RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/5405 HUISV
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. F.M.E. Schuttenhelm.
Bij besluit van 17 juni 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 3.000,- opgelegd.
Bij besluit van 16 augustus 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2011. Eiser is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
Feiten, omstandigheden en standpunten van partijen
1.1. Eiser heeft in 1993 met huisvestingsvergunning de huurwoning aan de [adres 1] te [woonplaats] betrokken. Hij is sinds augustus 1996 hoofdhuurder. Op 9 maart 2006 heeft eiser een huis aan de [adres 2] te [woonplaats] gekocht. Deze woning staat sinds op 8 mei 2006 op zijn naam geregistreerd in het Kadaster. Bij een controle op 6 mei 2010 is geconstateerd dat eiser de woning aan de [adres 1] (de woning) niet langer als hoofdverblijf gebruikt en dat hij deze aan een derde heeft verhuurd. Bij de controle heeft deze derde verklaard dat hij de woning ongeveer twee jaar bewoont.
1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het verboden is de woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
1.3. Eiser voert in beroep aan dat zijn huurder de woning direct na de controle op 6 mei 2010 heeft verlaten. Eiser is het er niet mee eens dat verweerder daarna toch nog een bestuurlijke boete heeft opgelegd. Hij stelt dat hij slechts iemand heeft willen helpen om een woning te krijgen.
2.1. Ingevolge artikel 5 van de Huisvestingswet - voor zover hier van belang - kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de Verordening woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend.
2.2. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
2.3. Ingevolge artikel 85a, eerste lid, van de Huisvestingswet zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete en kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de artikelen 7, eerste en tweede lid, 8, 18, eerste lid, en 30, eerste lid.
2.4. De bestuurlijke boete voor overtreding van artikel 7, tweede lid, kan ingevolge artikel 85a, tweede lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet niet hoger zijn dan
€ 18 500,-.
2.5. Ingevolge artikel 85a, derde lid, van de Huisvestingswet, stelt de gemeenteraad bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
2.6. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Regionale Huisvestingsverordening
Stadsregio Amsterdam 2010 (de Verordening) kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 7 en artikel 30 van de Huisvestingswet.
2.7. Ingevolge artikel 60, tweede lid, onder a, van de Verordening leggen burgemeester en wethouders voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid een boete op overeenkomstig kolom A van de in Bijlage vijf opgenomen tabel.
2.7. In Bijlage vijf, kolom A, is bepaald dat de boete voor het in gebruik geven van woonruimte zonder vergunning bij niet-bedrijfsmatige exploitatie (door huurder of door eigenaar met één woning in de verhuur) bij een eerste overtreding € 3.000,- bedraagt.
2.8. Ingevolge artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
2.9. Op grond van artikel 63 van de Verordening zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het bewonen van de woning een huisvestingsvergunning vereist is. Evenmin in geschil is dat eiser de woning na zijn vertrek heeft verhuurd aan een derde die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
3.2. De rechtbank stelt vast dat eiser hiermee artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet heeft overtreden. Vorenstaande brengt mee dat verweerder bevoegd is om een bestuurlijke boete
3.3. Omdat sprake is van niet-bedrijfsmatige exploitatie en een eerste overtreding, bedraagt de bestuurlijke boete volgens Bijlage vijf van de Verordening € 3.000,-. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de hier aan de orde zijnde boete in overeenstemming is met de ter zake geldende regels.
3.4. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden brengt met zich dat in het geval een boete is opgelegd de rechter dient te toetsen of de bestuurlijke boete in overeenstemming is met de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan en die waarin de overtreder verkeert.
3.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen omstandigheden naar voren gebracht die voor verweerder aanleiding hadden moeten vormen om de boete te verlagen. De omstandigheid dat eiser slechts iemand wilde helpen, hoefde verweerder niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid aan te merken. De rechtbank merkt in dit verband op dat eiser zich voor het verschaffen van onderdak liet betalen door die derde. Ook de omstandigheid dat eiser direct een einde heeft gemaakt aan de strijdige situatie brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat een te hoge boete is opgelegd. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat niet is gebleken dat de boete in strijd met het evenredigheidsbeginsel is opgelegd. Eiser heeft geen gronden aangevoerd waaruit zou moeten volgen dat dit wel het geval is.
3.6. Het beroep van eiser slaagt dan ook niet en het bestreden besluit houdt in rechte stand.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB