ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
464995 - HA ZA 10-2349
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in civiele procedure

In deze zaak vorderde eiseres [A] een hoofdelijke veroordeling van mr. [B] c.s. tot betaling van EUR 18.157,79, vermeerderd met rente en kosten, wegens beroepsfouten begaan door mr. [B] in een eerdere civiele procedure. De procedure begon met een dagvaarding op 12 juli 2010, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen werd gelast. De feiten van de zaak zijn als volgt: [A] had op 1 april 2005 mr. [B] BV opdracht gegeven om haar rechtsbijstand te verlenen in een geschil met haar moeder bij de rechtbank Zutphen. In die procedure werd [A] veroordeeld tot betaling van EUR 34.000,- aan haar moeder, omdat de rechtbank oordeelde dat zij meer geld had overgemaakt dan haar moeder had gemachtigd. [A] stelde dat mr. [B] een beroepsfout had gemaakt door niet zelf ter comparitie te verschijnen, maar een juridisch medewerker te sturen die niet op de hoogte was van de zaak. De rechtbank oordeelde dat mr. [B] c.s. toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en dat zij gehouden waren om de schade die [A] had geleden als gevolg van deze beroepsfout te vergoeden. De rechtbank stelde vast dat als mr. [B] niet de beroepsfout had gemaakt, [A] niet onterecht zou zijn veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag aan haar moeder. Uiteindelijk werd mr. [B] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van EUR 7.325,06 aan [A], vermeerderd met wettelijke rente, en werden zij ook veroordeeld in de proceskosten van [A].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 464995 / HA ZA 10-2349
Vonnis van 6 april 2011
in de zaak van
[A],
wonende te --,
eiseres,
advocaat mr. R. Glas te Leeuwarden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MR. [B] B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
2. [B],
wonende te --,
gedaagden,
advocaat oorspronkelijk mr. J.H. Brouwer te Apeldoorn,
thans mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] en mr. [B] c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk als [B] en mr. [B] BV worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 juli 2010 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- het ambtshalve tussenvonnis van 29 september 2010 waarin een comparitie van partijen is gelast
- het proces-verbaal van comparitie van 20 januari 2011 en de daarin genoemde processtukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij ondertekende opdrachtbevestiging van 1 april 2005 heeft [A] opdracht gegeven aan mr. [B] BV om haar rechtsbijstand te doen verlenen door - toen nog - advocaat [B] in een civiele procedure bij de rechtbank Zutphen tussen [A] en haar moeder. De opdrachtbevestiging vermeldt onder meer de vergoeding die [A] daarvoor verschuldigd zal zijn alsmede dat de algemene voorwaarden van mr. [B] BV (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing zijn en dat [A] daarvan een exemplaar in ontvangst heeft genomen.
2.2. De algemene voorwaarden houden onder meer in:
“(…)
Art. 3 Werkzaamheden ter uitvoering van de overeenkomst tot dienstverlening
(…)
2. mr. [B] laat zich bij de uitvoering van de hiervoor genoemde werkzaamheden bijstaan en, indien de situatie daartoe aanleiding geeft en zulks rechtens mogelijk is, vervangen door juridische medewerkers, die niet als advocaat zijn beëdigd.
(…)
Art. 12 Inspanningsverplichting
(…)
4. Opdrachtgever gaat ermee akkoord dat (…) een andere advocaat c.q. jurist de opdracht geheel of gedeeltelijk uit zal voeren, indien dit onder omstandigheden – zulks ter beoordeling van opdrachtnemer – geïndiceerd is.
(…)”
2.3. Bij vonnis van 12 oktober 2005 in voornoemd geschil tussen [A] en haar moeder ([C]) heeft de rechtbank Zutphen onder meer geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat [A] EUR 34.000,- meer heeft overgemaakt van de rekening van haar moeder aan familieleden dan het bedrag waartoe haar moeder haar machtiging had verleend. Op grond daarvan is [A] (onder meer) veroordeeld om dat bedrag als schadevergoeding aan haar moeder te betalen. Daartoe is in dat vonnis onder meer overwogen dat het standpunt van [A], dat niet zij, maar haar moeder zelf de opdracht heeft gegeven tot het overboeken van de betreffende bedragen, onvoldoende feitelijk is onderbouwd.
Rechtsoverweging 7.2 van het vonnis luidt:
“(…) In de eerste plaats is de stelling die [A] terzake in de processtukken inneemt niet in overeenstemming met hetgeen ter comparitie zijdens [A] is verklaard, namelijk dat deze bedragen door [A] zijn overgeboekt. Daar komt bij dat [A] (…) haar stelling niet nader heeft onderbouwd. (…)”
3. Het geschil
3.1. [A] vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van mr. [B] c.s. tot betaling van EUR 18.157,79, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [A] legt daaraan - kort gezegd - ten grondslag dat [B] een beroepsfout heeft gemaakt door niet zelf te verschijnen ter comparitie van partijen in voornoemde procedure, maar in zijn plaats een juridisch medewerker te sturen die niet op de hoogte was van de zaak en die op die zitting, in strijd met de waarheid en met het namens [A] in de conclusie van antwoord in die procedure ingenomen standpunt, heeft verklaard dat [A] de in het geding zijnde bedragen van de rekening van haar moeder heeft overgemaakt.
3.3. Mr. [B] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
beroepsfout
4.1. Mr. [B] c.s. betwist dat hem enig verwijt kan worden gemaakt.
Door omstandigheden kon [B] niet zelf ter comparitie - in de procedure tussen [A] en haar moeder - verschijnen, waarna hij er alles aan heeft gedaan, zij het zonder succes, om aanhouding van die zitting te bewerkstelligen. Vervolgens gaf [A], één dag voor de zitting, aan dat zij zelf te ziek zou zijn om ter zitting te verschijnen. [A] was natuurlijk niet echt ziek, maar probeerde met haar ziekmelding alsnog een aanhouding van de comparitie te bewerkstelligen. Omdat de rechtbank Zutphen niet instemde met aanhouding, heeft [B] zijn kantoorgenoot mr. [D] gestuurd, die wel degelijk inhoudelijk op de hoogte was van de zaak van [A].
Ter zitting heeft mr. [D] nog telefonisch contact gehad met [A] en heeft hij hetgeen [A] in dat gesprek naar voren heeft gebracht letterlijk ter zitting overgebracht. Indien de weergave van het standpunt van [A] in het proces-verbaal van die zitting niet strookt met de werkelijkheid en met hetgeen in de conclusie van antwoord in die procedure als haar standpunt naar voren was gebracht, is dat te wijten aan het feit dat [A] zelf niet ter zitting aanwezig was en dat zij mr. [D] onjuist heeft geïnformeerd. Aldus steeds mr. [B] c.s.
4.2. [A] bestrijdt deze lezing. Ter comparitie - in deze procedure tegen mr. [B] c.s. - heeft zij (nader) toegelicht dat zij pas twee dagen voor de zitting van de rechtbank Zutphen in 2005 schriftelijk van [B] vernam dat hij niet ter comparitie zou kunnen verschijnen en dat hij de rechtbank om aanhouding had gevraagd. Dit, terwijl achteraf bleek dat [B] dat aanhoudingsverzoek al twee weken eerder had gedaan. [B] raadde [A] af om zelf, zonder hem, ter comparitie te verschijnen. [A] raakte overstuur van het bericht van [B]. Zij heeft echter nooit aangegeven dat zij niet in staat was om ter zitting te verschijnen of dat zij daar niet wilde verschijnen. Het was [B] die haar heeft overgehaald - omdat zij aangaf overstuur te zijn - om een dokterverklaring te laten opstellen, zodat hij daarmee een verzoek tot uitstel van de zitting zou kunnen onderbouwen.
De dag voor de zitting liet [B] [A] telefonisch weten dat het verzoek om aanhouding was gehonoreerd. Op de dag van de (oorspronkelijk geplande) zitting belde [B] nogmaals, ditmaal met het bericht dat [A] die dag tussen 13.00 uur en 15.00 uur klaar moest zitten bij de telefoon. Enige uitleg werd niet verstrekt en [A] veronderstelde dat zij bereikbaar moest zijn voor het vaststellen van een nieuwe zittingsdatum. Die middag werd zij echter gebeld door een meneer die zij niet kende, die vertelde dat de comparitie op dat moment toch aan de gang was en dat [A] zijn vragen moest beantwoorden. Van dat gesprek weet [A] zich weinig meer te herinneren, behalve dat zij erg overstuur was. Aldus steeds [A].
