ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ5987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/670608-10 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van meerderjarige verdachte tot gevangenisstraf voor afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving met geweld

Op 7 februari 2011 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en een poging tot afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 mei 2010, waarbij het slachtoffer naar station Amsterdam Sloterdijk werd gelokt door medeverdachten en vervolgens onder bedreiging van geweld werd gedwongen om zijn mobiele telefoon en geld af te geven. Het slachtoffer werd met een vuurwapen bedreigd en naar Rotterdam vervoerd, waar hij in een woning werd vastgehouden en verder werd afgeperst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn medeverdachten, het slachtoffer heeft bedreigd met een vuurwapen en hem fysiek geweld heeft aangedaan, waaronder het snijden met een mes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 2.000 aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/670608-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 7 februari 2011
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J.M. Vreekamp en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.M. Keizer en
door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij zich tezamen en in vereniging schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing, poging tot afpersing en het bezit van een vuurwapen en munitie. De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Vaststaande feiten
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit1. Deze staan niet ter discussie tussen de officier van justitie en verdachte.
De rechtbank merkt op dat uit onderzoek en verklaringen kan worden vastgesteld dat NN1 [medeverdachte 1] is, dat NN2 [medeverdachte 2] is, dat NN3 [medeverdachte 3] is en dat NN4 [verdachte] is2.
[slachtoffer] wordt door NN1 gevraagd om op 21 mei 2010 naar station Amsterdam Sloterdijk te komen om naar een scooter te kijken. Rond 19:45 uur van die dag arriveert [slachtoffer] met zijn scooter op het station en wordt daar door NN1 en NN2 opgewacht. NN1 vraagt aan [slachtoffer] om met hen mee te lopen naar een afgelegen weg nabij het station. Hier aangekomen toont NN2 aan [slachtoffer] een vuurwapen en zegt hem zijn scooter neer te zetten en met hem mee te gaan3. NN2 zegt dat [slachtoffer] zijn telefoon (Blackberry) moet geven hetgeen hij doet. NN1 "pingt" een berichtje naar de moeder van [slachtoffer] dat [slachtoffer] later thuis zal komen4. NN2 zegt dat [slachtoffer] niet te veel vragen mag stellen en niet te veel mag praten. NN2 dreigt [slachtoffer] anders dood te schieten. NN2 zegt tegen [slachtoffer] dat hij weet waar [slachtoffer] woont en werkt en dat hij geen domme dingen moet doen. NN2 zegt dat [slachtoffer] niet mag wegrennen of schreeuwen of opvallend mag doen. Als [slachtoffer] dit toch doet zal NN2 hem doodschieten. [slachtoffer] loopt met NN1 en NN2 naar het station. Op het perron staat NN3 te wachten. Met zijn vieren nemen ze de trein naar Rotterdam5. Die avond arriveren de vier op Rotterdam Centraal. NN2 zegt tegen [slachtoffer] dat hij zijn pet naar beneden moet doen en met zijn hoofd naar beneden gericht moet gaan lopen. [slachtoffer] is bang dat hem wat wordt aangedaan. [slachtoffer], NN1, NN2 en NN3 lopen ongeveer een half uur door Rotterdam. Ze komen (tussen 21:00 uur en 21:30 uur6) aan bij een woning. NN2 geeft [slachtoffer] een rondleiding door het huis, terwijl hij het vuurwapen in zijn hand houdt en er handelingen mee verricht, zoals de slede naar achteren halen. NN1 en NN3 zijn inmiddels al naar boven gelopen. NN2 zegt tegen [slachtoffer] dat hij zijn zakken moet leegmaken7. NN2 brengt [slachtoffer] naar de zolderkamer van de woning. Daar moet hij op het bed gaan zitten8. [slachtoffer] is doodsbang9. NN2 wil van [slachtoffer] weten of hij onderweg niet heeft gekeken. [slachtoffer] zegt dat dit niet het geval is, maar NN2 zegt dat [slachtoffer] liegt. NN2 slaat [slachtoffer] vervolgens een paar keer met beide vuisten op zijn rechter arm. NN2 gaat even weg en komt kort daarna samen met NN1 en NN3 terug de kamer in. NN1 begint te filmen met een telefoon (Blackberry)10. NN2 slaat [slachtoffer] wederom op zijn arm. NN2 gaat weer even de kamer uit en komt vervolgens terug met NN4 die een bivakmuts op heeft. NN4 sluit het rolgordijn, opent het weer en vervolgens sluit hij dit weer. NN4 slaat met zijn vuist in zijn andere hand. NN2 zegt dat [slachtoffer] niet met hen moet focken en dat hij ze elke maand 500 euro moet geven. Dit zou uiteindelijk op iedere 28ste van de maand moeten gebeuren, te beginnen met 28 mei 201011. NN2 vraagt aan [slachtoffer] of hij het heeft gehoord. [slachtoffer] zegt dat dit het geval is. NN2 zegt dat [slachtoffer] liegt. NN2 vraagt "moet ik het er in slaan?" en vraagt aan [slachtoffer] "moet ik je fucking killen". NN2 vraagt wat de code is van de pinpas van [slachtoffer]. [slachtoffer] geeft de pincode, [pincode]. NN2 vraagt hoeveel er op staat. [slachtoffer] zegt 30 euro of zo. NN2 zegt dat hij of degene die [slachtoffer] niet herkent hem zal killen als [slachtoffer] grappen maakt of hem port (verraadt). NN2 zegt tegen NN1 "haal die niffi, haal die niffi"12. NN1 gaat vervolgens naar beneden en komt terug met een mes. NN1 geeft dit mes (kaasmes) aan NN2. [slachtoffer] moet vervolgens zijn mouw opstropen en NN2 zet het mes op de rechter bovenarm van [slachtoffer]13. NN3 zegt tegen [slachtoffer] dat hij niet mag schreeuwen en dat hij hem anders voor zijn tering schiet en dat dit geen grap is. Vervolgens begint NN2 met het mes in de rechter bovenarm van [slachtoffer] te prikken, te krassen en te snijden. Hij gaat met het mes heen en weer over de arm van [slachtoffer]. Er wordt gezegd " ik maak kipsaté van je". NN2 vraagt ondertussen opnieuw wanneer hij het krijgt. De filmer, NN1, vraagt aan [slachtoffer] "wat als ie het niet krijgt?". NN2 zegt vervolgens "wat als ik het niet krijg?". NN2 zegt dat hij bang is dat [slachtoffer] het niet gaat geven en het daarom duidelijk wil maken. Het vuurwapen wordt vervolgens op [slachtoffer] gericht. [slachtoffer] vraagt waar hij 'm van moet kennen. [slachtoffer] wordt tegen zijn hoofd geslagen14. NN2 zegt ook dat hij zijn scooter en kentekenpapieren bij hen moet inleveren. NN2 vraagt wat dat ding van [slachtoffer] kost. [slachtoffer] zegt 1000 euro. NN2 drukt het mes op de arm van [slachtoffer] en trekt het mes over de arm naar beneden. NN3 heeft ook gekrast. NN2 zegt dat als [slachtoffer] schreeuwt hij hem kapot maakt15. NN3 heeft het vuurwapen vast. Hij richt het op het hoofd van [slachtoffer]16. De mannen geven [slachtoffer] zijn simkaart terug die daarvoor uit zijn Blackberry is gehaald, zodat hij gebeld kan worden om af te spreken hoe alles gedaan moet worden. [slachtoffer] vraagt waar hij het naartoe moet brengen. NN2 zegt dat hij [slachtoffer] belt. Er wordt tegen [slachtoffer] gezegd dat, als hij niet luistert, zij hem zullen doodschieten of zijn moeder of zijn broertje. NN2 zegt tegen [slachtoffer] "je wilt toch niet dat je moeder dood gaat? Toch? Je wilt toch niet dat jij dood gaat toch?". NN2 zegt "ik pak je moeder en je broertje". [slachtoffer] schrikt heel erg en door de bedreigingen besluit hij naar hen te luisteren. [slachtoffer] geeft toe dat hij zal doen wat ze willen en dat hij iedere 28ste van de maand 500 euro aan hen zal betalen17. Daarna mag hij weg. [slachtoffer] is ongeveer twee uur in de woning vastgehouden. Waarna hij met NN1 en NN2 naar station Rotterdam Centraal loopt. Ook op de terugweg moet [slachtoffer] zijn hoofd naar beneden houden18.
Naar aanleiding van het bovenstaande doet [slachtoffer] op 26 mei 2010 aangifte bij de politie. [slachtoffer] heeft tijdens zijn aangifte zichtbare krassen op zijn arm19. Aangezien [slachtoffer] van de daders te horen heeft gekregen dat hij zal worden gebeld in verband met de overdracht van het geld op de 28ste van de maand, besluit de politie de telefoon van [slachtoffer] te tappen20. [slachtoffer] wordt op 28 mei 2010 gebeld door een van de daders en [slachtoffer] moet van hem om 20:00 uur naar het Haarlemmermeerstation komen, bij tramhalte 1621. Op basis van deze informatie en de door [slachtoffer] opgegeven signalementen wordt ter plaatse door de politie geobserveerd en worden twee personen aangehouden, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].22
In de broekzak van [medeverdachte 3] bevindt zich ten tijde van zijn aanhouding een telefoon (Blackberry) met daarop filmbestanden waarop de gebeurtenissen zijn vastgelegd23. Naar aanleiding van zijn verklaring en politieonderzoek komen [medeverdachte 1] en [verdachte] als medeverdachten in beeld24.
De politie doet onderzoek naar de woning waar [slachtoffer] is heengebracht en komt uit bij de [adres] te Rotterdam25. Bij een doorzoeking van de woning treft de politie een huurcontract aan mede op naam van [verdachte] en een giropas op naam van M. [medeverdachte 2]. Tevens wordt in een kast een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen, zwart met een zilverkleurige slede. De politie herkent de zolder waar [slachtoffer] heeft gezeten, op basis van de aangetroffen filmpjes26.
Het aangetroffen wapen in de woning in Rotterdam blijkt na onderzoek een vuurwapen van het merk FN, model High Power (DA), kaliber 9x19 (9mm Luger)27.
[medeverdachte 3] heeft ter terechtzitting verklaard dat het aangetroffen vuurwapen (afgebeeld op H100) op 21 mei 2010 is gebruikt bij bovengenoemde feiten. Daarnaast komt dit vuurwapen overeen met de beschrijving ervan door [slachtoffer] en ziet de politie op de filmpjes een dergelijk wapen28.
Uit onderzoek van de telefoons van de verdachten en de uitpeilgegevens blijkt onder meer het volgende. Op 21 mei 2010 tussen 18:42 en 19:22 uur hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] sms-contact. [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bevinden zich nabij station Sloterdijk. [medeverdachte 1] zegt dat ze nog op hem (slachtoffer) wachten. [medeverdachte 3] zegt dat de trein over 10 minuten gaat. [medeverdachte 1] zegt dat ze dat niet gaan redden, want hij is er pas over 15 minuten. [medeverdachte 3] verzendt een sms met de tekst "kk leier dan moeten we uur wachten die man krijgt extra pakkies nu". Op dat moment bevindt [verdachte] zich nog in Amersfoort. Om 20:44 uur peilt [verdachte] uit op het Stationsplein te Rotterdam. Om 21:40 uur peilt [medeverdachte 3] uit nabij de [adres]. Hij stuurt het sms-bericht "we zijn er" naar [verdachte]. [verdachte] reageert met "timer ik moet nog weg idioot". Ook [verdachte] peilt uit nabij de [adres]. Om 22:51 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door [verdachte]. Om 23:12 uur stuurt [medeverdachte 1] een sms aan [verdachte]. [verdachte] sms't direct terug. Om 23:48 uur verzendt [medeverdachte 1] een sms naar [verdachte]. [verdachte] peilt uit nabij de [adres] en [medeverdachte 1] nabij Rotterdam Centraal. Om 23:49 uur stuurt [verdachte] een sms naar [medeverdachte 1]. [verdachte] en [medeverdachte 1] peilen die nacht uit in Rotterdam. De volgende ochtend peilt [verdachte] weer uit in Amersfoort. [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] peilen op 22 mei 2010 nog steeds uit in Rotterdam, nabij de [adres]29.
In de woning van [verdachte] wordt de telefoon (Blackberry) van [slachtoffer] aangetroffen30.
3.2 Beoordeling feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit. In rubriek 6 zal het beroep op psychische overmacht worden besproken.
3.3 Beoordeling feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hij was immers aantoonbaar niet aanwezig ten tijde van de afpersing van de Blackberry op Amsterdam Sloterdijk, maar heeft zich pas in Rotterdam bij de groep gevoegd. Van de afpersing van de pinpas dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken, nu deze niet is afgegeven door het slachtoffer. Ook van de afpersing van de pincode, ondanks dat deze wel is afgegeven, dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte was toen niet meer aanwezig. Daarbij is een pincode geen goed als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht en heeft zonder bijbehorende pas geen waarde, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde, op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en in rubriek 3.1 zijn opgenomen. Daarnaast heeft de aangever verklaard dat NN4, verdachte, het vuurwapen om het hoofd van aangever heeft gezet en hem heeft geslagen en geeft aangever een beschrijving van NN431. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte mededader is, een masker heeft opgezet en dat verdachte het vuurwapen op het hoofd van het slachtoffer heeft gezet32. Zoals hiervoor in rubriek 3.1 opgemerkt was de woning te Rotterdam gehuurd door verdachte, had verdachte de telefoon van aangever in bezit, was hij als eerste bij de woning te Rotterdam en heeft hij voorafgaand en na de gebeurtenissen veelvuldig contact gehad met de medeverdachten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, ondanks dat hij niet bij alle gebeurtenissen aanwezig is geweest, is aan te merken als medepleger van afpersing op 21 mei 2010.
Daarbij kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [verdachte] alle vier van tevoren op de hoogte waren van de plannen gemaakte om [slachtoffer] vanuit Amsterdam mee te nemen naar de woning te Rotterdam met de bedoeling hem daar bang te gaan maken en (geld) af te persen33.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen van afpersing van de pinpas. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, nu het slachtoffer (op pagina H 69) heeft verklaard dat de daders zijn pas niet hebben.
De rechtbank zal verdachte tevens vrijspreken van het medeplegen van afpersing van de pincode, nu dit geen goed dan wel een gegeven (met geldswaarde in het handelsverkeer) is als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht. Ook is het noemen door de aangever van de pincode geen afgifte als bedoeld in voornoemd artikel. Immers, aangever verliest de beschikking over de pincode hierdoor niet. (HR 13 juni 1995, NJ 1995, 635 en Hof 's-Hertogenbosch 10 februari 2006, LJN AV3045).
3.4. Beoordeling feit 3
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, de poging tot afpersing in de periode van 21 mei 2010 tot en met 28 mei 2010. Ten tijde van de aanwezigheid van verdachte bij de vrijheidsberoving werd volgens de aangever alleen gedreigd en niet gesproken en zodoende kan er op dat moment geen sprake zijn van afpersing, aldus de raadsman.
Ook de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat naar haar mening onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van deelname aan het begin van uitvoering van deze afpersing te komen.
Anders dan de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Ondanks het feit dat verdachte op 28 mei 2010 niet aantoonbaar betrokken is geweest bij het maken van de afspraak met het slachtoffer en bij de geplande overdracht nabij het Haarlemmermeerstation op die datum, is naar het oordeel van de rechtbank reeds op 21 mei 2010 met de uitvoering van het feit aangevangen. Immers op die dag is op bovengenoemde wijze het slachtoffer door verdachte en zijn medeverdachten bedreigd en onder druk gezet om hem te bewegen om ook op 28 mei 2010 geld en goederen aan hen over te dragen. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte bij deze bedreigingen betrokken is geweest.
3.5. Beoordeling feit 4
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Er kan naar zijn mening geen sprake zijn van 'voorhanden hebben' van het vuurwapen nu verdachte er geen beschikkingsmacht over heeft gehad.
Met de officier van justitie acht de rechtbank, op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat (rubriek 3.3.), wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gezet. Reeds om die reden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van voorhanden hebben van het vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het voorhanden hebben van de munitie, nu naar haar oordeel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij en zijn medeverdachten kennis hebben gehad van de aanwezigheid van de munitie en deze aldus voorhanden hebben gehad op de tenlastegelegde datum.
4. Bewezenverklaring
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 21 mei 2010 te Amsterdam en Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders die [slachtoffer] (met de trein) onder begeleiding van hem, verdachte en meer van zijn mededaders meegenomen naar een woning in Rotterdam, waarbij hij, verdachte en zijn mededaders
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] hebben getoond en voorgehouden en
- daarbij die [slachtoffer] de woorden hebben toegevoegd: "ga mee, anders schiet ik je dood" en "Ik weet waar je woont, doe geen domme dingen" en "niet rennen, schreeuwen of opvallend doen, anders schiet ik je dood" en die [slachtoffer] gedurende ongeveer twee uur door hem, verdachte en zijn mededaders in die woning in Rotterdam vast te houden en hebben belemmerd die woning te verlaten, waarbij hij, verdachte en een of meer van zijn mededaders
- meermalen een vuurwapen aan die [slachtoffer] hebben getoond en voorgehouden en gericht en gericht gehouden en
- meermalen een vuurwapen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] hebben gezet en gehouden en
- een vuurwapen in het bijzijn van die [slachtoffer] heeft doorgeladen en
- meermalen met kracht met een mes op en in de arm van die [slachtoffer] hebben gesneden en geprikt en heen en weer bewogen en
- meermalen op de armen en het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen en gestompt en
- (daarbij) die [slachtoffer] de woorden hebben toegevoegd:"ik schiet je dood" en "ik schiet je moeder dood" en "ik schiet je broertje dood" en "Ik maak je dood" en "Moet ik het erin slaan" en "Moet ik je fucking killen" en "Hij gaat je killen" en "haal die niffi" en "ik maak kipsaté van je" en "Je wilt toch niet dat je moeder dood gaat" en "Je wilt toch niet dat jij dood gaat";
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 21 mei 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk: Blackberry) toebehorende aan die [slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en een of meer van zijn mededaders een vuurwapen aan die [slachtoffer] hebben getoond en voorgehouden;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
in de periode van 21 mei 2010 tot en met 28 mei 2010 te Amsterdam en Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van (maandelijks) 500 euro en de bromfiets van die [slachtoffer],
- door die [slachtoffer] naar hem, verdachte en een of meer van zijn mededaders toe te laten komen, waarna hij, verdachte, en een of meer van zijn mededaders
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] hebben getoond en voorgehouden en
- daarbij die [slachtoffer] de woorden hebben toegevoegd: "ga mee, anders schiet ik je dood" en "Ik weet waar je woont, doe geen domme dingen" en "niet rennen, schreeuwen of opvallend doen, anders schiet ik je dood" en die [slachtoffer] gedurende ongeveer twee uur door hem, verdachte en zijn mededaders in die woning in Rotterdam vast te houden en hebben belemmerd die woning te verlaten, waarbij hij, verdachte en een of meer van zijn mededaders
- meermalen een vuurwapen aan die [slachtoffer] hebben getoond en voorgehouden en gericht en gericht gehouden en
- meermalen een vuurwapen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] hebben gezet en gehouden en
- een vuurwapen in het bijzijn van die [slachtoffer] heeft doorgeladen en
- meermalen met kracht met een mes op en in de arm van die [slachtoffer] hebben gesneden en geprikt en heen en weer bewogen en
- meermalen op de armen en het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen en gestompt en
- (daarbij) die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd:"ik schiet je dood" en "ik schiet je moeder dood" en "ik schiet je broertje dood" en "Ik maak je dood" en "Moet ik het erin slaan" en "Moet ik je fucking killen" en "Hij gaat je killen" en "haal die niffi" en "ik maak kipsaté van je" en "Je wilt toch niet dat je moeder dood gaat" en "Je wilt toch niet dat jij dood gaat" en
- naar die [slachtoffer] heeft gebeld, althans (telefonisch) contact hebben gezocht en
- met die [slachtoffer] hebben afgesproken en (om daarbij) geldbedragen en een scooter door die [slachtoffer] aan hem, verdachte, en zijn mededaders, te geven en/of te overhandigen;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
op 21 mei 2010 te Amsterdam en Rotterdam en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk FN, high Power, kaliber 9 mm Luger), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat aan verdachte, ten aanzien van de onder 1 bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving, een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt. Verdachte is volgens de raadsman maandenlang zelf slachtoffer geweest van afpersingen en bedreigingen door medeverdachte [medeverdachte 2]. Hierdoor ging hij gebukt onder een grote psychische drang, veroorzaakt door omstandigheden buiten zijn wil, die dusdanig van intensiteit was dat dit zijn wilsvrijheid ernstig beperkte. Dit heeft er, volgens de raadsman, uiteindelijk in geresulteerd dat verdachte deed wat [medeverdachte 2] hem opdroeg, hem assisteren in de woning in Rotterdam, uit angst dat hij mogelijk het volgende slachtoffer zou worden in Rotterdam. [medeverdachte 2] schuwde immers geen fysieke mishandeling en dreiging met een vuurwapen. Deze angst maakte dat verdachte redelijkerwijs geen weerstond kon bieden tegen medeverdachte [medeverdachte 2]. Verdachte dient dan ook ten aanzien van feit 1 ontslagen te worden van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat een beroep op psychische overmacht niet slaagt. De vermeende druk door [medeverdachte 2] die verdachte heeft ervaren is niet onderbouwd en ligt niet in lijn met de overige informatie en indrukken uit het strafdossier.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op psychische overmacht het volgende.
Nog daargelaten of in casu een beroep op psychische overmacht dient te slagen wanneer sprake zou zijn van druk door medeverdachte [medeverdachte 2] op verdachte, geeft naar het oordeel van de rechtbank het dossier, op de (eigen) aangifte van verdachte van afpersing en bedreiging tegen medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 15 december 2010 na, geen enkele blijk van een dergelijke verhouding tussen beide personen.
Verdachte heeft meermalen inconsistent verklaard over de gang van zaken. Verder is sprake van een ruim tijdsverloop vanaf de vermeende afpersing door [medeverdachte 2] van verdachte en de uiteindelijke aangifte hiervan. Gelet op het door verdachte gekozen moment van aangifte heeft hij de mogelijkheid gehad om bij zijn verklaring eventueel met de gehele inhoud van het strafdossier, inclusief de voor hem belastende onderdelen, rekening te houden.
Daarbij duiden de uitpeilingen van de telefoon, de sms-contacten, de verklaringen van aangever en medeverdachten en met name de tapgesprekken van 27 mei 2010 tussen [medeverdachte 2] en verdachte op geen enkele wijze op een slachtofferrol van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat verdachte onder (een zodanige) druk stond van [medeverdachte 2], zodat van hem niet kon worden verwacht dat hij in de feitelijke omstandigheden van dit concrete geval geen weerstand kon bieden en wel gedwongen was om mee te doen aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer]. Daarmede wordt het beroep op psychische overmacht verworpen.
Er is derhalve, ook ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich stelt onder toezicht van de reclassering. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk gedeeltelijk wordt toegewezen voor een bedrag van € 2000,00 (tweeduizend euro) met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat hij in ieder geval dient te worden vrijgesproken van de feiten 2, 3 en 4. Bij een bewezenverklaring van feit 1 dient rekening te worden gehouden met zijn afwezigheid tijdens cruciale momenten en zijn geringe aandeel in de woning. Verdachte is first offender en heeft zijn leven (werk en school) op orde. Volstaan kan dan ook worden met een gedeeltelijk voorwaardelijke vrijheidsstraf waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met daarbij verplicht reclasseringstoezicht. De vordering van de benadeelde partij dient primair niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op het gevoerde verweer en subsidiair te worden afgewezen nu deze onvoldoende is onderbouwd.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en een poging daartoe en verboden vuurwapenbezit. Dit zijn alle vier zeer ernstige feiten hetgeen ook tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima.
Verdachte en zijn mededaders hebben de wederrechtelijke vrijheidsberoving, de afpersing en de poging daartoe, kracht bijgezet met de in de bewezenverklaring aangegeven verbale bedreigingen en fysieke handelingen in de richting van het slachtoffer. Hierbij zijn tevens een vuurwapen en een mes gebruikt. De strafwaardigheid van de feiten wordt hierdoor en doordat deze voornamelijk in een besloten ruimte hebben plaatsgevonden, verhoogd.
Het slachtoffer heeft fysiek letsel overgehouden aan het krassen met het mes. Maar met name dat deze gebeurtenissen voor het slachtoffer buitengewoon traumatisch zijn geweest, weegt voor de rechtbank zwaar. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke ingrijpende gebeurtenissen nog lange tijd met de nasleep daarvan te kampen hebben. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Het slachtoffer heeft aangegeven dat hij voor zijn leven en dat van zijn moeder en broertje heeft gevreesd. Hij slaapt slecht, is angstig en beleeft de gebeurtenissen regelmatig opnieuw. Daarbij heeft hij in zijn algemeenheid een angst ontwikkeld voor treinen en stations, hetgeen zijn dagelijks leven beheerst.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich in ieder geval geen rekenschap gegeven van de mogelijke psychische schade die zij hun slachtoffer berokkenden en hebben uitsluitend hun eigen (materiële) belang voor ogen gehad.
Door de onderhavige gewelddadige en bedreigende strafbare feiten is de rechtsorde ernstig geschokt en bovendien brengen dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich tenslotte schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
De rechtbank acht het zeer zorgelijk en kwalijk dat deze ernstige feiten zijn gepleegd door drie minderjarige verdachten en verdachte als jongvolwassene. Daarbij zijn de verdachten planmatig en doordacht te werk gegaan. Daarbij houdt de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening met het aandeel dat verdachte tijdens de gebeurtenissen heeft gehad.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2010 blijkt dat verdachte niet eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld. Wel is verdachte meermalen veroordeeld ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- een Pro Justitia-rapportage d.d. 1 november 2010, inhoudende het psychologisch onderzoek van verdachte, opgesteld door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut en drs. I.F.J. Vermeer-Bronnenberg, psycholoog in opleiding to GZ-psycholoog;
- een aanvullende Pro Justitia-rapportage d.d. 20 januari 2011, inhoudende het psychologisch onderzoek van verdachte, opgesteld door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut en drs. I.F.J. Vermeer-Bronnenberg, psycholoog in opleiding to GZ-psycholoog;
- een adviesrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 27 oktober 2010, opgemaakt door A. de Lange.
De psychologen hebben op 1 november 2010 geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ook niet ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten voor de hem ten laste gelegde feiten Er is wel een aantal narcistische persoonlijkheidskenmerken bij verdachte te herkennen die mogelijk van invloed kunnen zijn op het recidiverisico. De psychologen adviseren voorts dat mocht het tenlastegelegde bewezen worden verklaard, een delictpreventie training (bij De Waag) is te overwegen en wordt meerwaarde in toezicht door de reclassering gezien.
