RECHTBANK AMSTERDAM
BESCHIKKING ONDERTOEZICHTSTELLING
Zaak- en rekestnummer:
475451 / 10-2990
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam,
hierna ook te noemen: de Raad,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige] (roepnaam [minderjarige]), geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] 1997.
[moeder], wonende te [woonplaats], is de moeder.
[vader], wonende te [woonplaats] (Groot-Brittannië), is de vader.
De moeder is belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de minderjarige en de ouders.
Op 24 november 2010 heeft de Raad een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de duur van één jaar.
Op 25 november 2010 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld, waarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt. De inhoud hiervan dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Verschenen en gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige], ook afzonderlijk gehoord;
- de moeder, met bijstand van mr. R.S. Pot, advocaat te Amsterdam;
- mevrouw F. Huizinga, namens de Raad;
- mevrouw S. Senders, namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam;
- de heer F. van der Blom, getuige-deskundige.
De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voorts voor zes maanden aangehouden tot een pro forma zitting in de maand mei 2011.
Op 25 mei 2011 heeft de Raad een aanvulling op het verzoekschrift ingediend, waaruit blijkt dat het verzoek tot ondertoezichtstelling blijft gehandhaafd.
Op 31 mei 2011 heeft de kinderrechter de behandeling van het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren voortgezet. De griffier heeft daarvan aantekening gemaakt.
Verschenen en gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige], ook afzonderlijk gehoord;
- de moeder, met bijstand van mr. R.S. Pot, advocaat te Amsterdam;
- de vader;
- mevrouw F. Huizinga, namens de Raad;
- de heer [betrokkene 1], namens de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs.
Op de terechtzitting van 31 mei 2011 heeft de moeder een brief overgelegd van [betrokkene 2], verbonden aan het [A-college].
Na de terechtzitting van 31 mei 2011 heeft mr. Pot stukken overgelegd met betrekking tot thuisonderwijs.
De kinderrechter heeft de uitspraak vervolgens bepaald op 8 juni 2011.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
De Raad heeft ter terechtzitting van 31 mei 2011 gepersisteerd bij het verzoek en dit mondeling toegelicht. De Raad stelt zich – zakelijk weergegeven – op het volgende standpunt. [minderjarige] wordt in zijn ontwikkeling bedreigd. Op de terechtzitting van 25 november 2010 heeft de Raad weliswaar gezegd dat het voedselpatroon van ondergeschikt belang is, maar het dient niet los te worden gezien van de totale zorgen over de opvoeding en verzorging van [minderjarige]. Het is één van de aspecten waar de Raad zich nog steeds zorgen over maakt. Het gaat er om dat de moeder voor [minderjarige] alles ondergeschikt gemaakt heeft aan een bepaalde leefwijze en [minderjarige] daarin geen keuze laat. [minderjarige] moet de gelegenheid krijgen om zelf een identiteit en autonomie te ontwikkelen. Ook wat betreft de fysieke ontwikkeling (lengte, botgroei en hersen-ontwikkeling) zijn er zorgen. De school waar [minderjarige] nu naartoe gaat is niet erkend. Daar krijgt hij slechts onderwijs in drie vakken die in het centrale examen terugkomen. Het verzoek tot thuisonderwijs is door de leerplichtambtenaar afgewezen. De moeder heeft een ander toekomstbeeld voor [minderjarige] dan hijzelf. [minderjarige] is geïnteresseerd in omgang met vrienden en heeft veel baat bij sociale contacten. De moeder wil [minderjarige] meenemen naar Amerika. De moeder wil niet met het AMC samenwerken en komt afspraken niet na. De expertise van de kinderarts wordt door de moeder openlijk in twijfel getrokken.
Ter terechtzitting van 31 mei 2011 heeft de moeder het volgende – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht. Zij staat, zoals zij ook op de terechtzitting van 25 november 2010 heeft aangeven, nog steeds open voor vrijwillige hulpverlening. Zij vindt echter dat zij niet in een positie verkeert, waarin zij hulp nodig heeft. Zij is daarnaast niet geneigd om met het AMC mee te werken. Zij deelt de zorgen van de artsen over [minderjarige] niet. De methoden die ziekenhuizen hanteren en de opleidingen daartoe doen in het algemeen geen recht aan de bestaande ziektebeelden. Wel wil zij in samenwerking met het AMC, vanuit een positie van gelijkwaardigheid, onderzoek laten doen naar voedselpatronen waarbij rauw of veganistisch wordt gegeten. Zij is het niet eens met de zorgen over de groei van [minderjarige]. Hij wordt vergeleken met andere kinderen die allemaal dierlijke producten eten. Daarbij heeft hij, net als zijn broer, een late groeispurt en zijn de ouders ook niet lang. [minderjarige] wordt op 1 juni 2011 onderworpen aan een levend bloedonderzoek. Als blijkt dat hij een tekort heeft aan een bepaalde stof, dan zal zij hem niet bewust supplementen onthouden. Verder legt de Raad in de rapporten alle feiten en omstandigheden betreffende moeder negatief uit. Hierdoor zijn problemen ontstaan met de relatie tussen haar en de vader. [minderjarige] heeft om die reden zijn vader en broer een half jaar niet gezien. Om haar leefwijze te delen zoekt zij de media op. Zij wil via die weg voorlichting geven over de medische en gedragsproblemen die worden veroorzaakt door verkeerde voeding. Zij zal daarnaast komend schooljaar zelf thuisonderwijs aan [minderjarige] gaan geven. Zo krijgt hij de structuur die hij graag wil en die hij momenteel mist op het [A-college].
De raadsman heeft ter terechtzitting van 31 mei 2011 zich namens de moeder op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Hiertoe heeft hij – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Op de terechtzitting van 25 november 2010 heeft de Raad gezegd dat het voedingspatroon van ondergeschikt belang is. [minderjarige] wordt niet bedreigd door het gevolgde voedingspatroon. Afgezien van zijn lengte, zijn er geen objectieve medische gebreken bij [minderjarige] vast te stellen. Het is dan niet aan de moeder om contact op te nemen met het AMC. Overigens bestaan over enkele decennia wellicht nieuwe inzichten over voedselpatronen. Dat [minderjarige] nu op het niet erkende [A-college] onderwijs volgt en dat de moeder (niet erkend) thuisonderwijs wil geven aan [minderjarige], zijn geen redenen tot zorg. Het gaat primair om de kwaliteit van het onderwijs. Ook het ministerie van onderwijs acht de vorm van thuisonderwijs niet zorgelijk. De moeder zal tijdens de schoolvakantie met [minderjarige] naar Amerika gaan voor een korte studiereis. Gesteld kan worden dat alle kinderen wel onder een zekere invloed van de levenswijze van hun ouders zijn. Dit betekent echter niet dat deze kinderen om die reden op een onverantwoorde wijze opgroeien. Er is objectief gezien geen grond aanwezig om aan te nemen dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt geschaad, aldus de raadsman.
De kinderrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden:
1. De minderjarige [minderjarige] ([minderjarige]) is thans 14 jaar oud en wordt verzorgd en opgevoed in het eenoudergezin van zijn moeder.
2. De moeder van [minderjarige] verzorgt en voedt [minderjarige] op (onder andere) volgens de principes van het zogenoemde raw food-dieet, waarbij uit gezondheidsopvattingen enkel ongekookt voedsel wordt gegeten, zoals fruit, groenten en noten. Er worden geen zuivel- of vleesproducten gegeten.
3. [minderjarige] is voor zijn leeftijd extreem klein en licht van gewicht.
4. De moeder van [minderjarige] heeft ervoor gekozen hem niet deel te laten nemen aan het regulier onderwijs, i.c. het [B-college], waar hij eerder onderwijs heeft gevolgd en officieel nog steeds staat ingeschreven. [minderjarige] volgt thans onderwijs aan het [A-college] te [plaats], een (nog) niet erkende onderwijsinstelling. De bedoeling van moeder is om [minderjarige] komend jaar thuisonderwijs te geven; een eerder verzoek tot ontheffing van de Leerplichtwet is afgewezen; moeder heeft opnieuw een dergelijk verzoek gedaan bij de leerplichtambtenaar.
5. Zowel [minderjarige] als zijn moeder zijn door de officier van justitie gedagvaard ter zake van ongeoorloofd schoolverzuim; deze zaak heeft bij de kantonrechter gediend en is in afwachting van de beslissing in de onderhavige procedure aangehouden.
Op grond van de inhoud van de overgelegde stukken, van het verhandelde ter terechtzitting en de hierboven vermelde vaststaande feiten en omstandigheden, is de kinderrechter van oordeel dat de minderjarige [minderjarige] zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of is te voorzien dat deze zullen falen. Het verzoek zal daarom, gelet op het bepaalde in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden toegewezen.
De kinderrechter tekent hierbij aan dat het door [minderjarige] in het kader van zijn verzorging en opvoeding gevolgde dieet enerzijds door een aantal deskundigen als voor een adolescent ontoereikend wordt aangemerkt en anderzijds door de aanhangers ervan als bijzonder heilzaam wordt aangemerkt nu daarmee de bezwaren aan de westerse voedingspatronen worden vermeden, maar in elk geval moet worden vastgesteld dat dit dieet verre van onomstreden is.
De kinderrechter kan de raad volgen in zijn gedachtegang dat door [minderjarige] in zijn dagelijkse opvoeding geen keuze te laten hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dit klemt temeer nu aan deze leefwijze verregaande consequenties worden verbonden voor wat betreft bijvoorbeeld de schoolkeuze of de beslissing van de moeder om [minderjarige] thuisonderwijs te laten volgen. Hiermee worden [minderjarige]’s belangen om, naar de Nederlandse opvatting regulier onderwijs te kunnen volgen, aan een vrij extreme en verre van onomstreden leefwijze ondergeschikt gemaakt. De door de heer [betrokkene 1] ter terechtzitting van 31 mei 2011 naar voren gebrachte onderzoeksresultaten betreffende de voordelen van thuisonderwijs, doen hieraan niet af. Immers hebben deze resultaten betrekking op onderzoek gedaan in de Verenigde Staten van Amerika.
Weliswaar is van de kant van de moeder betoogd dat zij bereid is zich en [minderjarige] door deskundigen, waaronder begrepen het AMC, te laten begeleiden, zodat aan het uiterste middel van een ondertoezichtstelling niet wordt toegekomen. Daartegenover staat moeders uitlating ter zitting van 31 mei 2011, inhoudende dat zij zich niet hoeft te laten begeleiden door deskundigen met wie zij het op voorhand niet eens is. Zij deelt de zorgen die het AMC heeft niet en meent dat het medisch handelen in ziekenhuizen en de opleidingen daartoe in het algemeen geen recht doen aan bestaande ziektebeelden. Nu de moeder daarmee haar bereidheid tot begeleiding ernstig heeft ingeperkt en geclausuleerd, komt hieraan geen serieuze betekenis toe en rest de kinderrechter niet anders dan het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
- stelt voornoemde minderjarige onder toezicht met ingang van 8 juni 2011 voor de duur van een jaar;
- bepaalt dat de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, gevestigd te Amsterdam;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H. de Vries, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2011, in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier..