ECLI:NL:RBAMS:2011:BR0243

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-650303-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor bedreiging met een mes

Op 7 juni 2011 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 februari 2011 in Uithoorn met een mes dreigde naar twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 24 mei 2011, waarbij de officier van justitie, mr. H. Leepel, de vordering heeft gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag en zware mishandeling niet bewezen kon worden, maar dat de bedreiging met het mes wel bewezen was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet dreigend een mes had getoond en een stekende beweging had gemaakt in de richting van de slachtoffers, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zwaardere aanklachten, maar veroordeelde hem voor de bedreiging van de slachtoffers en een politieagent tijdens zijn aanhouding. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding betalen aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650303-11
Datum uitspraak: 7 juni 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres] [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Weg” te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Leepel en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2011 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) met een mes in de richting van de borst en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken;
Artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 18 februari 2011 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met een mes een stekende beweging in de richting van de borst en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt;
Artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 februari 2011 te Uithoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer 1] getoond en/of (vervolgens) (met kracht) met een mes een stekende beweging in de richting van de borst en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2011 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) met een mes een stekende beweging in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt;
Artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 18 februari 2011 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met een mes een stekende beweging in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt;
Artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 februari 2011 te Uithoorn [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer 2] getoond en/of (vervolgens) (met kracht) met een mes een stekende beweging in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt en/of (dreigend) tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Jij komt helemaal aan de beurt!", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 18 februari 2011 te Uithoorn [politieagent 1], hoofdagent van politie, en/of [politieagent 2], adspirant van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [politieagent 1] en/of [politieagent 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je vriendin en kinderen dood! Ik weet waar je auto staat en steek hem in de fik!", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 18 februari 2011 te Uithoorn, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een (opvouwbaar) mes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Artikel 27 Wet wapens en munitie
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4.2 De bewijsoverwegingen
4.2.1 Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
4.2.1.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van beide feiten het subsidiair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, kan worden bewezen.
De officier van justitie baseert haar standpunt op de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat vanuit het niets een messteek in de richting van zijn hartstreek kwam. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte door het halletje kwam en hem dwong om naar achteren te gaan. [slachtoffer 2] kon nog net op tijd de tussendeur dicht doen, waar verdachte met zijn hand tussen kwam. Dit laatste is door meerdere getuigen gezien. [slachtoffer 2] heeft gehoord dat verdachte zei: “Jij gaat er ook aan.”, hieruit blijkt de intentie van verdachte. Ook uit de verklaring van de vriend van verdachte, [vriend van verdachte], blijkt dat verdachte de agressor was, immers hij heeft verklaard dat toen verdachte met het mes stond de mannen niet zo flink meer waren.
Verdachte heeft, naar eigen zeggen, een mes naar voren gebracht en heeft dit vervolgens heen en weer bewogen. Hiermee is voldoende bewezen dat hij een steekbeweging heeft gemaakt. Door deze handeling te verrichten in een klein halletje waar veel mensen aanwezig waren, heeft hij het risico genomen dat hij iemand zou raken. Hij heeft deze kans willens en wetens aanvaard, waarmee sprake is van voorwaardelijke opzet. Uit het dossier blijkt dat de andere mannen die in het halletje stonden iets langer zijn dan verdachte. Door met een gestrekte arm horizontaal naar voren te steken, bestond de kans dat verdachte iemand in de buik zou raken waarmee een poging tot zware mishandeling is bewezen. Niet is komen vast te staan dat hij iemand in de hartstreek had kunnen raken zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van een poging tot doodslag, zoals onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd.
De verklaring van verdachte, inhoudende dat er iemand tussen hem en de buitendeur stond en hem naar binnen probeerde te duwen, kan als niet geloofwaardig terzijde worden geschoven. Immers getuigen hebben verklaard dat zij verdachte en zijn vriend juist uit het café probeerden te verwijderen en dat er daartoe is geduwd en getrokken.
4.2.1.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, de pogingen tot doodslag en pogingen tot zware mishandeling, niet kunnen worden bewezen.
Zowel uit de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en van getuige [vriend van verdachte], als uit de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte in het halletje van het café een mes heeft getrokken, waarmee hij heeft gedreigd door het mes met een gestrekte arm voor zich te houden.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard over een stekende beweging naar hem toe. [slachtoffer 1] heeft een bedreiging met een mes met een gestrekte arm gezien als een stekende beweging. [slachtoffer 1] had echter tien tot vijftien glazen bier gedronken. Hij heeft achteraf met anderen over het voorval gesproken en is er daardoor in gaan geloven dat hij is ontsnapt aan een poging tot doodslag. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt uitsluitend ondersteund door de verklaring van zijn vader. Deze getuige heeft echter onvoldoende gedetailleerd en niet uit eigen wetenschap verklaard en deze verklaring kan dus niet dienen als bewijs.
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris blijkt dat geen sprake was van een stekende beweging, maar van een bedreiging. [slachtoffer 2] verklaart immers: “Hij kwam met een gestrekte arm op mij af. Dat noem ik een stekende beweging.” en hij maakt in zijn verklaring een onderscheid tussen bedreigingen uit het verleden en de bedreiging door verdachte. Bij de politie heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte een stekende beweging maakte en met een gestrekte arm naar hem toe kwam lopen. Het met een gestrekte arm dreigen is opgewaardeerd naar een stekende beweging, omdat [slachtoffer 2] er na het incident met anderen over heeft gesproken. Met een mes op iemand af te lopen is geen stekende beweging, daarbij is geen sprake van een aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk of dodelijk letsel.
4.2.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in samenhang bezien met de verklaring van verdachte ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte in het halletje van het café een mes heeft gepakt, zijn arm heeft uitgestrekt en dat mes met een uitgestrekte arm van links naar rechts heen en weer voor zich heeft bewogen, terwijl er meerdere personen in het halletje waren.
De rechtbank kwalificeert de beweging die verdachte heeft omschreven, te weten zijn hand met daarin het mes met gestrekte arm naar voren bewegen, als een stekende beweging.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze beweging heeft gemaakt om andere personen op afstand te houden en niet met de bedoeling om iemand te steken. Verdachte heeft aangevoerd nooit de intentie te hebben gehad om de aangevers te steken met het mes. Als hij een van de anderen had willen raken met het mes, dan had hij dit gemakkelijk kunnen doen, aldus verdachte.
De rechtbank volgt verdachte in zijn verklaring en is van oordeel dat het opzet van verdachte was gericht op de bedreiging van de andere personen in het halletje, om hen op afstand te houden. De rechtbank acht hierbij het volgende van belang. De verklaring van verdachte is op dit punt consistent en wordt ondersteund door de verklaring die getuige [vriend van verdachte] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Voorts kan de beweging die verdachte met het mes heeft gemaakt, het met uitgestrekte arm heen en weer bewegen van het mes, duiden op deze intentie.
De rechtbank ziet in de verklaringen van de aangevers onvoldoende aanleiding om anders te oordelen. De verklaringen vinden op het punt dat verdachte richting hun lichaam zou hebben gestoken en hen daadwerkelijk zou hebben geraakt als ze niet tijdig hadden gehandeld, onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. In de tweede plaats kan niet worden uitgesloten dat de aangevers een beweging met het mes, die erop was gericht om hen op afstand te houden, abusievelijk hebben geïnterpreteerd als een gerichte steek ter verwonding naar hun lichaam.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 meer subsidiair en onder 2 meer subsidiair wettig en overtuigend bewezen.
4.2.2 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging van hoofdagent [politieagent 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank acht uitsluitend bewezen dat verdachte [politieagent 1] heeft bedreigd met de woorden: “Ik maak je vriendin en kinderen dood!” en niet ook zijn collega [politieagent 2] nu uit de aangifte blijkt dat alleen [politieagent 1] zich door deze woorden bedreigd heeft gevoeld.
Brouwer heeft voorts in zijn aangifte niet verklaard zich bedreigd te hebben gevoeld door de overige ten laste gelegde uitlatingen te weten: “Ik weet waar je auto staat en ik steek hem in de fik”. De rechtbank is van oordeel dat deze uitlatingen niet van zodanige aard zijn dat een redelijk denkend mens deze zonder meer als bedreigend zou ervaren. Gelet daarop en gezien het ontbreken van een aangifte ten aanzien van deze uitlatingen, zal de rechtbank verdachte van dat onderdeel van het ten laste gelegde vrijspreken.
5. Vrijspraak
Gezien hetgeen bij onder 4.2.1.3 is overwogen acht de rechtbank het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. meer subsidiair:
op 18 februari 2011 te Uithoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer 1] getoond en met een mes een stekende beweging in de richting van de borst van die [slachtoffer 1] gemaakt;
2. meer subsidiair:
op 18 februari 2011 te Uithoorn [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer 2] getoond en met een mes een stekende beweging in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] gemaakt en tegen die [slachtoffer 2] gezegd: "Jij komt helemaal aan de beurt!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
op 18 februari 2011 te Uithoorn [politieagent 1], hoofdagent van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [politieagent 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je vriendin en kinderen dood!;
4.
op 18 februari 2011 te Uithoorn, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een (opvouwbaar) mes, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden worden zoals genoemd in het reclasseringsrapport van 12 mei 2011. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in 2007 is veroordeeld voor een mishandeling waarbij hij een mes heeft gebruikt.
Ten aanzien van de door haar onder 4 bewezen geachte overtreding heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd ingevolge artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar geacht.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en dat in verband hiermee kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, eventueel met een voorwaardelijk deel en de bijzondere voorwaarden van de reclassering.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging de Amsterdamse oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. De rechtbank zal verdachte voor de onder 1 meer subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 bewezen geachte feiten veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een mes bij zich gedragen terwijl hij zich in het uitgaansleven bevond. Verdachte bevond zich in een café en op het moment dat er een ruzie ontstond, heeft hij stekende bewegingen gemaakt met het mes richting twee personen. Hij heeft hiermee deze personen bedreigd. Dit zijn ernstige feiten. Het voorhanden hebben van een mes in het uitgaansleven kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Het handelen van verdachte had veel ernstigere gevolgen kunnen hebben. Bijvoorbeeld als een andere persoon hierop gewelddadig had gereageerd. Daarbij heeft het handelen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij de aangevers en omstanders veroorzaakt, zoals ook blijkt uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij.
Verdachte heeft bij zijn aanhouding een politieagent verbaal bedreigd. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Een politieagent moet zijn werk kunnen uitvoeren zonder met dergelijke bedreigingen te worden geconfronteerd.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld zoals blijkt uit het uittreksel Justitie Documentatie van 21 februari 2011.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 12 mei 2011 en zal aan verdachte de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
Geen straf of maatregel
Op grond van de omstandigheid dat aan verdachte ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld voor een vrijheidsbenemende straf, zal ten aanzien van de onder 4 bewezen geachte overtreding geen straf of maatregel aan verdachte worden opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], kan worden toegewezen nu de vordering niet onredelijk is en door de verdediging niet gemotiveerd is betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 meer subsidiair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 380,00 (driehonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 18 februari 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Dit betreft de gevorderde immateriële schade.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 meer subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- een meldingsgebod:
veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Amsterdam aan de Wibautstraat 12 te Amsterdam wanneer hij wordt opgeroepen voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde opdrachten geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel, met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt;
- een behandelverplichting:
veroordeelde dient een behandeling bij De Waag Amsterdam of een soortgelijke instelling te volgen. De behandeling zal zich richten op delictpreventie, de mogelijke agressieproblematiek en de psychische gesteldheid van veroordeelde.
Bepaalt ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende op het adres [adres] [woonplaats], toe tot een bedrag van € 380,00 (driehonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 18 februari 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1], te betalen de som van € 380,00 (driehonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 18 februari 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. P. Sloot en E. Diepraam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juni 2011.