4.3. Nu mr. [B] c.s. (ook) niet in deze tegen hem gerichte procedure ter comparitie is verschenen, is het hiervoor weergegeven relaas van [A] niet bestreden en moet van die gang van zaken worden uitgegaan. De rechtbank stelt verder vast dat mr. [B] c.s. niet betwist dat in de procedure tussen [A] en haar moeder door mr. [D] ter comparitie over de op dat moment in geschil zijnde overboekingen een stelling is ingenomen die in strijd was met de werkelijkheid en met de in de conclusie van antwoord in die procedure al verwoorde stelling van [A]. Dat dat heeft kunnen gebeuren, moet, gelet op de door [A] geschetste gang van zaken, volledig worden geweten aan het handelen en nalaten van [B], althans komt dat volledig voor rekening van mr. [B] c.s. als opdrachtnemer en uitvoerder van de overeenkomst met [A]. Anders dan mr. [B] c.s. meent, doorstaat dit handelen/nalaten geenszins de toets van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat.
4.4. Deze beroepsfout maakt dat mr. [B] BV toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en dus gehouden is om eventuele als gevolg daarvan door [A] geleden schade te vergoeden. Of daarnaast ook [B] uit wanprestatie aansprakelijk is, kan onbesproken blijven. Voormeld handelen/nalaten van mr. [B] moet immers in elk geval als onrechtmatig jegens [A] worden gekwalificeerd - zoals [A] subsidiair stelt en mr. [B] c.s. overigens onbestreden laat - zodat [B] reeds uit dien hoofde ook in privé schadeplichtig is.
Gevolg
4.5. [A] heeft vervolgens onbestreden gesteld dat, indien die beroepsfout niet was gemaakt, de rechtbank Zutphen aan de moeder van [A] bewijs zou hebben opgedragen van haar stelling dat de overboekingen door [A] waren verricht, in welk bewijs haar moeder niet zou zijn geslaagd. In die zin is uiteindelijk ook geoordeeld in het - met behulp van de huidige raadsman van [A] - tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen ingestelde hoger beroep. Het moet er dus voor worden gehouden dat [A] als gevolg van de beroepsfout van [B] ten onrechte is veroordeeld tot terugbetaling van EUR 34.000,-.
4.6. Ter comparitie - in deze procedure - heeft [A] de volgende schadeposten als gevolg van de onterechte veroordeling (in eerste aanleg) in 2005 van een voldoende gemotiveerde onderbouwing voorzien, waarop geen verweer meer door mr. [B] c.s. is gevolgd:
EUR 1.166,80 (advocaatkosten hoger beroep die niet zijn vergoed door ARAG)
EUR 2.551,86 (gemaakte kosten als gevolg en ter voorkoming van de executie
van het vonnis van de rechtbank Zutphen door de wederpartij)
EUR 3.606,40 (eigen kosten - reiskosten en vrije dagen - van [A] in
verband met het bijwonen van verschillende zittingen ter
voorkoming van de executie van het vonnis)
----------------------
EUR 7.325,06
Dat bedrag dient mr. [B] c.s. dan ook (hoofdelijk) aan [A] te betalen als schadevergoeding voor de gemaakte beroepsfout.
4.7. Waarom daarnaast ook de door [A] betaalde facturen van mr. [B] BV - voor de in haar opdracht verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten - als schade als gevolg van die beroepsfout moet worden aangemerkt, ontgaat de rechtbank. Die kosten waren immers, conform afspraak met mr. [B] c.s., ook voor rekening van [A] gekomen als de aan haar verleende rechtsbijstand wel deugdelijk was geweest.
Evenmin is sprake geweest van onverschuldigde betaling, zoals [A] ter comparitie nog subsidiair heeft aangevoerd. [A] betwist immers niet dat de in rekening gebrachte uren en kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. En haar stelling dat [B] zijn belofte, om de zaak persoonlijk ter hand te nemen, niet is nagekomen, treft reeds geen doel, gelet op het bepaalde in de algemene voorwaarden (zie 2.2), welke voorwaarden door [A] bij het verstrekken van de opdracht kennelijk ongeclausuleerd zijn aanvaard. Het in dat verband gevorderde bedrag moet dan ook worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de eigen kosten van [A], voor zover die kosten in de dagvaarding per abuis op EUR 6.966,40 zijn gesteld – in plaats van op het hierboven genoemde bedrag van EUR 3.606,40, zoals ter comparitie is gecorrigeerd.
4.8. De wettelijke rente is niet betwist en dus toewijsbaar zoals gevorderd, zij het over de toegewezen gedeelten van de gevorderde bedragen.
4.9. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. Uit de door [A] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [A] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.10. Mr. [B] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [A] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 108,02
- vast recht 420,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.296,02
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt mr. [B] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 7.325,06 (zevenduizenddriehonderdvijfentwintig euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van EUR 3.718,66 vanaf 13 november 2009 en over het bedrag van EUR 3.606,40 vanaf 14 mei 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt mr. [B] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 1.296,02,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.F. van Merwijk en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2011.?