ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-2694 WSW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor de doelgroep van de Sociale Werkvoorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Tomingroep, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. De zaak betreft de herindicatie van een werknemer, betrokkene, voor de doelgroep van de Sociale Werkvoorziening (WSW). Eiseres stelde dat betrokkene niet tot de doelgroep behoort en dat hij een ondergrensindicatie dient te krijgen, terwijl verweerder aanvoerde dat een ondergrensindicatie alleen kan worden vastgesteld na een ziekmelding. De rechtbank oordeelde dat het standpunt van verweerder onjuist was en dat de indicatie uitsluitend op basis van de criteria in de Bijlage bij het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken moet worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de indicatiecriteria voor de WSW en de verantwoordelijkheden van zowel de werkgever als de uitvoeringsinstantie in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2694 WSW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
Tomingroep,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
gemachtigde mr. M.E. Sträter,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. R.K. Nai Chung Tong.
Tevens is uitgenodigd om aan het geding deel te nemen:
[belanghebbende 1],
derdebelanghebbende.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2008 (het primaire besluit) heeft (de rechtsvoorganger van) verweerder de indicatie van [belanghebbende 1] (betrokkene) voor de doelgroep van de Sociale Werkvoorziening verlengd tot 21 mei 2010.
Bij besluit van 13 mei 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2011. Eiseres en verweerder zijn verschenen bij hun gemachtigden. Derdebelanghebbende is niet verschenen.
Overwegingen
Feiten, omstandigheden en standpunten van partijen
1.1. Betrokkene is in 2002 geïndiceerd voor de doelgroep van de Sociale Werkvoorziening. Sinds 2003 is hij tewerkgesteld bij verschillende werkonderdelen van eiseres. Eiseres stelt dat in de praktijk is gebleken dat betrokkene niet behoort tot de doelgroep van de Sociale Werkvoorziening. Eiseres stelt dat betrokkene een ondergrensindicatie dient te krijgen en hij moet worden doorgeleid naar dagopvang.
1.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat bij een herindicatie voor de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) geen ondergrens kan worden aangegeven. Indien een werknemer niet meer in staat is te functioneren, is er sprake is van arbeidsongeschiktheid en kan een ondergrensindicatie uitsluitend worden vastgesteld na een ziekmelding. Eiseres heeft verzuimd deze arbeidsongeschiktheid tijdig te melden, aldus verweerder.
1.3. Volgens eiseres is betrokkene niet arbeidsongeschikt. Betrokkene voldoet niet aan de minimum eisen om voor een positieve indicatie op grond van de WSW in aanmerking te komen ondanks de inspanningen om hem toch binnen de organisatie te handhaven.
Inhoudelijke beoordeling
2.1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken, dient verweerder naar aanleiding van een aanvraag tot (her)indicatie onderzoek te doen naar de beperkingen en (on)mogelijkheden van betrokkene. De criteria die daarbij in acht moeten worden genomen zijn neergelegd in de Bijlage bij het Besluit.
2.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit wel overwegingen heeft gewijd aan de beperkingen en (on)mogelijkheden van betrokkene. In het bestreden besluit heeft verweerder echter bij de ongegrondverklaring van het bezwaar - ten onrechte - overwogen dat bij een herindicatie voor de WSW uitsluitend een ondergrens kan worden aangegeven indien sprake is van ziekte. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders standpunt dat een ondergrensindicatie in het kader van de WSW uitsluitend kan worden vastgesteld na een ziekmelding, onjuist.
2.3. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend aan de hand van de in Bijlage bij het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken neergelegde criteria moet worden geïndiceerd of belanghebbende al dan niet behoort tot de doelgroep van de Sociale Werkvoorziening.
2.4. Nu het bestreden besluit berust op een onjuist toetsingskader, kan het in rechte geen stand houden. Het beroep van eiseres is daarom gegrond.
2.5. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres moeten nemen. De rechtbank zal hiervoor geen termijn noemen. Het dossier bevat thans onvoldoende gegevens om een ondergrensindicatie te kunnen vaststellen en het verzamelen van deze gegevens vergt tijd. Het ligt op de weg van eiseres om in overleg met verweerder te bepalen welke gegevens nog verkregen moeten worden voor een nadere onderbouwing van haar stelling dat betrokkene niet tot de doelgroep van de WSW behoort.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen, omdat met deze uitspraak de vraag die partijen verdeeld houdt is beantwoord. Bovendien zijn eiseres en verweerder professionele partijen. Naar het zich thans laat aanzien zullen zij in staat zijn om de zaak zonder nadere bemoeienis van de rechtbank tot een goed einde te brengen.
2.7. Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
2.8. Ten slotte ziet de rechter aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van dit eiseres gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres van 25 juni 2008;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 297,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de hiervoor omschreven proceskosten, begroot op € 874,-te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB