ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-5144 ANW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ingezetenschap en verzekering onder de Algemene nabestaandenwet (ANW)

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.S. Visser, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, vertegenwoordigd door A. van der Weerd LLB. Het geschil betreft de vraag of de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden verzekerd was onder de Algemene nabestaandenwet (ANW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenoot van eiseres, die op 6 januari 2010 in Thailand overleed, niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten dat de echtgenoot van eiseres sinds 1991 gemiddeld meer dan zes maanden per jaar in Thailand verbleef, daar een kamer huurde en geen ingerichte zelfstandige woning in Nederland had. De rechtbank heeft daarbij het beleid van de Sociale verzekeringsbank gevolgd, dat vereist dat er een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland moet bestaan voor de vaststelling van ingezetenschap.

De rechtbank heeft ook de hoorplicht beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder terecht had afgezien van het horen van eiseres, omdat de gemachtigde geen reactie had gegeven op de uitnodiging om het bezwaarschrift toe te lichten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarmee het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank in stand bleef. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/5144 ANW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.S. Visser,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde A. van der Weerd LLB.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) afgewezen.
Bij besluit van 30 september 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres, geboren 5 januari 1967, is woonachtig in [woonplaats] en heeft de Thaise nationaliteit. Op 12 januari 2005 is zij in Thailand gehuwd met [echtgenoot] (echtgenoot). Uit dit huwelijk is op 24 september 2005 een zoon geboren, [zoon]. [zoon] heeft de Nederlandse nationaliteit en verblijft bij eiseres in [woonplaats]. Op 6 januari 2010 is de echtgenoot van eiseres in Thailand overleden. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres een aanvraag om een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering ingediend bij verweerder.
1.2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij het primaire besluit afgewezen omdat de echtgenoot van eiseres op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de Anw. Het bezwaar hiertegen heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden niet als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd, zodat hij niet verzekerd was ingevolge de Anw. Verweerder heeft dit beoordeeld aan de hand van de juridische, economische en sociale binding. Voorts heeft verweerder geoordeeld dat geen sprake is van schending van de hoorplicht, nu eiseres heeft nagelaten het formulier terug te zenden.
2.2. Eiseres heeft in beroep – kort gezegd – aangevoerd dat haar echtgenoot wel degelijk een persoonlijke band van duurzame aard met Nederland had. Voorts is sprake is van schending van de hoorplicht. Nu in het bezwaarschrift is aangegeven dat eiseres gehoord wenste te worden, had verweerder contact moeten opnemen na het uitblijven van het ingevulde formulier.
3. Wettelijk kader
3.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Anw wordt onder nabestaande verstaan de echtgenoot van degene, die op de dag van zijn overlijden verzekerd is op grond van deze wet.
3.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Anw wordt onder halfwees verstaan een ongehuwd kind, van wie één van beide ouders is overleden en van wie die ouder op de dag van overlijden verzekerd was op grond van deze wet en dat als gevolg van dat overlijden nog een verzekerde ouder heeft.
3.3. Ingevolge artikel 13 van de Anw is verzekerd degene die ingezetene is of geen ingezetene is, maar terzake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
3.4. Ingevolge artikel 6 van de Anw is ingezetene degene die in Nederland woont.
3.5. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Anw wordt de vraag waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld.
3.6. Ingevolge artikel 64b van de Anw kan, in afwijking van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
4. Beoordeling
4.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de Anw. De vraag die daarvoor moet worden beantwoord is of de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden kan worden aangemerkt als ingezetene van Nederland.
4.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder ingevolge zijn beleid heeft beoordeeld of de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland had. Verweerder heeft daarbij blijkens het bestreden besluit de volgende feiten en omstandigheden betrokken. De echtgenoot van eiseres was in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Ten tijde van zijn overlijden ontving de echtgenoot van eiseres een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) zodat geen sprake was van verzekering op grond van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting onderworpen. De echtgenoot van eiseres stond bij de gemeente [gemeente] ingeschreven, maar uit informatie van de gemeente [gemeente] is gebleken dat het hier slechts een briefadres betrof. Zelf had de echtgenoot van eiseres aangegeven dakloos te zijn in Nederland. In Nederland bezat hij geen ingerichte zelfstandige woning. In Thailand huurden eiseres en haar echtgenoot een kamer. De echtgenoot van eiseres had alleen een ziektekostenverzekering in Nederland. Eiseres en haar zoon wonen beiden in Thailand, sinds mei 2009 woonde haar echtgenoot eveneens in Thailand. De echtgenoot van eiseres was voor zijn ziekte in Thailand onder behandeling. Gemiddeld verbleef de echtgenoot van eiseres acht maanden per jaar in Thailand. In elk geval verbleef hij vanaf 1991 elk jaar langer dan drie maanden in Thailand. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft verweerder geconcludeerd dat de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden geen ingezetene van Nederland was en daarom niet verzekerd was ingevolge de Anw.
