ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3602

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-456 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van de opschortende werking van een bezwaar tegen een monumentenvergunning

In deze zaak heeft de houder van een gemeentelijke monumentenvergunning, Hotel Brian Singel B.V., verzocht om opheffing van de opschortende werking van een bezwaar dat door een derde-belanghebbende, de eigenaar van het pand aan de Leidsegracht 117, was ingediend. Het bezwaar was gericht tegen de verlening van de monumentenvergunning door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum op 13 oktober 2010. De voorzieningenrechter heeft op 10 februari 2011 de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. D. Coskun, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. L.C. van Elewoud.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit van 13 oktober 2010, omdat zij het eens was met de vergunningverlening en geen belang had bij een bezwaar. Op grond van artikel 8:81, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan alleen de indiener van het bezwaarschrift een verzoek om een voorlopige voorziening indienen. Aangezien verzoekster geen indiener is van een bezwaarschrift, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

De rechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken die deze opvatting ondersteunen. Ondanks het feit dat verzoekster een spoedeisend belang aanvoert bij de opheffing van de schorsende werking van het bezwaar, heeft de wetgever geen wijzigingen aangebracht in de relevante bepalingen van de Awb. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor een kostenveroordeling of vergoeding van griffiegeld, en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/456 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
de besloten vennootschap Hotel Brian Singel B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde mr. D. Coskun,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder,
gemachtigde mr. L.C. van Elewoud.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats 1].
Procesverloop
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek strekt tot opheffing van de opschortende werking van het door [belanghebbende 1] ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 13 oktober 2010.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 februari 2011.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. D. Coskun. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. L.C. van Elewoud. Tevens zijn verschenen de heer [belanghebbende 1] en de heer [betrokkene 1].
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Hotel Brian Singel B.V. is huurder van het pand Leidsegracht 117. De natuurlijke persoon achter Hotel Brian Singel B.V. is, via [X B.V.], de heer [betrokkene 2]. Verweerder heeft aan Turnec B.V., bij besluit van 13 oktober 2010 een monumentenvergunning verleend voor het veranderen van het souterrain en de bel-etage van het gebouw aan de Leidsegracht 117 in Amsterdam. Turnec B.V. is een besloten vennootschap die eveneens te herleiden is tot [betrokkene 2], aldus verweerder.
1.2. Bij brief van 15 oktober 2010 heeft [belanghebbende 1], eigenaar van het pand aan de Leidsegracht 117 in Amsterdam, bezwaar gemaakt tegen de verlening van de monumentenvergunning.
1.3. Verzoekster heeft bij brief van 24 januari 2011 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek strekt tot opheffing van de opschortende werking van het door [belanghebbende 1] ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 13 oktober 2010.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. Ingevolge artikel 8:81, derde lid, van de Awb kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door de indiener van het bezwaarschrift, onderscheidenlijk door de indiener van het beroepschrift of door de belanghebbende die geen recht heeft tot het instellen van administratief beroep.
2.3. Op grond van artikel 8:81, tweede lid van de Awb kan, indien bij de rechtbank beroep is ingesteld, een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een partij in de hoofdzaak.
2.4. Artikel 12, vijfde lid, van de Monumentenverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005 bepaalt dat een vergunning ingevolge deze verordening buiten werking blijft gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.
2.5. Gelet op het bepaalde in artikel 8:81, derde lid, van de Awb kan hangende een bezwaarschriftprocedure alleen de indiener van het bezwaarschrift een verzoek om een voorlopige voorziening doen. De voorzieningenrechter stelt vast dat in dit geval verzoekster geen bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 13 oktober 2010 omdat zij het eens is met de vergunningverlening en geen belang bij een bezwaar heeft. Nu verzoekster geen indiener is van een bezwaarschrift, dient het verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechter vindt voor deze opvatting steun in de uitspraak van de president van de rechtbank Rotterdam van 22 april 1999, JB 1999,174 en de uitspraak van 23 oktober 2009 (LJN: BK2264) van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Hoewel in de literatuur en de rechtspraktijk is onderkend dat de werking van artikel 8:81, derde lid Awb niet steeds leidt tot een bevredigende uitkomst voor de vergunninghouder die – zoals verzoekster stelt – een spoedeisend belang heeft bij opheffing van de schorsende werking van het bezwaar, heeft dit niet geleid tot wijziging van deze bepaling.
2.6. Het voorgaande houdt in dat het verzoek van verzoekster niet-ontvankelijk is. Dat betekent dat de rechter niet toekomt aan de door de derde-belanghebbende opgeworpen vraag of verzoekster kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb. Er bestaat geen grond voor een kostenveroordeling of vergoeding van het griffiegeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.W. Grootendorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2011.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.