er rekening mee dient te houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien van dat beleid wordt afgeweken.
3.4. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als zodanig bijzonder dat die, in afwijking van het hierboven omschreven beleid, tot de conclusie moeten leiden dat er ten aanzien van eiser geen ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde.
3.5. De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd louter een niet nader gemotiveerde herhaling is van hetgeen hij in bezwaar heeft betoogd. Eiser is niet ingegaan op verweerders argumentatie in het bestreden besluit naar aanleiding van het bezwaar. De rechtbank ziet in de beroepsgronden dan ook geen aanleiding om het standpunt van verweerder in het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3.6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.A.G. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.