4.3. Ter zitting is het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2011, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BP1466, over het begrip ‘ingezetene’ ter sprake gekomen. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit arrest in het geval van eiser niet tot een ander oordeel over de vraag of sprake is van ingezetenschap leidt. In dit verband heeft de gemachtigde aangevoerd dat met alle omstandigheden rekening is gehouden en dat de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden niet als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt. Het totale feitencomplex leidt in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad niet tot een ander standpunt.
4.4. In het arrest van 21 januari 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld over het begrip ingezetenschap zoals dit wordt gehanteerd in de volksverzekeringswetten. In dit verband heeft de Hoge Raad – onder meer en kort weergegeven – het volgende overwogen.
- voor het bepalen van de ‘woonplaats’ van de belanghebbende in de volksverzekeringswetten moet worden aangesloten bij het fiscale woonplaatsbegrip;
- volgens vaste rechtspraak, zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 20 december 1995, nummer 60452, BNB 1996/161, is in dit verband van belang dat tussen de betrokkene en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat;
- die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemand maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 december 1971, nummer 16650, BNB 1973/120);
- voor de aanwezigheid van een woonplaats in Nederland is niet vereist dat de betrokkene economische banden met Nederland heeft, bijvoorbeeld door het verrichten van arbeid;
- het oordeel dat voor de vraag of iemand woonplaats in Nederland heeft alleen omstandigheden een rol kunnen spelen die kunnen worden gerubriceerd als factoren die een juridische, economische of sociale binding opleveren, is onjuist.
4.5. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.2. reeds is vastgesteld heeft verweerder ingevolge zijn beleid beoordeeld of de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland had. Bij die beoordeling heeft verweerder – in lijn met de vaste jurisprudentie van de CRvB – van belang geacht in welke mate sprake is van een sociale, economische en juridische binding met Nederland. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2011 blijkt dat het standpunt dat voor de vraag of iemand woonplaats in Nederland heeft alleen omstandigheden een rol kunnen spelen die een juridische, economische of sociale binding met Nederland opleveren, onjuist is. De rechtbank ziet echter geen reden om, om die reden, het bestreden besluit te vernietigen. De vraag of de door eiseres aangevoerde omstandigheden al dan niet terecht zijn gerubriceerd in juridische, economische of sociale binding kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden worden gelaten, gelet op het navolgende.
4.6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Anw moet bij de beoordeling van de vraag waar iemand woont acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak, zie ook voornoemd arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2011, is van belang of die omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. De rechtbank merkt allereerst op dat personen die in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit niet alleen op die grond als verzekerd ingevolge de Anw worden aangemerkt. Naast het hebben van de Nederlandse nationaliteit dient sprake te zijn van andere omstandigheden die een duurzame band van persoonlijke aard opleveren. In dit geval is geen sprake van omstandigheden die een dergelijke band met Nederland opleveren, gelet op het volgende.
4.7. Eiseres en haar echtgenoot hadden ten tijde van belang de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Thailand; het gezin verbleef in Thailand. De echtgenoot van eiseres ontving een Wajong-uitkering, welke geëxporteerd werd naar Thailand. De echtgenoot van eiseres verrichtte vrijwilligerswerk in Thailand en was daar onder behandeling van medisch specialisten. Eveneens acht de rechtbank van belang dat de echtgenoot van eiseres reeds sinds 1991 meerdere maanden per jaar en de laatste jaren gemiddeld meer dan zes maanden per jaar in Thailand verbleef. Het aanhouden van een postadres in Nederland en het hebben van een ziektekostenverzekering in Nederland, in samenhang bezien met de door eiseres gestelde wil om naar Nederland te vertrekken, acht de rechtbank onvoldoende om ingezetenschap van Nederland aan te nemen. Artikel 7, derde lid, van de Anw is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde, nu geen sprake is van het ‘metterwoon’ terugkeren naar Nederland.
4.8. Ten aanzien van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat vaststaat dat verweerder de gemachtigde van eiseres een brief heeft gestuurd waarin hem verzocht wordt aan te geven of hij het bezwaarschrift wil toelichten. Eiseres heeft aangevoerd dat bij het uitblijven van een reactie hierop verweerder niet had mogen afzien van het houden van een hoorzitting. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting betoogd dat de handelwijze zoals door verweerder gehanteerd is gebaseerd op artikel 64b van de Anw. In dit artikel is bepaald dat in afwijking van artikel 7:3 van de Awb van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Nu verweerder een uitnodiging aan de gemachtigde van eiseres heeft gestuurd en daarop geen reactie heeft ontvangen, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank inderdaad afzien van het horen van (de gemachtigde van) eiseres. De beroepsgrond van eiseres faalt.
4.8. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en wordt het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling danwel een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB