ECLI:NL:RBAMS:2011:BR0588

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/674, AWB 11/675, AWB 11/532, AWB 11/533, AWB 11/950, AWB 11/954, AWB 11/746 en AWB 11/753
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en projectbesluit voor multifunctioneel centrum in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2011 uitspraak gedaan over de bouwvergunning en het projectbesluit voor de oprichting van een multifunctioneel centrum (MFC) met ondergrondse garage en 41 woningen op de hoek van de Jan de Louterstraat en de Slotermeerlaan. De eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben beroep ingesteld tegen de verleende vergunningen, waarbij zij zich beroepen op onrechtmatigheden in de besluitvorming en de gevolgen van het project voor hun woonomgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwvergunning en het projectbesluit zijn afgegeven in december 2010, na de inwerkingtreding van de Crisis- en Herstelwet. De eisers zijn als belanghebbenden aangemerkt, gezien hun directe nabijheid tot het project.

De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld, waaronder de hoogte van het gebouw, de parkeerdruk en de communicatie tussen de gemeente en de bewoners. De eisers stelden dat de bouwhoogte van 25 meter in strijd is met het bestemmingsplan, dat een maximale hoogte van 7 meter toestaat. De rechtbank oordeelde echter dat de hoogte van het gebouw stedenbouwkundig inpasbaar is en dat er geen recht bestaat op behoud van uitzicht. Ook werd vastgesteld dat de parkeerbehoefte voldoende was onderbouwd door verweerder.

De rechtbank heeft de beroepen van enkele eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen zienswijzen hadden ingediend. De overige beroepen zijn ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de besluitvorming door het dagelijks bestuur van het stadsdeel rechtmatig was en dat er geen onzorgvuldig handelen is vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/674, AWB 11/675, AWB 11/532, AWB 11/533, AWB 11/950, AWB 11/954, AWB 11/746 en AWB 11/753
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. T. de Beet
[eiser 2]
[eiser 3]
[eiser 4]
[eiseres 5]
[eiser 6]
[eiser 7]
[eiseres 8]
[eiser 9]
[eiser 10]
[eiser 11]
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde W.M. Herben
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Nieuw-West van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. C. Tessensohn,
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ymere ontwikkeling B.V., gevestigd te Amsterdam,
vergunninghoudster,
gemachtigde mr. M. van Hal Scheffer.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2010 (verzonden op 21 december 2010, hierna het bestreden besluit I) heeft verweerder bouwvergunning verleend voor het oprichten van een multifunctioneel centrum met ondergrondse stallingsgarage en 41 woningen op de hoek van de Jan de Louterstraat en de Slotermeerlaan.
Bij besluit van diezelfde datum heeft verweerder een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genomen (hierna bestreden besluit II).
Beide - met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbereide - bestreden besluiten zijn op 23 december 2010 voor zes weken ter inzage gelegd.
Bij brief van 25 januari 2011 heeft [eiser 6] namens alle eisers beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift en een nader verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting van 7 juni 2011 gevoegd behandeld. Ter zitting zijn verschenen eisers [eiser 2], [eiser 1], [eiser 6] en [eiser 3], bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [projectmanager], projectmanager. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [directeur], adjunct directeur. Vergunninghoudster heeft [parkeerdeskundige] meegebracht als deskundige op het gebied van parkeren.
Na de behandeling ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.1. Op 3 september 2009 heeft vergunningshoudster een aanvraag ingediend om een reguliere bouwvergunning voor het realiseren van een multifunctioneel centrum (hierna: MFC) met een ondergrondse stallingsgarage en 41 woningen op de locatie gelegen op de hoek van de Jan de Louterstraat en de Slotermeerlaan te Amsterdam.
1.2. Verweerder heeft deze aanvraag tevens opgevat als een verzoek om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wro te nemen.
1.3. Op 7 april 2010 is het ontwerp-projectbesluit gepubliceerd in een huis-aan-huisblad en de Staatscourant en voor een periode van zes weken ter visie gelegd. Op 4 augustus 2010 is de ontwerpbouwvergunning gepubliceerd en ter visie gelegd. Gedurende deze perioden van inzage zijn door omwonenden zienswijzen ingebracht.
1.4. Verweerder heeft in de zienswijzen van de omwonenden geen aanleiding gezien om van de ontwerpbesluiten af te wijken en heeft vervolgens de bestreden besluiten genomen.
1.5. Bij uitspraak van 22 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het door eiser [eiser 2] ingediende verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Ontvankelijkheid
2.1. Ter zitting is gebleken dat eisers wonen op de hoek van de Jan de Louterstraat en de Slotermeerlaan, direct tegenover de plek waarop het MFC is geprojecteerd. Gelet op de ligging van de woningen en de afstand tot het project zijn eisers aan te merken als belanghebbende.
2.2. Op grond van artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 Awb naar voren heeft gebracht.
2.3. Verweerder heeft onbestreden gesteld dat de echtgenote van [eiser 4], en de heren [eiser 11] en [eiser 9] geen zienswijze hebben ingediend. Gelet hierop zijn [eiseres 5], [eiser 11] en [eiser 9] niet ontvankelijk in hun beroep.
Wettelijk kader
3.1. De bouwvergunning en het projectbesluit zijn afgegeven in december 2010. Dat is na de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) op 31 maart 2010.
3.2. Op grond van artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
3.3. In onderdeel 3.1 van bijlage I bij de Chw wordt de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ten behoeve van de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden aangemerkt als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Chw.
3.4. Het plan maakt de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw afdeling 2 van hoofdstuk 1 op het bestreden besluit van toepassing is.
Ten aanzien van de delegatie
4.1. Eisers stellen in beroep dat de bestreden besluiten onbevoegdelijk zijn genomen door het dagelijks bestuur nu het project – gelet op de ingrijpende aard ervan – conform het delegatiebesluit van 3 mei 2010 ter advisering aan de deelraad had moeten worden voorgelegd.
4.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat – hoewel feitelijk sprake is van een project van ingrijpende aard - niet langer sprake van een project van ingrijpende aard - gelet op de bestuurlijke besluitvorming sinds 2003.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of een project door de delegans (het overdragende bestuursorgaan) aan zich wordt getrokken vanwege de omvang van het project in de regel aan het begin van het traject wordt gesteld. In deze procedure heeft de portefeuillehouder bij brief van 24 april 2009 schriftelijk aan de deelraad Geuzenveld-Slotermeer mededeling gedaan van het voornemen een projectbesluit te nemen, welke mededeling conform de destijds geldende delegatieregeling is gedaan. De deelraad heeft niet binnen twee weken op deze brief gereageerd door het projectbesluit naar zich toe te trekken. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens vanaf 8 april 2010 het ontwerp-projectbesluit ter inzage gelegd.
4.4. De fusie van stadsdelen en de vorming van het nieuwe stadsdeel Nieuw West vond plaats op 1 mei 2010, derhalve tijdens de periode van terinzagelegging van het ontwerp-besluit. Nadien was het nieuwe dagelijks bestuur niet gehouden om op grond van de op 3 mei 2010 vastgesteld nieuwe delegatieregeling opnieuw aan de nieuwe deelraad te vragen of het dagelijks bestuur al dan niet mocht beslissen over het projectbesluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5. Gelet op het oordeel onder 4.4 komt de rechtbank op dit punt niet toe aan een beoordeling van het relativiteitsvereiste zoals opgenomen in artikel 1.9 van de Chw.
Ten aanzien van de hoogte en omvang van het project
5.1. Eisers hebben aangevoerd dat zij vooral door de hoogte en omvang van het project zon- en daglichtbeperking zullen ondervinden in hun woningen. Het geldende bestemmingsplan voorziet in een maximale bouwhoogte van 7 meter maar dit gebouw wordt aan hun zijde 25 meter hoog. Ook wordt hun uitzicht beperkt.
5.2. Verweerder stelt dat het bouwplan aan de zijde van eisers deels 25 en deels 18 meter hoog wordt. De hoogte sluit aan bij de bestaande hoogbouw in de buurt. Ook een deel van de bebouwing waar eisers wonen wordt aangemerkt als hoogbouw. De bouwhoogte is hier stedenbouwkundig inpasbaar en is in overeenstemming met het beleid. Daarnaast bestaat geen recht op behoud van uitzicht, zeker niet indien men woont in een stedelijke omgeving. Het bouwplan is wel van invloed op de leefomgeving, maar leidt volgens verweerder niet tot een onevenredige verslechtering. Gelet op de afstand tussen het bouwplan en de woningen van 22 meter is van het ontnemen van daglicht geen sprake. Uit de bezonningstudie blijkt dat er qua zonlicht wel enig effect is te verwachten in het voor- en najaar, maar dat effect is niet onevenredig.
5.3. Ingevolge het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Slotermeer” hebben de gronden van het bouwplan de bestemming “Maatschappelijk”. Het bouwplan wijkt van het bestemmingsplan af omdat deze bestemming niet voorziet in de bouw van woningen en parkeervoorzieningen voor woningen, omdat het te veel welzijnsfuncties bevat en omdat wordt afgeweken van de maximale bouwhoogte. In de toelichting op het bestemmingsplan is vermeld dat dit gebied een stedelijk vernieuwingsgebied is, dat de aard en omvang van de plannen ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan nog niet bekend zijn en dat er onder meer projectbesluiten zullen worden genomen zodra de uitwerkingsplannen voldoende concreet zijn.
5.4. De mogelijkheid om door middel van een projectbesluit af te wijken van het bestemmingsplan is een bevoegdheid van verweerder. Het dagelijks bestuur heeft bij de afweging of hij gebruik maakt van die bevoegdheid een grote mate van vrijheid. De rechtbank mag die besluitvorming slechts beperkt en terughoudend toetsen.
5.5. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan geen onevenredige inbreuk op de woonsituatie van eisers maakt. Weliswaar maakt het projectbesluit een hoger gebouw mogelijk maar uit de door verweerder overgelegde bezonningsstudie blijkt dat het effect op de woningen van eisers beperkt is. Daarnaast bestaat naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen recht op blijvend uitzicht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2011, LJN BQ6844). Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van het verkeer en het parkeren
6.1. Eisers stellen in beroep verder dat onvoldoende inpandige parkeerplaatsen worden aangelegd als gevolg waarvan de parkeerdruk in de directe omgeving zal toenemen. Het plan voldoet niet aan de geldende parkeernormen. Dat de parkeerbehoefte gelet op de aard van de woningen lager zal zijn is volgens eiseres onvoldoende onderbouwd. Ook is onduidelijk dat het tekort aan parkeerplaatsen daadwerkelijk zal worden gecompenseerd in de omgeving. Er zal een toename zijn van het aantal verkeersbewegingen in de buurt.
6.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de deelraad parkeernormen heeft vastgesteld voor dit project en dat het bouwplan hieraan voldoet. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in dit project ook Wibo-woningen zijn opgenomen vanwege de goed bereikbare locatie van het project, te weten op loopafstand van het voorzieningencentrum Plein 40-45. Een toename van het aantal verkeersbewegingen zal makkelijk kunnen worden opgevangen door de bestaande wegen. De garage wordt geen openbare garage. Ter zitting is [parkeerdeskundige], tevens opsteller van de ruimtelijke onderbouwing van het plan, ingegaan op de CROW-kengetallen.
6.3. Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft uiteengezet waarom de parkeerbehoefte voor het MFC in relatie tot de voornamelijk lokale doelgroep op 47 plaatsen is vastgesteld. Niet gebleken is dat van een niet realistisch uitgangspunt is uitgegaan. Dat eisers vrezen dat de verhoging van een naburig hotel met twee verdiepingen de situatie zal doen verslechteren, is niet het gevolg van dit bouwplan. Daarnaast hebben eisers hun verwachtingen over parkeer- en/of verkeersoverlast in het geheel niet onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de overige gronden en de communicatie
7 .1. De rechtbank ziet met verweerder geen grond voor het oordeel dat mondeling zou zijn toegezegd dat niet hoger dan 7 meter zou worden gebouwd. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat sprake is van een vernieuwingsgebied en dat nieuwe plannen zouden worden gemaakt, zodat eisers rekening hadden kunnen houden met een wijziging van de bebouwing in hun omgeving.
De omstandigheid dat op een aantal prematuur ingediende zienswijzen abusievelijk een brief door het stadsdeel is gestuurd aan omwonenden met de aankondiging van een hoorzitting maakt niet dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
7.2. [eiser 6] heeft, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de zitting, benadrukt dat de omvang en hoogte van het project gedurende de voorbereiding herhaaldelijk zijn gewijzigd en dat omwonenden daarover niet of onvoldoende zijn geïnformeerd. Verweerder heeft gewezen op de ingestelde klankbordgroep, en heeft aangegeven dat vóór de aanvraag een extra verdieping (zoekruimte) aan het bouwplan is toegevoegd.
7.3. De rechtbank is niet bevoegd te oordelen over de communicatie tussen de bouwer, de gemeente en eisers in de fase voorafgaand aan de indiening van de bouwaanvraag. Als eisers menen dat vergunninghouder of de gemeente onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, bijvoorbeeld door in die fase voorgenomen bouwplannen te wijzigen of wijzigingen te verzwijgen, is de burgerlijke rechter bevoegd. De rechtbank stelt vast dat de bestuursrechtelijke procedure een aanvang heeft genomen op 3 september 2009 met een aanvraag voor een bouwplan dat tijdens de procedure niet is gewijzigd. Niet is gebleken dat er door verweerder schriftelijke toezeggingen zijn gedaan aan eisers en evenmin is gebleken dat dergelijke toezeggingen niet zijn nagekomen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig jegens eisers heeft gehandeld dan wel het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen. De beroepen zullen – voorzover ontvankelijk – ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen van eisers [eiseres 5], [eiser 9] en [eiser 11] niet ontvankelijk;
- verklaart de overige beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.A.G. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 juni 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB