RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3784 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
samen eisers,
gemachtigde mr. G. Visser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp,
verweerder,
gemachtigde mr. A.C. Kaandorp.
Bij besluit van 1 april 2010 heeft verweerder de aanvraag om een vangnetlening uit het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten (SVn) ten behoeve van de kosten van funderingsherstel van de woning van eisers afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 28 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2011.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. G. Visser. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. A.C. Kaandorp.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eisers hebben in 2002 een woning gekocht aan de [adres] in [woonplaats]. In 2007 bleek dat de fundering van de woning met spoed moest worden hersteld, omdat deze was aangetast door palenpest.
1.2. Voor eigenaren-bewoners die een plan voor funderingsherstel laten uitvoeren dat is goedgekeurd door de gemeente, stelt de gemeente financiering beschikbaar ter dekking van de kosten van deze investering. Alle eigenaren kunnen gebruik maken van het aanbod voor een marktconforme lening, voor eigenaren met een beperkte financiële draagkracht is een vangnetlening beschikbaar. De gemeente baseert haar besluit over toekenning van de leningen mede op een advies van de Stichting SVn (hierna: de SVn).
1.3. Op 24 juni 2009 hebben eisers een aanvraag ingediend voor financiering van de kosten van funderingsherstel van hun woonhuis ten bedrage van € 37.516,65. Eisers hebben dit bedrag later bijgesteld naar € 43.517,-.
1.4. Bij primair besluit heeft verweerder geweigerd eisers in het kader van het SVn-financieringsplan een vangnetlening te verstrekken. Aan dit besluit ligt een advies van de SVn van 1 maart 2010 ten grondslag. De SVn heeft geadviseerd om de aanvraag om een vangnetlening af te wijzen op de grond dat eisers een behoorlijk vermogen in box drie hebben.
1.5. Bij brief van 29 april 2010 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor een vangnetlening, omdat zij gelet op hun vermogen in box drie voldoende financiële draagkracht hebben voor een marktconforme lening. Dat een deel van het vermogen al is aangewend voor een garantiestelling of dat eisers dit vermogen hebben bestemd voor een ander doel, doet daar niet aan af. De criteria om in aanmerking te komen voor een vangnetlening zijn duidelijk. Het advies van de SVn is niet onzorgvuldig voorbereid of anderszins gebrekkig, zodat verweerder de afwijzing hierop mocht baseren. Bovendien is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot toepassing van de hardheidsclausule aanleiding hadden moeten geven.
1.7. Eisers hebben bestreden dat zij voldoende financiële draagkracht hebben voor een marktconforme lening. Eisers hebben hun vermogen al maximaal ingezet voor het funderingsherstel. € 100.000,- van het vermogen in box drie is verpand aan de bank, zodat dit niet aangewend kan worden voor de kosten van het herstel en € 60.000,- is al gebruikt voor de kosten van funderingsherstel. Voorts hebben eisers aangevoerd dat de Uitvoeringsregels lening funderingsherstel onduidelijk en niet toetsbaar zijn. Tot slot hebben eisers een beroep gedaan op de hardheidsclausule, omdat financiering bij een andere bank onmogelijk is en zij onvoldoende draagkrachtig zijn voor een marktconforme lening.
2.1. Artikel 1, aanhef en onder c, van de Verordening funderingsherstel gemeente Weesp 2007, bepaalt dat een vangnetlening een laagrentende lening is voor doeleinden zoals omschreven in deze verordening, die door de SVn wordt verstrekt ten laste van het gemeentelijk funderingsfonds, op basis van een besluit van het college.
2.2. In de Uitvoeringsregels lening funderingsherstel is bepaald dat indien de eigenaar-bewoner van mening is dat zijn financiële draagkracht onvoldoende is voor de lasten van de marktconforme lening, hij een aanvraag kan indienen voor een vangnetlening. De aanvrager komt conform de gemeentelijke verordening in aanmerking voor de vangnetlening, wanneer en voor zover hij voldoet aan de volgende voorwaarden:
1. De woning wordt gebruikt voor eigen bewoning door het huishouden van de aanvrager.
2. Het huishouden beschikt niet over eigen geld waarvan hij geacht mag worden het in te zetten voor de kosten van het funderingsherstel.
3. De bruto last van een Basislening is hoger dan de financieringsruimte van het huishouden.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vangnetlening is dat het huishouden niet beschikt over eigen geld waarvan hij geacht mag worden het in te zetten voor de kosten van het funderingsherstel. Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of aan deze voorwaarde is voldaan.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers ten tijde hier van belang een vermogen in box drie hadden van € 193.000,-. Van dit vermogen was een bedrag van € 160.000,- verpand ten gunste van de bank die hen een hypotheek heeft verstrekt. Vervolgens is in samenspraak met de bank € 60.000,- vrij gemaakt voor de kosten van het funderingsherstel. Daarnaast hadden eisers nog een resterend vermogen in box drie van € 33.000,-. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt verder dat de minimaal noodzakelijke kosten voor het funderingsherstel zijn begroot op € 87.356,-.
3.3. Gelet op het vermogen dat eisers in box drie hebben, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers beschikken over eigen geld waarvan zij geacht mogen worden het in te zetten voor de kosten van het funderingsherstel. Van het totale vermogen in box drie van € 193.000,- hadden eisers in ieder geval een bedrag van € 93.000,- ter vrije beschikking. Een bedrag van € 60.000,- hiervan is reeds aan de kosten van funderingsherstel besteed. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat eisers geacht mogen worden ook de overige € 33.000,- in te zetten voor de kosten van het funderingsherstel. Het gegeven dat ten aanzien van dit bedrag een fiscale vrijstelling geldt, maakt dat niet anders. Dit betekent weliswaar dat over dit bedrag geen belasting behoeft te worden betaald, maar kan niet tot de gevolgtrekking leiden dat bij het al dan niet in aanmerking komen voor een vangnetlening dit bedrag niet wordt meegerekend bij de vaststelling van eisers vermogen.
3.4. Nu eisers gelet op hetgeen de rechtbank onder 3.3. heeft overwogen over eigen geld beschikken waarvan zij geacht mogen worden het in te zetten voor het funderingsherstel, behoeft de vraag of eisers geacht mogen worden de € 100.000,- die zij in 2009 aan de bank hebben verpand in te zetten voor de kosten van het funderingsherstel geen bespreking meer.
3.5. Eisers hebben ter zitting nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en aangevoerd dat bij een bijstandsaanvraag een vermogensvrijstelling geldt, zodat ook in dit geval een gedeelte van het eigen vermogen vrijgesteld dient te worden. Naar het oordeel van de rechtbank is van vergelijkbare gevallen geen sprake, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
3.6. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat verweerder hen met toepassing van de hardheidsclausule een vangnetlening had moeten toekennen. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten geven om ten gunste van eisers af te wijken van de Verordening.
3.7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
mrs. H.G. Schoots en R. Raat, leden, in aanwezigheid van
mr. H.W. Grootendorst, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2011.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.