ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ5261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-668 RWNL
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om naturalisatie door de minister van Justitie. Eiser, een Iraanse nationaliteitdrager, had zijn verzoek om het Nederlanderschap ingediend op 1 april 2009, maar dit werd afgewezen op basis van het beleid dat een aanvraag om naturalisatie wordt afgewezen indien er ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde. Dit beleid is vastgelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de Handleiding voor de toepassing van de RWN. Eiser was eerder veroordeeld tot een PIJ-maatregel wegens brandstichting, en de rechtbank oordeelde dat de rehabilitatieperiode van vier jaar, die vereist is voor naturalisatie, nog niet was verstreken op het moment van de afwijzing.

De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheden waaronder eiser het strafbare feit heeft gepleegd, hoewel bijzonder, niet als zodanig kunnen worden aangemerkt dat de minister van Justitie had moeten afwijken van het beleid. De Handleiding sluit uit dat omstandigheden die hebben geleid tot het misdrijf als bijzonder kunnen worden aangemerkt, omdat deze al door de strafrechter zijn beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling stagneert door het ontbreken van de Nederlandse nationaliteit, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen bijzondere omstandigheid oplevert die tot afwijking van het beleid zou kunnen leiden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie door de minister van Justitie in stand blijft. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/668 RWNL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M. Verkijk,
en
de minister van Justitie (thans: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2010. Eiser en zijn gemachtigde zijn - met kennisgeving - niet ter zitting verschenen. Verweerder is evenmin verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
1.1. Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde onder meer afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop (de zogeheten rehabilitatieperiode) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd.
Daarnaast is het volgens de Handleiding in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van bovenstaande regels moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij volgens de Handleiding niet worden genaturaliseerd. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 van de RWN worden afgeweken. De Handleiding vermeldt voorts dat niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voor zover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken.
1.2. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wordt dit op de voet van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN gevoerde beleid in het algemeen niet onaanvaardbaar geacht (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2006, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: AV1258).
2. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1987, heeft de Iraanse nationaliteit. Het verzoek om aan hem het Nederlanderschap te verlenen, is ingediend op 1 april 2009. Vast staat dat eiser bij vonnis van 22 april 2004 is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) wegens brandstichting en dat deze maatregel op 26 mei 2006 is beëindigd. Voorts staat vast dat ten tijde van het primaire besluit van 17 juli 2009 de in de Handleiding genoemde rehabilitatieperiode nog niet was verstreken. Op grond van het hiervoor genoemde beleid kwam eisers verzoek dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
3. In geschil is of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder aanleiding had moeten zien om af te wijken van het in de Handleiding neergelegde beleid dat een aanvraag om naturalisatie wordt afgewezen indien de rehabilitatietermijn van vier jaar nog niet is verstreken.
3.1. Eiser heeft aangevoerd dat de omstandigheden die hem er destijds toe hebben gebracht het strafbare feit te plegen en de wanhopige situatie waarin hij destijds verkeerde, dermate bijzonder zijn dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om af te wijken van het beleid.
3.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich evenwel terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheden waaronder eiser het strafbare feit heeft gepleegd, hoewel bijzonder, niet kunnen worden aangemerkt als zodanig bijzonder dat verweerder - in afwijking van het door hem gevoerde beleid - tot de conclusie had moeten komen dat geen sprake was van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN bedoelde situatie. Zoals in 1.1. is overwogen, sluit de Handleiding uit dat omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf als bijzonder kunnen worden aangemerkt, aangezien die omstandigheden, voor zover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. De door eiser gestelde aanleiding voor het plegen van het strafbare feit, kan dan ook niet tot afwijking van het beleid nopen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.3. Dat de omstandigheden waaronder eiser het feit heeft gepleegd en de wanhopige situatie waarin hij toen verkeerde, in eerdere zaken heeft geleid tot het afgeven van beschikkingen door verweerder, waarbij het beroep op deze uitzonderlijke omstandigheden wel werd gehonoreerd, leidt er niet toe dat eiser er op mocht vertrouwen dat ook ten aanzien van zijn naturalisatieverzoek het beroep op die omstandigheden zou slagen. De vraag of iemand in aanmerking komt voor naturalisatie is immers een wezenlijk andere dan de vraag of iemand in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of voor een VOG ten behoeve van een chauffeurspas. Het toetsingskader dat bij die aanvragen wordt gehanteerd, laat zich niet één op één vergelijken met het toetsingkader voor naturalisatieverzoeken. Op grond van het voor naturalisatieverzoeken opgestelde beleid komt eisers naturalisatieverzoek, ondanks de door hem geschetste omstandigheden, niet voor toewijzingen in aanmerking. De omstandigheid dat eisers verzoeken om een verblijfsvergunning en een VOG op grond van die omstandigheden wel voor toewijzing in aanmerking kwamen, levert naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid op die verweerder tot afwijking van het in de Handleiding neergelegde openbare orde beleid zou kunnen nopen. Ook deze beroepsgrond faalt.
3.4. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling levert de door eiser aangevoerde omstandigheid dat zijn persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling stagneert als gevolg van het feit dat hij de Nederlandse nationaliteit niet heeft, evenmin een bijzondere omstandigheid op die verweerder tot afwijking van het in de Handleiding neergelegde openbare orde beleid zou kunnen nopen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: BN1952). Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat de rehabilitatietermijn binnen afzienbare termijn na het bestreden besluit zal zijn verstreken. De hiertegen gerichte beroepsgronden van eiser slagen evenmin.
3.5. De conclusie is dat hetgeen eiser heeft aangevoerd in beroep, niet leidt tot een gegrondverklaring van dat beroep. De rechtbank zal het beroep van eiser dan ook ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Gort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB