ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3600

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-4342 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen ongeldigverklaring rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de tijdigheid van een bezwaarschrift. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.P. Kuiper, had bezwaar aangetekend tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant. De ongeldigverklaring vond plaats omdat eiser niet tijdig de kosten voor een geschiktheidsonderzoek had betaald. Het primaire besluit werd op 17 mei 2010 verzonden, en de wettelijke termijn voor het indienen van bezwaar liep tot en met 28 juni 2010. Eiser heeft zijn bezwaarschrift echter pas op 30 juni 2010 ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

De rechtbank overwoog dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, omdat eiser niet kon aantonen dat het bezwaarschrift voor het verstrijken van de termijn ter post was bezorgd. De rechtbank stelde vast dat de datumstempel van TNT Post geen zekerheid bood over de tijdige verzending, en dat eiser geen bewijs had geleverd dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van eiser lag om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, wat niet was gelukt.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was om de verweerder te veroordelen tot vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/4342 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. R.P. Kuiper,
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
verweerder,
gemachtigde mr. J.J. Kwant.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers rijbewijs ongeldig verklaard omdat eiser niet tijdig de kosten van een onderzoek naar zijn geschiktheid heeft betaald.
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2011.
Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Bij besluit van 19 februari 2010 heeft verweerster eiser een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen opgelegd. Eiser is meegedeeld dat de kosten voor dit onderzoek voor zijn rekening zijn en dat de betaling vóór 30 april 2010 moet zijn ontvangen.
1.2. Bij besluit van 17 mei 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers rijbewijs ongeldig verklaard omdat eiser niet tijdig de kosten van een onderzoek naar zijn geschiktheid heeft betaald.
1.3. Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt vast dat er sprake is van een termijnoverschrijding. De wettelijke termijn liep tot en met 28 juni 2010. Het bezwaarschrift bereikte verweerder op 30 juni 2010. Niet is komen vast te staan dat eiser het bezwaarschrift binnen de termijn heeft verstuurd. Eisers enkele stelling dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, kan niet leiden tot de conclusie dat het bezwaarschrift daadwerkelijk tijdig is ingediend. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt van een tijdige verzending van zijn bezwaarschrift, aldus verweerder.
2. inhoudelijke beoordeling
2.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2. Uit de adressering van het primaire besluit en uit de gegevens van Track & Trace blijkt dat dit besluit op 17 mei 2010 is verzonden, op 18 mei is gesorteerd in het sorteercentrum en dat de aangetekende post is aangeboden op 18 mei 2010 op het adres van eiser.
2.3. Vast staat dat op 17 mei 2010 verzending van het besluit in primo naar het juiste adres heeft plaatsgevonden, zodat het bezwaarschrift uiterlijk op 28 juni 2010 moest worden ingediend.
3.1. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending ter post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.2. Het bezwaarschrift is volgens het daarop geplaatste stempel van binnenkomst op 30 juni 2010 en daarom buiten de bezwaartermijn door verweerder ontvangen.
3.3. Bij verzending per post geldt in beginsel de door TNT post aangebrachte datumstempel als bewijs dat een stuk tijdig ter post is bezorgd. Niet in geschil is dat het datumstempel in dit geval geen zekerheid daarover biedt.
3.4. Namens eiser is naar voren gebracht dat deze onzekerheid niet aan eiser kan worden toegerekend maar te wijten is aan een in de sfeer van TNT post gelegen omstandigheid.
De rechtbank overweegt dat indien, zoals in onderhavig geval, geen verzending per aangetekende post of met bericht van ontvangst heeft plaatsgevonden het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat het stuk tijdig ter post is bezorgd. Vastgesteld moet worden dat de onzekerheid over het tijdstip van de ter post bezorging van dit bezwaarschrift niet door enig objectief verifieerbaar gegeven is weggenomen. De namens eiser in bezwaar en ter zitting gegeven toelichting biedt evenmin een toereikende grondslag om de datum van ter postbezorging te kunnen bepalen.
3.5. Nu de datum van terpostbezorging niet kan worden vastgesteld en de datum van ontvangst van het bezwaarschrift bezorging ter post na 28 juni 2010 zeker niet uitsluit, kan niet worden aangenomen dat eiser het bezwaarschrift uiterlijk op de laatste dag van de termijn heeft verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bezwaarschrift dan ook niet geacht worden te voldoen aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
4.1. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. Dat verweerder – zoals door eiser wordt gesteld - eerst van de veronderstelling is uitgegaan dat het bezwaarschrift op 28 juni 2010 is ingediend, doet daar niet aan af. De desbetreffende termijn is van openbare orde, zodat de rechtbank ambtshalve dient te beoordelen of het bezwaarschrift binnen de gestelde termijn is ingediend.
5.0. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Eisers gemachtigde heeft er voor gekozen om het beroepschrift per gewone post en (naar hij stelt) op de laatste dag van de beroepstermijn te verzenden. Dat dit volgens hem een gebruikelijke werkwijze is kan evenmin leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank merkt daarbij op dat de gemachtigde van eiser ter sauvering van de beroepstermijn een (voorlopig) bezwaarschrift per fax had kunnen indienen.
6.0. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van B.O. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.