Naar aanleiding van de aangifte van verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 15 december 2010 van bedreiging en afpersing, is verdachte opnieuw onderzocht. Op 20 januari 2011 concluderen de psychologen dat nieuw onderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd dat er bij verdachte sprake zou zijn van meer pathologie dan in november 2010 werd gezien. Ook het advies zoals in het eerdere rapport werd geformuleerd, blijft daarmee van kracht.
Betrokkene is een wat identiteitszwakke jongeman. Hij werkt hard, iets waarmee hij ook wel invulling geeft aan zijn identiteit, neemt weinig ruimte voor zichzelf en kan zich wat moeilijk profileren. De narcistische persoonlijkheidstrekken die bij verdachte worden teruggezien, verhullen het wat onrijpe, diffuse zelfbeeld. Soms maakt hij vreemde keuzes, ingegeven door zijn omgeving maar soms ook juist los van zijn omgeving. Uit het advies van de Reclassering blijkt dat verdachte openstaat voor begeleiding en gedragsinterventies, mits geïndiceerd. Het lijkt verdachte in bepaalde mate aan zelfinzicht en probleembesef te ontbreken. De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact en een behandeling bij De Waag.
De rechtbank neemt de adviezen van de psychologen over en maakt deze tot de hare.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen die langer is dan dat verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ondanks het feit dat de voorlopige hechtenis van verdachte om persoonlijke redenen was geschorst, rechtvaardigt de ernst van de feiten dat verdachte op enig moment weer gedetineerd dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat verdachte niet wordt vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting naar boven af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing, strafbaar gesteld in de artikelen 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro) hoofdelijk zal worden toegewezen. Dit bedrag staat, gelet op de toewijzing in gelijksoortige zaken, beter in verhouding tot de feiten dan het gevorderde bedrag van € 5.000,00.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
medeplegen van afpersing
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
poging tot medeplegen van afpersing
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 sub a van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van de Stichting Reclassering Nederland stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende op het adres [adres] [woonplaats] toe tot een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen de som van € 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
2 Geld Euro
3881440;305,80 euro (wazanr. 298291)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.I. Heyning, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2011.
Bijlage
Volledige tekst van de tenlastelegging:
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2010 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en / of (een of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer] (met detrein) onder begeleiding van hem, verdachte en/of (een of meer) van zijn
mededader(s) meegenomen en/of meegebracht naar (een woning in) Rotterdam, waarbij hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s),
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "ga mee, anders schiet ik je dood" en/of "Ik weet waar je woont, doe geen domme dingen" en/of "niet rennen, schreeuwen of opvallend doen, anders schiet ik je dood", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/ofdie [slachtoffer] gedurende ongeveer twee uur, althans gedurende enige tijd, door hem, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) in die woning (in Rotterdam) is vastgehouden en/of belemmerd die woning te verlaten, waarbij hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- eenmaal of meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan/op die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of gericht en/of gericht gehouden en/of
- eenmaal of meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], heeft/hebben gezet en/of gehouden en/of
- eenmaal of meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het bijzijn van die [slachtoffer] heeft/hebben doorgeladen en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in de arm(en), althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of heen en weer bewogen en/of
- eenmaal en/of meermalen op de arm(en), althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] de woorden eenmaal of meermalen heeft/hebben toegevoegd:"ik schiet je dood" en/of "ik schiet je moeder dood" en/of "ik schiet je broertje dood" en/of "Ik maak je dood" en/of "Ik weet je te vinden" en/of "Moet ik het erin slaan" en/of "Moet ik je fucking killen" en/of "Hij gaat je killen" en/of "haal die niffi" en/of "ik maak kipsaté van je" en/of "Je wilt toch niet dat je moeder dood gaat" en/of "Je wilt toch niet dat jij dood gaat", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
(artikel 282 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2010 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een (mobiele) telefoon (merk: Blackberry) en/of een pinpas en/of (de bijbehorende) (een) pincode, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "ga mee, anders schiet ik je dood" en/of "Ik weet waar je woont, doe geen domme dingen" en/of "niet rennen, schreeuwen of opvallend doen, anders schiet ik je dood", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- eenmaal of meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], heeft/hebben gezet en/of gehouden en/of
- eenmaal of meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het bijzijn van die [slachtoffer] heeft/hebben doorgeladen en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in de arm(en), althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of heen en weer bewogen en/of
- eenmaal en/of meermalen op de arm(en), althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] de woorden eenmaal of meermalen heeft/hebben toegevoegd:
"ik schiet je dood" en/of "ik schiet je moeder dood" en/of "ik schiet je broertje dood" en/of "Ik maak je dood" en/of "Ik weet je te vinden" en/of "Moet ik het erin slaan" en/of "Moet ik je fucking killen" en/of "Hij gaat je killen" en/of "haal die niffi" en/of "ik maak kipsaté van je" en/of "Je wilt toch niet dat je moeder dood gaat" en/of "Je wilt toch niet dat jij dood gaat", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 mei 2010 tot en met 28 mei 2010 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van (maandelijks) 500 euro en/of de bromfiets van die [slachtoffer], in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- door die [slachtoffer] naar hem, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toe te laten komen en/of laten gaan, waarna hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "ga mee, anders schiet ik je dood" en/of "Ik weet waar je woont, doe geen domme dingen" en/of "niet rennen, schreeuwen of opvallend doen, anders schiet ik je dood",althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- eenmaal of meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], heeft/hebben gezet en/of gehouden en/of
- eenmaal of meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het bijzijn van die [slachtoffer] heeft/hebben doorgeladen en/of- eenmaal of meermalen (met kracht) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in de arm(en), althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of heen en weer bewogen en/of
- eenmaal en/of meermalen op de arm(en), althans het lichaam, van die [slachtoffer]
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] de woorden eenmaal of meermalen heeft/hebben toegevoegd: "ik schiet je dood" en/of "ik schiet je moeder dood" en/of "ik schiet je broertje dood" en/of "Ik maak je dood" en/of "Ik weet je te vinden" en/of "Moet ik het erin slaan" en/of "Moet ik je fucking killen" en/of "Hij gaat je killen" en/of "haal die niffi" en/of "ik maak kipsaté van je" en/of "Je wilt toch niet dat je moeder dood gaat" en/of "Je wilt toch niet dat jij dood gaat", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of eenmaal of meermalen naar die [slachtoffer] heeft/hebben gebeld, althans (telefonisch) contact heeft/hebben gezocht en/of
- met die [slachtoffer] heeft/hebben afgesproken en/of (om daarbij) een of meer geldbedrag(en) en/of een scooter door die [slachtoffer] aan hem, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), te geven en/of te overhandigen;
(artikel 317 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 21 mei 2010 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk FN, hihg Power, kaliber 9 mm Luger), en/of munitie van categorie III, te weten 6 patronen (kaliber 9 mm Luger), voorhanden heeft gehad;
(Artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Pagina's D62-75, D 109-113, H 104-109, verklaringen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ter terechtzitting 24 januari 2011, verklaring (aangifte) [verdachte] d.d. 15 december 2010.
3 Pagina's D 62-64 en H 2.
4 Pagina H 70.
5 Pagina's D 64-65 en H 2.
6 Pagina H 3, de verklaring van [medeverdachte 3] ter terechtzitting 24 januari 2011, verklaring van [slachtoffer] d.d. 15 oktober 2010 bij de rechter-commissaris.
7 Pagina H 3.
8 Pagina's D 68 en H 4.
9 Pagina H 71.
10 Pagina's D 68-69 en verklaringen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ter terechtzitting 24 januari 2011.
11 Pagina's H 4 en H 56.
12 Pagina's H 57-58, H 69.
13 Pagina's D 69, H 5 en H 59.
14 Pagina's D 112-113, H 60-61 en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
15 Pagina's H 5 en H 62.
16 Pagina's H 63 en H 71.
17 Pagina's D 70, H 5, H 63-64 en H 71.
18 Pagina's D 74 en H 5.
19 Pagina's H 11-13.
20 Pagina 17.
21 Pagina's D112 en H 21-22.
22 Pagina's H 17-18, A 1-2, B 1-2.
23 Pagina H 51.
24 Pagina's D1-3 en E 32-34.
25 Pagina H 88-89 en H 90-93h.
26 Pagina H 94-98.
27 Pagina's H 99-101.
28 Pagina's H 3 en H 52 en verklaring van [medeverdachte 3] ter terechtzitting d.d. 24 januari 2011.
29 Pagina's H 104-109 en verklaring van [medeverdachte 3] ter terechtzitting d.d. 24 januari 2011.
30 Pagina's E 58-59.
31 Pagina's H 4, H6, H 70-71, H 73.
32 Pagina's B 11 en B 21.
33 Pagina's H 104-109 en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ter terechtzitting d.d. 24 januari 2011.
??
??
??
??
Inzake: [verdachte]
Parketnummer: 13/670608-10